Energiebelasting

Een heffing op aardgas, elektriciteit en andere verwarmingsbrandstoffen (huisbrandolie, petroleum, LPG voor zover niet gebruikt voor het aandrijven van motorrijtuigen en pleziervaartuigen).
Deze belasting werd op 1 januari 1996 ingesteld (Stb. 95-662).

De energiebelasting voor de verwarmingsbrandstoffen werd in drie tranches ingevoerd, zodat op 1 januari 1998 de uiteindelijk in de wet genoemde hoogte daarvan bereikt was. Voor wat betreft elektriciteit was het bereik van de energiebelasting beperkt tot de verbruiker die beschikt over een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3x80 ampère. M.i.v. 1 januari 1997 (Stb. 96-688) werd deze beperking opgeheven.

Voor elektriciteit en aardgas werden afnamezones vastgesteld waarover de belasting geheven wordt. De oorspronkelijke zones waren: elektriciteit 801 t/m 50 000 kWh aardgas 801 t/m 170 000 m3

Aardgas ingezet ten behoeve van elektriciteitsopwekking, alsmede aardgas ingezet in een WKK-installatie, zijn vrijgesteld van energiebelasting.

Anders dan voorzien in de oorspronkelijke regeling werden per 1 januari 1999 de afnamezones sterk gewijzigd en de tarieven per geleverde hoeveelheid elektriciteit en aardgas verhoogd. Per 1 januari 2000 vonden eveneens tariefsverhogingen plaats.

Met ingang van 1 januari 2001 zijn de belastingvrije voeten voor aardgas en elektriciteit, 800 m3, resp. 800 kWh per jaar, vervangen door één belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting. In 2001 bedroeg deze belastingvermindering 312 gld (142 euro) (Stb. 2000-568). Tevens is opnieuw de energiebelasting per geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit verhoogd. De belastingvermindering van 312 gld vindt plaats ongeacht de verbruikte hoeveelheden aardgas en elektriciteit.

Voor propaan/butaan, huisbrandolie en petroleum zijn maximum hoeveelheden vastgesteld waarover de belasting geheven wordt. Deze hoeveelheden zijn: propaan/butaan 119 000 kg huisbrandolie 159 000 ltr petroleum 153 000 ltr.