Achtergrondkenmerken van basisschoolleerlingen in Den Haag, 2021-2022

De dienst OCW van de gemeente Den Haag heeft een onderzoek uitgevoerd met microdata van het CBS waarin de leerlingpopulaties van basisscholen zijn beschreven aan de hand van een aantal achtergrondkenmerken en waarbij is nagegaan of het mogelijk is om scholen op grond van deze kenmerken te clusteren.
Uitgangspunt van het onderwijsbeleid van de gemeente Den Haag is dat alle leerlingen die in Den Haag naar school gaan de kans moeten krijgen om gedurende hun schooltijd, het beste uit zichzelf te halen. Niet alle leerlingen slagen hierin. Sommige leerlingen functioneren door allerlei omstandigheden minder goed op school dan zij zouden kunnen en sommige scholen hebben meer van deze kwetsbare leerlingen dan andere scholen. In het beleid wordt daarom steeds vaker als uitgangspunt genomen dat ongelijke situaties ook ongelijke ondersteuning nodig hebben. Om scholen zo goed mogelijk te helpen, d.w.z. een meer op behoefte afgestemde ondersteuning te bieden, is meer inzicht nodig in de samenstelling van de leerlingpopulaties van deze scholen. Om dit inzicht te krijgen is een onderzoek uitgevoerd met microdata van het CBS waarbij de volgende twee vragen centraal stonden:
- Hoe zien Haagse basisscholen er naar achtergrondkenmerken van leerlingen uit?
- Welke clusters ontstaan als scholen worden geclassificeerd op basis van deze kenmerken en zijn deze clusters bruikbaar voor beleid?
Voor het beantwoorden van deze vragen is een analysebestand gemaakt met alle leerlingen die in het schooljaar 2021-2022 ingeschreven stonden op een van de 134 reguliere basisscholen in Den Haag. Van alle leerlingen zijn kenmerken gemeten op het niveau van de leerling, het gezin van een kind en de buurt waarin een leerling woont. Het ging hierbij om kenmerken die volgens de literatuur van invloed kunnen zijn op het functioneren van kinderen op school en die mogelijk ook leiden tot een onderwijsachterstand van een leerling. Voorbeelden van gemeten kenmerken zijn: het gebruik van verschillende vormen van Jeugdzorg, opgroeien in een eenouderhuishouden, ouders hebben die afhankelijk zijn van een uitkering (bijstand), opgroeien in een huishouden met schulden of met betalingsachterstanden, het hebben van ouders met een lage opleiding, wonen in een huurhuis met huurtoeslag en wonen in een wijk met een lage SES-WOA.
Vervolgens zijn deze kenmerken van leerlingen ‘opgerold’ op schoolniveau. Opgerold wil zeggen dat kinderen die dezelfde school bezoeken zijn samengevoegd en onderzocht is hoeveel kinderen op deze school een specifiek kenmerk hebben en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totaal aantal leerlingen op deze school. Om een voorbeeld te geven: als een school 100 leerlingen heeft en 15 leerlingen hebben jeugdhulp zonder verblijf dan heeft deze school 15 procent leerling met deze vorm van jeugdzorg. Deze berekening is voor alle gemeten kenmerken uitgevoerd waardoor er per school een bepaald profiel ontstaat.
Scholen zijn daarna op basis van deze kenmerken beschreven en uit deze beschrijving blijkt dat de mate waarin specifieke kenmerken bij leerlingen op scholen voorkomen variëren. Zo heeft een school gemiddeld weinig leerlingen die een scheiding meemaakten (gemiddeld 2 %), terwijl de aandelen voor bijstand, jeugdhulp gebruik, een lage opleiding van de ouders en het wonen in een huurwoning met recht op huurtoeslag veel hoger liggen. Naast de prevalentie blijkt ook de spreiding voor sommige kenmerken groot. Scholen verschillen op een aantal onderwerpen sterk van elkaar. Het gaat dan om de eerder genoemde kenmerken: bijstandsgebruik, opleidingsniveau van de ouders, de SES-WOA en het soort eigendom van de woning (koop of sociale huurwoning).
In een volgende stap is met een clusteranalyse (K-means) onderzocht hoeveel scholen gemeenschappelijke kenmerken delen. Vooraf is niet bekend hoeveel clusters zijn te vormen. In dit onderzoek bleek een oplossing met drie clusters het meest optimaal.
Het eerste cluster bestaat uit 53 scholen, waarbij sprake is van relatief weinig leerlingen met belemmeringen. Leerlingen wonen vaker (dan de andere clusters) in een buurt met een hoge SES-WOA, hebben vaker ouders met een hoge opleiding, wonen vaker in een koopwoning en het huishoudinkomen komt vaker uit werk.
Het tweede cluster bestaat uit 44 scholen. Hier komen relatief veel leerlingen voor met specifieke belemmeringen. Een groter deel groeit op in een huishouden met bijstand, ouders zijn vaker laag opgeleid, hebben vaker meervoudige problemen, wonen in een huurwoning met huurtoeslag en groeien op in wijken met een lage SES-WOA.
Het derde cluster telt 37 scholen en neemt een tussenpositie in tussen beide andere clusters. De clusters verschillen het sterkst van elkaar op de kenmerken: het gebruik van bijstand, de lage opleiding van ouders, het wonen in een huur of koopwoning en de hoge SES-WOA. Een kenmerk dat niet onderscheidend is, is het gebruik van jeugdhulp zonder verblijf. Scholen met relatief weinig leerlingen met belemmeringen hebben vergelijkbare aandelen leerlingen met jeugdhulp zonder verblijf als scholen met relatief veel leerlingen met belemmeringen.
De uitkomsten uit het onderzoek laten zien dat de samenstelling van de leerlingpopulaties van Haagse basisscholen van elkaar verschillen en dat het op grond van de gevonden verschillen zinvol is om gedifferentieerd beleid te voeren. Door de clusteranalyse is inzicht gekregen hoeveel scholen min of meer vergelijkbare populaties hebben. De vervolgvraag is hoe deze clusters het beste benaderd kunnen worden.