Statistici tegen alcoholmisbruik

/ Auteur: Ronald van der Bie
© Hollandse Hoogte / Harold Versteeg
Negentiende-eeuwse statistici waren vaak arts, advocaat, onderwijzer en predikant, maar ook wel ambtenaar en hoogleraar. Zij bekommerden zich beroepshalve, maar ook vanuit een overtuiging, om de medemens. Zij namen misstanden waar, publiceerden daarover en hoopten op een luisterend oor bij beleidsmakers. Zij ontpopten zich als woordvoerders van de verenigingen die zich bemoeiden met het onderwijs en het drankmisbruik.

Pauperisme

Al in het allereerste nummer van het ‘Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek’ (1841) stond een groot artikel over ‘Het misbruik van sterken drank. Geen oorzaak, maar gevolg.’ De onbekende auteur - waarschijnlijk de oprichter van het blad, baron mr. B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis - nam daar de stelling voor zijn rekening dat drankmisbruik het gevolg was van pauperisme. De arme dronk om de troosteloosheid van zijn leven te vergeten. Sloet had de statistiek aan zijn kant: zo hoog als het verbruik rond 1825 was, bijna 10 liter pure alcohol per hoofd, zo hoog is het daarna nooit meer geweest.

grafiek alcoholverbruik 1901-1937
© CBS

Drankgebruik beteugelen

De verbanden waren hem al langer bekend. Om dezelfde reden dat onder de minst welvarende volken het meest werd gedronken, zag hij ook dat in de meest verarmde plaatsen het aantal tapperijen het grootst was. Om het drankgebruik te beteugelen, stelde hij de oprichting van matigheidsgenootschappen naar Amerikaans voorbeeld voor. Wetgeving om het drankgebruik te reguleren, was op dat moment geen reële optie, beducht als de regering was dat de schatkist accijnsinkomsten zou mislopen. Omwille van de schatkist wilde de overheid volgens de schrijver ‘liever op de zedeloosheid der natie blijven voort speculeren.’

Sociaal réveil

Het CBS heeft altijd een grote expertise over het drankvraagstuk in huis gehad. Henri Methorst (1868-1955), oprichter en directeur-generaal van het CBS, sprak in 1900 op een congres in Parijs over het alcoholverbruik in ons land in de negentiende eeuw. De drankconsumptie in de periode 1831–1899 heeft hij op basis van de accijnsgegevens geschat. Het is een van de oudste tijdreeksen van de sociale statistiek. De daling van het verbruik die hij constateerde, schreef hij toe aan drie factoren. Allereerst de invoering van de Drankwet (1881) die het aantal alcoholverkooppunten beperkte. Daarnaast de toename van de sportbeoefening, die met matigheid gepaard ging. En ten derde het succes van de georganiseerde drankbestrijding, die hij onderdeel noemde van een breder réveil social. Daarmee waren volgens hem maatschappelijke ontwikkelingen - bestaanszekerheid, vast werk, een vast leefpatroon, het opkomende verenigingsleven - meer dan wetgeving, er verantwoordelijk voor dat het alcoholgebruik daalde.

In de jaren dertig en veertig hebben diverse CBS-onderzoekers modelanalyses uitgevoerd van het bier- en gedistilleerdverbruik, onder andere Jan Tinbergen.

Niet onbetwist, wel relevant

Na 1920 werd het CBS verantwoordelijk voor de publicatie van de nieuwe statistiek van het verbruik van gedistilleerd. Deze statistiek stond als niet erg betrouwbaar bekend. Het ministerie van Binnenlandse Zaken was lang verantwoordelijk voor de publicatie maar is in 1900, vanwege de communicatieproblemen, gestopt met de uitgave. Drankbestrijders, beleidsmakers en onderzoekers zijn echter altijd om de verbruiksgegevens blijven vragen. Dankzij de tussenkomst van het CBS is de verbruiksstatistiek nog twee keer verschenen, in aangepaste vorm. Onbetwist waren de cijfers nog steeds niet, maar Methorst was doordrongen van het feit dat het maatschappelijke debat gediend was met relevante, niet per se onbetwiste statistieken.

Blauwe front

De nieuwe verbruiksstatistiek verscheen in de gloriedagen van de georganiseerde drankbestrijding. Dit blauwe front had in de eerste decennia van de twintigste eeuw jaren grote successen geboekt. De eerste was de aanpassing van de Drankwet in 1904. De nieuwe wet gaf gemeenten de mogelijkheid de uitgave van vergunningen voor de verkoop van sterke drank te beperken en het aantal verkooppunten vast te stellen tot onder het wettelijk toegestane maximum. In 1919 is een blauwe staatscommissie gevormd die moest onderzoeken of het mogelijk was de productie van consumptiealcohol te beperken zonder de industrie te knakken. De commissie wilde van elke branderij en stokerij weten hoeveel ze produceerden, om vervolgens te kunnen bepalen hoeveel de productie kon worden beperkt. Bedrijven weigerden evenwel gegevens te verstrekken en de commissie stond met lege handen. Ten einde raad benaderde die het CBS. Het bureau had gedetailleerde gegevens over de productie van gedistilleerd verzameld voor de productiestatistiek die spoedig gepubliceerd zou worden, maar het stond die gegevens niet af. De Wet op de Statistiek van voortbrenging en verbruik stond dat domweg niet toe. Methorst had de ondernemers die zijn vragenlijst moesten invullen herhaaldelijk de garantie op geheimhouding gegeven. Hij kon de commissie dus niet helpen.

Tinbergen toont rol afschaffersbeweging

In de jaren dertig en veertig hebben diverse CBS-onderzoekers modelanalyses uitgevoerd van het bier- en gedistilleerdverbruik. In 1942 was het Jan Tinbergen die rekende aan het alcoholverbruik. Wat Methorst nog gaf als verklaring voor de daling van het verbruik, kon Tinbergen aantonen als een factor in een mathematisch model. Het verbruik was in dat model een functie van de prijs van het product, het inkomen van de consument, de gemiddelde temperatuur en een trendfactor, waarin de invloed van de drankbestrijding naar voren kwam. Deze trendfactor berekende hij door de invloeden van prijs, inkomen en het weer van de verbruikscurve af te trekken. Tinbergen becijferde die daling op 1,6 procent per jaar (1925-1935).

Matige drinkers

Na de oorlog nam het alcoholverbruik aanvankelijk slechts langzaam toe. Na 1970 steeg het razendsnel, van 5,5 liter per hoofd (1970) tot 9,1 liter in 1979. Na 1980 daalde de alcoholconsumptie vrijwel jaarlijks tot 7,0 liter per hoofd in de jaren 2014–2016. Met een dergelijk verbruik behoort ons land tot de matigste lidstaten van de Europese Unie. De strategieën en middelen waarmee dit is bereikt, waren geen andere dan in de negentiende eeuw, al zijn het niet meer de dominees en de onderwijzers die de weg wijzen. Het was een combinatie van wetgeving (hoge accijnzen, beperking van de drankverkoop aan jongeren), overheidscampagnes die wezen op de gezondheidsrisico’s en sociale schade van alcoholmisbruik, het permanente morele appel op matigheid (‘drank maakt meer kapot dan je lief is’) en voorlichting, bijvoorbeeld op scholen.

Noot: Dit artikel is eerder verschenen in de CBS-publicatie ‘Het licht van de statistiek’ ter gelegenheid van 120 jaar CBS.