Auteur: Annemieke Vermeulen
Ontwikkelingen rente Wlz-zorginstellingen 1995-2019

2. Beschrijving van het onderzoek

2.1 Populatie

De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V) hebben en die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden vanuit de Wlz; de Wlz-zorginstellingen. Hierbij moet worden vermeld dat enkele zorgconcerns uit de GGZ-populatie in dit onderzoek geheel of gedeeltelijk Zvw-gefinancierd zijn en dus geen Wlz-financiering ontvangen, maar wel worden meegenomen. De cijfers over de Wlz-zorginstellingen worden vervolgens vergeleken met de cijfers over Thuiszorg (T) en Ziekenhuiszorg (ZKH). Tot de Ziekenhuiszorg (ZKH) behoren de universitaire medische centra (UMC’s), algemene ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen inclusief revalidatieinstellingen.

2.2 Onderzoeksmethode

Voor de berekeningen van de uitkomsten vormen de overzichten van langlopende leningen per zorgconcern uit de jaarrekeningen de basis. Wlz-zorginstellingen zijn conform de regeling jaarverslaggeving verplicht om deze overzichten op te nemen in de jaarrekening. Per lening worden gegevens verstrekt over o.a. werkelijk betaalde rente, hoofdsom, looptijd, restschuld en aflossingen. Het voor dit onderzoek samengestelde bestand met leningengegevens is afkomstig uit de door zorgconcerns gedeponeerde jaarrekeningen bij het CIBG via het portaal DigiMV. Op basis van dit bestand zijn diverse analyses uitgevoerd.

Voor de vergelijking van de gegevens per lening met de uitkomsten uit de statistiek Zorginstellingen van het CBS zijn de individuele leningengegevens per zorginstelling geaggregeerd naar het niveau van het totale zorgconcern. Dit is nodig omdat de gegevens uit de statistiek Zorginstellingen alleen op het niveau van de totale zorgconcerns beschikbaar zijn. De indeling van de individuele leningengegevens van een zorgconcern naar sector en naar grootte van de totale bedrijfsopbrengsten van het zorgconcern volgt uit de koppeling per zorgconcern met de microdata uit de statistiek Zorginstellingen via het Zorgeenhedenregister van het CBS. In dit Zorgeenhedenregister zijn alle zorgconcerns naar hoofdactiviteit ingedeeld in een klasse van de StandaardBedrijfsIndeling (SBI) 2008.

2.3 Bronnen

2.3.1 Overzicht langlopende leningen uit jaarrekeningen (CIBG)

Zorginstellingen die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden uit de Zvw of de Wlz (voorheen de AWBZ) moeten vanaf 2007 ieder jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij hun geld besteden. Die verantwoording doen ze aan de hand van de ‘Jaarverantwoording Zorg en Jeugd’, die door het CIBG wordt verzameld. De Jaarverantwoording bestaat o.a. uit een (model)jaarrekening en kwantitatieve variabelen in het portaal DigiMV. DigiMV bevat tevens een sectorspecifieke opvraag (bijv. productiegegevens) en gegevens over langlopende leningen.

De aangeleverde gegevens uit het onderdeel ‘overzicht langlopende leningen’ zijn naar een database overgebracht. In het overzicht langlopende leningen geeft het zorgconcern aan welke leningen gedurende het jaar zijn afgesloten en/of afgelost. Van leningen die in eerdere jaren zijn afgesloten, wordt de datum van afsluiting, het rentepercentage en de resterende looptijd opgegeven. Tussentijdse rentewijzigingen worden meestal direct in het overzicht aangepast. De afsluitingsdatum blijft daarbij in vrijwel alle gevallen ongewijzigd, evenals de (totale) looptijd van de lening.

2.3.2 Gaafgemaakte DigiMV-data (CBS)

Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet. De opbrengstenstructuur van zorginstellingen is daardoor gewijzigd en om die reden is bij de statistiek Zorginstellingen overgegaan op een volledige dekking van de beschouwde populaties inclusief privaatgefinancierde zorg. Van de kleine ondernemingen1) worden vanaf 2015 slechts enkele variabelen omtrent werknemers en zelfstandigen gepubliceerd. Verder worden vanaf 2015 de dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet meer in de statistiek zorginstellingen beschreven, maar meegenomen in de statistiek zorgpraktijken bij het onderdeel praktijken van psychiaters en dagbehandelcenta voor de GGZ. Hierdoor wordt bij de statistiek Zorginstellingen voor de GGZ vanaf 2015 uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

Het CBS heeft vanaf 2006 geaggregeerde statistieken samengesteld over zorginstellingen op basis van DigiMV-data (zie literatuur en bronnen). Waar nodig is de data door het CBS op basis van diverse controles gecorrigeerd en/of aangevuld. Zorginstellingen zonder DigiMVopgave zijn in de statistiek verwerkt door ophoging van de beschikbare data. Voor 2015 ging dit op basis van het wettelijk budget, vanaf 2015 gaat dit op basis van de banengegevens van de Polisadministratie van de Belastingdienst en het UWV.

Zorginstellingen worden in de DigiMV-data op concernniveau weergegeven. Naast de hoofdactiviteit van het concern worden ook alle nevenactiviteiten meegenomen in de statistische beschrijving. Dit betekent bijvoorbeeld dat een concern dat naast een ziekenhuis ook een klein verpleeghuis heeft, in zijn geheel op basis van hoofdactiviteit als ziekenhuis is getypeerd.

De doelpopulatie van dit rapport bestaat uit zorgconcerns met de volgende klasse van de StandaardBedrijfsIndeling (SBI) 2008 uit het Algemeen Bedrijfsregister (ABR):

2.3.2a Aantal zorgconcerns per SBI-klasse, 2019
SBI-klasseHoofdactiviteitAantal
86101, 86102, 86103Ziekenhuiszorg (ZKH) 82
86104Geestelijke gezondheidszorg met overnachting (GGZ) 133
8720, 87301Gehandicaptenzorg (GHZ) 458
8710, 87302, 88101Verpleeghuis- , Verzorgingshuis- en Thuiszorg (VVT) 992
Bron: CBS.

Bij de indeling naar sectoren wordt uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) zoals die wordt gehanteerd in de StatLinetabel ‘Zorginstellingen; financiën en personeel naar SBI’ (zie literatuur en bronnen). In deze StatLinetabel wordt verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) als één sector gerekend. Om voor dit rapport toch gegevens voor de V&V enerzijds en de thuiszorg anderzijds te berekenen, is deze sector gesplitst. Voor de splitsing in typering van VVT-concerns naar V&V en T wordt in eerste instantie naar de SBI-typering gekeken. Wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een V&V-concern bij de thuiszorg lag, wordt deze echter gecorrigeerd naar T. En wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een thuiszorg-concern bij verpleging en verzorging lag, wordt deze gecorrigeerd naar V&V. In enkele gevallen wordt tevens n.a.v. analyse-uitkomst en/of beschikbare aanvullende brongegevens de typering handmatig aangepast.

2.3.3 Geld- en kapitaalmarktrente (DNB)

De Nederlandsche Bank (DNB) publiceert op de eigen website diverse reeksen met rentetarieven. Voor dit onderzoek is de Euribor/Aibor (eenmaands, driemaands en twaalfmaands) gebruikt ter vergelijking van de kortlopende rente. Voor vergelijking van de langlopende rente zijn de kapitaalmarktrentes van de ‘jongste tienjarige staatslening’ en de ‘10-jaars Euro Interest Rate Swap’ (IRS) opgenomen. Hiernaast zijn ook de gemiddelde rentes van de korte en middellange staatslening meegenomen.

De Euribor rentetarieven worden in de financiële wereld gebruikt voor het vaststellen van rentes voor allerlei afgeleide producten, zoals hypotheken, leningen, spaarrekeningen en renteswaps. Bij hypotheken, leningen en spaarrekeningen met een korte rentevaste periode, is de hoogte van de bijbehorende rente daardoor nauw verbonden met de rente ontwikkeling van het Euribor tarief met een vaste opslag.

Als maatstaf voor de kapitaalmarktrente wordt vaak naar staatsleningen gekeken. Gezien het lage debiteurenrisico (risico dat er niet betaald wordt) bij een Nederlandse staatslening, geldt dit tarief vaak als een soort basistarief. Leningen met hogere risico’s kennen dan een renteopslag voor dat hogere risico, waarbij geldt dat de opslag hoger wordt naarmate het debiteurenrisico hoger wordt. Tevens wordt, normaal gesproken, de rente hoger bij een langere looptijd. Ook bij hypotheken en consumptieve leningen is de kapitaalmarktrente belangrijk. Zo bewegen de hypotheekrente en de leenrente bij leningen met een langere renteperiode vaak mee met de kapitaalmarktrente.

De renteswap (Interest Rate Swap of IRS) is een ruiltransactie die geschiedt op een internationale financiële markt. Hierbij ruilen partijen de rentebetalingen gedurende de looptijd, of een deel van de looptijd, tegen elkaar. Na het verstrijken van deze tijd worden ze weer teruggenomen, zodat bijvoorbeeld het koersrisico wordt uitgesloten en beide partijen kunnen profiteren van een comparatief voordeel dat een van de partijen geniet. De koper van een renteswap probeert zich tegen (rente)risico’s te beschermen. De koper kan zo kiezen om een lopende lening tegen een variabele rente niet om te zetten in een nieuwe lening, maar met de swap het renterisico af te dekken. In dit rapport wordt uitgegaan van de 10-jaars Euro Interest Rate Swap.

2.4 Opmerkingen bij de tabellen en figuren

2.4.1 Betekenis jaren in figuren

De in dit onderzoek getoonde overzichten van rentepercentages naar jaren zijn gebaseerd op de overzichten van langlopende leningen uit de jaarrekeningen van het verslagjaar 2019. De jaren verwijzen hierin naar het jaar waarin een lening is afgesloten. Dit jaar komt niet altijd overeen met het jaar waarin het huidige rentetarief is ingegaan. Reden hiervoor is dat in de meeste gevallen de afsluitingsdatum en looptijd bij tussentijdse rentewijzigingen niet worden aangepast in het overzicht.

2.4.2 Bronvermelding

De bronvermelding bij de figuren en tabellen verwijst naar de gebruikte data voor het samenstellen van de specifieke figuur of tabel. Indien alleen gegevens uit de ‘overzichten langlopende leningen’ van de jaarrekeningen 2019 zijn gebruikt, bijvoorbeeld in een overzicht van de gemiddelde rentepercentages naar jaren, wordt de bron ‘jaarrekeningen 2019’ vermeld. In geval van aanvulling met populatiegegevens uit de statistiek Zorginstellingen, bijvoorbeeld bij gebruik van ‘totale bedrijfsopbrengsten’, is de bronvermelding ‘CBS’ opgenomen. De bron ‘DNB’ verwijst naar de rentetarieven voor de Euribor (rente kort krediet) en/ of de korte (3–5 jaar), middellange (5–8 jaar) en tienjarige staatsleningen (rente lang krediet). Tenslotte verwijzen de bronnen ‘Wallich & Matthes’ en ‘Zanders’ naar de overzichten van de 10-jarige IRS Euro. Tot en met 2016 ontving het CBS voor het opstellen van dit rapport data over de 10-jarige IRS Euro van obligatiehandelaar Wallich & Matthes. Vanaf 2017 is gebruik gemaakt van de economische overzichten van Zanders Treasury & Finance Solutions.

2.4.3 Totale populatie of steekproef?

De grafieken en tabellen in hoofdstuk 3 beschrijven de totale populatie zorginstellingen voor de sectoren ZKH, GGZ, GHZ, V&V en Thuiszorg inclusief ophogingen (zie ook tabel 2.3.2a). Voor een groot deel van deze instellingen zijn leningengegevens beschikbaar uit de overzichten van langlopende leningen uit de jaarrekeningen. De resultaten in hoofdstuk 4 zijn gebaseerd op deze leningengegevens uit de jaarrekeningen en beschrijven niet de totale populatie, maar alleen een representatieve steekproef. Enige uitzondering hierop is tabel 7.3.9 waarin de berekende rentelasten op basis van de gegevens uit de jaarrekeningen zijn opgehoogd tot populatietotalen.

2.5 Representativiteit uitgevoerde analyses

De analyses van hoofdstuk 4 zijn uitgevoerd op jaarrekeningen van 449 Wlz-zorginstellingen (GGZ, GHZ en V&V en exclusief T). Deze Wlz-zorginstellingen uit de steekproef hebben gezamenlijk 31,7 miljard euro aan totale bedrijfsopbrengsten en vertegenwoordigen 91,9 procent van de totale bedrijfsopbrengsten van alle concerns in de SBI klassen GGZ met overnachting, gehandicaptenzorg en verzorging- en verpleeghuiszorg. In tabel 2.5.1 is zichtbaar dat voor de meeste sectoren van een voldoende groot aantal zorgconcerns leningengegevens beschikbaar zijn. Voor de GGZ, GHZ en V&V is de respons voor wat betreft het aandeel instellingen lager, maar voor wat betreft het aandeel in de totale bedrijfsopbrengsten is de respons hoger dan 90 procent. Qua aantal zorgconcerns is de dekkingsgraad ook bij de thuiszorg laag, maar qua aandeel in de eindstand voldoende. Dit komt doordat kleine thuiszorginstellingen veelal geen langlopende leningen hebben. In tabel 7.1.1 van de tabellenbijlage worden de cijfers verder uitgesplitst naar grootteklasse van de totale bedrijfsopbrengsten. Op basis hiervan (tabellen 2.5.1 en 7.1.1) lijkt het goed mogelijk representatieve uitkomsten te publiceren over rentepercentages en rentelasten van Wlz-zorginstellingen.

2.5.1a Representativiteit onderzoek per sector naar aantal zorgconcerns, 2019
Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (aantal)Geen leninggegevens beschikbaar (aantal)Totaal (aantal)Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (%)Geen leninggegevens beschikbaar (%)Totaal (%)
ZKH 82 82100,000,00100,00
GGZ 57 76 13342,8657,14100,00
GHZ 147 311 45832,1067,90100,00
V&V 245 96 34171,8528,15100,00
T 33 618 6515,0794,93100,00
Totaal WLZ (excl. ZKH en T) 449 483 93248,1851,82100,00
Totaal (incl. ZKH en T) 5641 1011 66533,8766,13100,00
Bron: CBS, Jaarrekeningen 2019.

2.5.1b Representativiteit onderzoek per sector naar totaal bedrijfsopbrengsten, 2019
Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (mln euro)Geen leninggegevens beschikbaar (mln euro)Totaal (mln euro)Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (%)Geen leninggegevens beschikbaar (%)Totaal (%)
ZKH30 451 30 451100,000,00100,00
GGZ5 815 4976 31292,137,87100,00
GHZ9 926 65810 58493,786,22100,00
V&V15 9311 64617 57790,649,36100,00
T 7191 5432 26231,7968,21100,00
Totaal WLZ (excl. ZKH en T)31 6722 80134 47391,878,13100,00
Totaal (incl. ZKH en T)62 8424 34467 18693,536,47100,00
Bron: CBS, Jaarrekeningen 2019.

2.5.1c Representativiteit onderzoek per sector naar totaal eindstand langlopende leningen inclusief aflossingsverplichtingen, 2019
Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (mln euro)Geen leninggegevens beschikbaar (mln euro)Totaal (mln euro)Leninggegevens uit jaarrekening beschikbaar (%)Geen leninggegevens beschikbaar (%)Totaal (%)
ZKH10 709 110 71099,990,01100,00
GGZ1 411 81 41999,440,56100,00
GHZ2 442 462 48898,151,85100,00
V&V5 096 795 17598,471,53100,00
T 15 105 12012,5087,50100,00
Totaal WLZ (excl. ZKH en T)8 949 1339 08298,541,46100,00
Totaal (incl. ZKH en T)19 673 23919 91298,801,20100,00
Bron: CBS, Jaarrekeningen 2019.

1) Ondernemingen die geen enkele bedrijfseenheid bevatten met meer dan 10 werknemers en geen enkele bedrijfseenheid met bedrijfsopbrengsten van meer dan 700.000 euro en geen enkele bedrijfseenheid met totaal activa van meer dan 350.000 euro.