Onderzoek Kunst- en Cultuureducatie

5. Cultuureducatie: omvang en activiteiten

5.1 Inleiding

In tegenstelling tot hoofdstuk 4 zijn de overige uitkomsten in dit rapport (in hoofdstuk 5 en verder) gebaseerd op (onderdelen van) de populatie van instellingen, bedrijven en zelfstandigen, die ook daadwerkelijk aan cultuureducatie doen. Die resultaten moeten vooral worden gezien als indicatief. Achtergrond hiervan is dat de netto respons van de onderzoeken met betrekking tot verslagjaar 2016 en cultureel seizoen 2018/2019 erg laag was (gemiddeld 11,5 procent). Dat betekent ook dat men voorzichtig moet zijn met vergelijkingen tussen deze twee jaren. Niet alleen omdat de marges groot zijn, maar ook omdat de vraagstelling en de antwoordcategorieën tussen beide onderzoeken in een aantal gevallen is gewijzigd. Zie Tabel 3.3.1.

5.2 Aantal instellingen en bedrijven in cultuureducatie

Voor de rest van de in deze rapportage gepresenteerde uitkomsten wordt niet meer naar de hierboven genoemde hele SBI’s gekeken, maar naar het (opgehoogde) aantal instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, die aangegeven iets te doen aan cultuureducatie.

5.2.1 Indicatieve aantallen instellingen en bedrijven, incl. zelfstandigen, 2016* en 2018/2019*
OnderdeelGemiddelde
(x 1 000)
Instellingen en bedrijven in SBI's 8552, 9001 en 900375
  waaronder actief in
    culturele en creatieve sector66
      waaronder actief in
        cultuureducatie27
            cultuureducatie sec**25
            artistieke begeleiding van amateurgezelschappen**8
            ondersteunende diensten cultuureducatie**15
* Voorlopige cijfers.
* Meerdere antwoorden mogelijk waardoor categorieën overlappen en aantallen niet optellen tot het totaal van 27 duizend.

De gepresenteerde cijfers in tabel 5.2.1 geven een zeer globaal beeld van het aantal bedrijven dat actief is in de (verschillende vormen van) cultuureducatie in Nederland. Deze indicatieve cijfers zijn gebaseerd op een gemiddelde van de cijfers van 2016 en 2018/20197) en afgerond op duizendtallen. Daarbij zijn de resultaten voor de onderzoeksperiode 2018/2019 gecorrigeerd op basis van de procentuele verdeling van het aantal eenheden in 2016. Een aparte presentatie van de cijfers van 2016 en 2018/2019 zou hier kunnen leiden tot verkeerde conclusies. Oorzaken van verschillen tussen 2016 en 2018/2019 zijn ook vaak moeilijk te duiden. Daarbij lopen echte ontwikkelingen en andere oorzaken, zoals lage respons (en dientengevolge hoge marges), verschillen in vraagstelling, verschillen in populaties en verschil in naamgeving van het onderzoek, door elkaar. De aanpassing van de naamgeving van het onderzoek van een algemene naam ‘Onderzoek culturele en creatieve sector 2016’ naar een specifieke naam ‘Onderzoek kunst- en cultuureducatie 2018/2019’ heeft ertoe geleid dat de respons bij het laatste onderzoek veel selectiever was, dit bleek uit een forse toename in het aandeel bedrijven/instellingen en zelfstandigen dat aangaf actief te zijn op het terrein van kunst- en cultuureducatie. In berekening van de cijfers voor tabel 5.2.1 is daarvoor eerst gecorrigeerd alvorens de cijfers over de twee onderzoeksjaren zijn gemiddeld.

Tabel 5.2.1 start bij de totale populatie, om vervolgens eerst te kijken naar welke bedrijven en instellingen daarvan actief zijn in de culturele en creatieve sector. Culturele en creatieve activiteiten8) zijn onder meer scheppende of uitvoerende kunsten, organisatie van tentoonstellingen, voorstellingen, optredens, lessen, cursussen en workshops, inclusief het begeleiden van amateurgezelschappen. Daarnaast kan het gaan om ondersteunende of adviserende diensten in de culturele en creatieve sector. Vervolgens is van de instellingen en bedrijven die actief zijn in de culturele en creatieve sector gekeken welke eenheden cultuureducatie sec (scholing) aanbieden en/of welke instellingen en bedrijven adviseren of ondersteunend zijn in de cultuureducatie. In het onderzoek over 2018/2019 is daarnaast ook nog gevraagd in hoeverre instellingen en bedrijven actief waren als artistiek begeleider van een of meer amateurgezelschappen. Bijvoorbeeld als dirigent, choreograaf of regisseur. Bij de genoemde drie vormen van cultuureducatie is sprake van overlap. Een instelling of bedrijf kan zowel cultuureducatie sec aanbieden, actief zijn in de advisering en amateurgezelschappen begeleiden. Dientengevolge kunnen aantallen van die drie rijen van tabel 5.2.1 niet bij elkaar worden opgeteld.

Uitgaande van een gemiddelde van de jaren 2016 en 2018/2019 is de totale startpopulatie circa 75 duizend eenheden (zie ook de afbakening van de populatie in hoofdstuk 3). Daarvan geeft bijna 90 procent van de respondenten aan actief te zijn in de culturele en creatieve sector (circa 66 duizend eenheden). Uitgaande van die 66 duizend eenheden doen er ongeveer 25 duizend eenheden aan cultuur-educatieve scholing sec, 8 duizend aan het begeleiden van amateurgezelschappen en 15 duizend aan ondersteuning en advisering. Nogmaals, dit zijn elkaar overlappende groepen. In totaal geven circa 27 duizend eenheden aan iets te doen met een of andere vorm van cultuureducatie. Meer dan 90 procent daarvan houdt zich bezig met cultuur-educatieve scholing sec.

5.3 Type cultuureducatie

Cultuureducatie als geheel kan worden opgedeeld naar de activiteiten cultuureducatie sec (scholing), begeleiding van amateurgezelschappen en ondersteuning en advisering. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de cultuur-educatieve scholing, dus cultuureducatie sec. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de begeleiding van amateurgezelschappen en in paragraaf 5.5 op de ondersteuning van en advisering over cultuureducatie.

Over de onderzoeksjaren 2016 en 2018/2019 heen, gaven gemiddeld circa 25 duizend instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, aan iets te doen met cultuur-educatieve scholing sec (scholing) aan amateurs. Zowel in 2016 als in 2018/2019 is vooral het aanbod van de disciplines muziek en beeldende kunst relatief groot. Het cultuur-educatieve aanbod van fotografie is minder populair. Afgaande op de resultaten van het onderzoek van 2018/2019, is bij de discipline muziek de categorie instrumentale muziek duidelijk populairder dan de categorie vocale muziek. Bij de discipline theater geldt dat de categorie toneel e.d. populairder is dan de categorie opera en musicals. Zie figuur 5.3.1.

Hoewel de antwoordcategorieën van de enquêtes van 2016 en 2018/2019 niet overal gelijk zijn, kan op basis van percentages en met de nodige slagen om de arm geconstateerd worden dat de uitkomsten van 2016 en 2018/2019 op zich wel vergelijkbaar zijn. Houd er rekening mee dat het hier gaat om aantallen bedrijven en instellingen. Er wordt geen rekening gehouden met het aantal leerlingen.

5.3.1 Instellingen en bedrijven naar type cultuureducatie sec, 2016* en 2018/2019*
 2016* (%)2018/2019* (%)
Muziek**46,735,5
Vocaal18,9
Beeldende kunst25,426,2
Theater en toneel16,013,5
Muziektheater8,4
Dans en ballet12,911,1
Literatuur en schrijven3,74,8
Ontwerp en design3,64,3
Film en video3,02,6
Fotografie2,52,1
Circus en acrobatiek1,0
Andere activiteiten8,89,7
Meer dan één antwoord mogelijk. * voorlopige cijfers ** In 2018/2019 instrumentaal

5.4 Type artistieke begeleiding van amateurgezelschappen

Het begeleiden van amateurgezelschappen is in de enquête over 2018/2019 als nieuw onderdeel van het onderzoek Cultuureducatie meegenomen. Deze vraag is in het onderzoek over 2016 en daarvoor niet gesteld. Voor de respondenten was het mogelijk om meer dan een antwoord te geven.

Over de onderzoeksjaren 20169) en 2018/2019 heen, gaven gemiddeld ongeveer 8 duizend instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, aan actief te zijn met het begeleiden van een of meer amateurgezelschappen (zie ook tabel 5.2.1). Het gaat daarbij (2018/2019) vooral om het begeleiden van muzikale amateurgezelschappen, zoals koor en vocaal (34,1 procent), harmonie, fanfare of brassband (hafabra; 16,1 procent) en overige muzikale gezelschappen (24,9 procent). Daarnaast worden ook veel theatergezelschappen (17,4 procent) begeleid. Zie verder figuur 5.4.1.

5.4.1 Instellingen en bedrijven actief in artistieke begeleiding naar type gezelschap, 2018/2019*
Type gezelschapPercentage (%)
Koor of vocaal ensemble34,1
Orkest of muzikaal gezelschap24,9
Theater gezelschap17,4
Hafabra16,1
Musical gezelschap9,9
Ballet- of dansgezelschap9,4
Symfonieorkest6,2
Ander gezelschap17,9
Meer dan één antwoord mogelijk * voorlopige cijfers

5.5 Adviserende en ondersteunende diensten

Naast de cultuur-educatieve scholing zelf en het begeleiden van amateurgezelschappen, gaat het bij de cultuureducatie ook om instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, die advies en ondersteuning geven. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het opstellen van een programma, het ontwikkelen van beleid of een visie, kwaliteitsverbetering of ondersteuning bij de praktische uitvoering. Het gaat over de onderzoeksjaren 2016 en 2018/2019 heen om gemiddeld circa 15 duizend instellingen en bedrijven.

5.5.1 Adviserende en ondersteunende instellingen en bedrijven naar organisatie die ondersteund wordt, 2016* en 2018/2019*
 2016* (%)2018/2019* (%)
Amateurverenigingen32,031,5
Scholen (incl. ROCs)30,935,2
Docenten30,937,5
Culturele instellingen29,032,5
Centra voor de kunsten18,216,6
Gemeenten11,48,6
Zorg- en welzijnsinst.11,110,8
Kinder- en buitensch.opvang7,18,5
Bibliotheken3,94,0
Provincies1,42,1
Volksuniversiteiten0,91,5
Anders24,722,6
Meer dan één antwoord mogelijk * voorlopige cijfers

Bij de instellingen en bedrijven die ondersteunende en adviserende diensten leveren op het terrein van cultuureducatie, wordt met name ondersteuning en advies gegeven aan amateurverenigingen en het onderwijs, bestaande uit scholen en docenten. Ook aan culturele instellingen wordt relatief veel ondersteuning en advies gegeven. Aan provincies wordt nauwelijks enige ondersteuning en advies gegeven, zie figuur 5.5.1. Grosso modo zijn de jaren 2016 en 2018/2019, althans op basis van percentages, vergelijkbaar. Met de nodige slagen om de arm, kan worden vastgesteld dat groei zichtbaar is bij de advisering en ondersteuning van het onderwijs, zowel bij scholen als bij docenten, alsmede bij de culturele instellingen.

5.6 Leerlingen: inschrijving en werving

5.6.1 Instellingen en bedrijven naar wijze van inschrijving leerlingen, 2016*
 Percentage (%)
Open inschr. volwassenen63,8
Open inschr. jeugd (tot 21 jaar)50,2
Culturele instellingen28,6
Scholen25,9
Centra voor de kunsten19,1
Bedrijven, verenigingen16,8
Gemeenten, wooncorp. of wijkorg.6,6
Kinder- of buitensch. opvang5,6
Volksuniversiteiten of soc.cult.werk3,4
Meer dan één antwoord mogelijk * voorlopige cijfers

Alleen in het onderzoek over 2016 is een vraag gesteld over de wijze waarop men zich als leerling kan inschrijven bij instellingen en bedrijven, die cultuureducatie aanbieden. Er kon meer dan een antwoord worden gegeven. Het meest wordt gebruikgemaakt van een open inschrijving, zowel bij volwassenen (63,8 procent) als bij de jeugd (50,2 procent). Zie verder figuur 5.6.1.

Bij de wijze waarop leerlingen worden geworven (alleen in het onderzoek over 2018/2019 gevraagd en meer dan een antwoord mogelijk) gaat het volgens de respondenten vooral om mond-op-mond reclame (73,7 procent) en internet, als het gaat om de eigen website (46,9 procent) of sociale media (39,0 procent). Daarnaast zijn er veel bedrijven en instellingen, die werven via tussenpersonen zoals culturele instellingen en onderwijs, respectievelijk 32,9 en 22,3 procent. Zie figuur 5.6.2.

5.6.2 Instellingen en bedrijven naar wijze van werving leerlingen, 2018/2019*
 Percentage (%)
Mond-tot-mondreclame73,7
Eigen website46,9
Social media39,0
Via culturele instellingen32,9
Via scholen22,3
Flyers16,7
Advertenties9,8
Via kind- of buitensch. opvang4,9
Anders12,3
Meer dan één antwoord mogelijk * voorlopige cijfers

5.7 Samenwerking met derden

5.7.1 Instellingen en bedrijven naar samenwerkingsverband, 2016* en 2018/2019*
 2016* (%)2018/2019* (%)
Scholen**30,127,7
Voortgezet onderwijs13,9
Zelfstandigen/zzp'ers28,140,7
Muziek- en dansschool23,325,7
Andere culturele instelling22,127,8
Centrum voor de kunsten19,4
Podiumkunsten18,922,0
Gemeenten en wijkorg.11,611,4
Conservatoria10,410,5
Musea9,88,1
Andere bedrijven9,611,2
MBO's HBO's en universiteiten9,09,6
Zorg- en welzijnsorganisaties8,712,4
Bibliotheken8,58,1
Kinder- en buit.sch.opvang6,38,1
VVV's1,51,9
Filmhuizen1,32,1
Woningscorporaties1,10,9
Anders5,55,4
Geen samenwerking23,518,0
Meer dan één antwoord mogelijk * voorlopige cijfers ** in 2016 incl. voortgezet onderwijs

Ook hier is een deel van de antwoordcategorieën van de enquête over 2016 in 2018/2019 gewijzigd. Zo is in de vragenlijst over 2018/2019 de categorie scholen uitgesplitst naar basis en voortgezet onderwijs. Ook hier is meer dan een antwoord mogelijk.

Cultuur-educatieve instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, werken vooral samen met scholen. Daarbij kan het gaan om het basis- of het voortgezet onderwijs, maar ook om muziek- en dansscholen. Daarnaast wordt veel samengewerkt met (andere) zelfstandigen (zzp’ers). Het minste wordt samengewerkt met woningcoöperaties, filmhuizen en VVV’s. Zie figuur 5.7.1. Met de nodige voorzichtigheid, lijkt het erop dat de samenwerking met (andere) zelfstandigen, relatief veel is toegenomen. Dat sluit aan bij de groei van het aantal zzp’ers in de laatste jaren. De percentuele uitkomsten van overeenkomstige antwoordcategorieën lijken tot op zekere hoogte vergelijkbaar tussen 2016 en 2018/2019.

7) Voor de schatting van het aantal eenheden die actief zijn in de artistieke begeleiding is voor 2016 (toen niet gevraagd) gebruikgemaakt van het aandeel in 2018/2019.
8) De term culturele en creatieve sector wordt op verschillende manieren gedefinieerd. Er is geen internationaal geldende definitie. In zijn algemeenheid, gaat het om een veel breder scala aan activiteiten dan hier vermeld is. Voor Nederland zie daarvoor bijvoorbeeld de Monitor Creatieve Industrie.
9) Voor 2017 is een schatting gemaakt op basis van het percentage van 2019.