Levensbeëindigend handelen volgens de doodsoorzaakverklaringen

De cijfers over levensbeëindigend handelen zijn gebaseerd op de informatie die artsen na het overlijden van een persoon vermelden op de doodsoorzaakverklaring. Deze verklaringen vormen de basis van de doodsoorzakenstatistiek van het CBS. In deze statistiek wordt niet het levensbeëindigend handelen als doodsoorzaak vermeld, maar de ziekte waaraan de patiënt leed (bijvoorbeeld slokdarmkanker). De cijfers over levensbeëindigend handelen zijn dus niet afkomstig uit het Sterfgevallenonderzoek dat het CBS incidenteel uitvoert in samenwerking met het Erasmus MC en VU Medisch Centrum en ook niet van de Regionale toetsingscommissies euthanasie.

Voorjaar 2007 worden de resultaten bekend van het Sterfgevallenonderzoek over 2005. De cijfers over levensbeëindigend handelen op basis van de doodsoorzaakverklaringen kunnen afwijken van de cijfers van het Sterfgevallenonderzoek.

Onder levensbeëindigend handelen wordt zowel verstaan euthanasie als hulp bij zelfdoding. Euthanasie is het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene op diens verzoek (Staatscommissie voor euthanasie, 1985). Hulp bij zelfdoding is het opzettelijk verlenen van hulp bij levensbeëindigend handelen door de betrokkene op diens verzoek. Voor beide vormen van levensbeëindigend handelen geldt dat voldaan moet zijn aan meerdere zorgvuldigheidseisen. Eén van deze eisen is dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Een andere belangrijke eis is dat het verzoek van de patiënt vrijwillig en weloverwogen is.