Onderzoek Kunst- en Cultuureducatie

4. Onderzoekspopulatie: omvang en kenmerken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk presenteert cijfers over de omvang en kenmerken van de onderzoekspopulatie Kunst- en Cultuureducatie in Nederland zoals het CBS die in de onderzoeken uit 2017 en 2019 heeft benaderd. De hier gepresenteerde populatiecijfers zijn afkomstig uit administratieve bronnen en vormden de basis voor de steekproef ten behoeve van de CBS enquête.

Als het gaat om de ontwikkeling in het aantal bedrijven (4.2) en de regionale verdeling (4.3), zijn de grafieken gebaseerd op de gehele onderzoekspopulatie van de in paragraaf 3.1 genoemde bedrijfstakken 85.52, 90.01 en 90.03. De bedrijfstak 85.52 (Cultureel onderwijs) is in principe geheel gericht op cultuureducatie. Dat geldt niet voor de bedrijfstakken 90.01 (Podiumkunsten) en 90.03 (Scheppende kunsten). Slechts een deel van de eenheden van deze bedrijfstakken zal aan cultuureducatie doen.

4.2 Aantallen bedrijven

4.2.1 Instellingen en bedrijven, incl. zelfstandigen, 2007-2022Tabel 4.2.1 Instellingen en bedrijven, incl. zelfstandigen, 2007-2022
 

Figuur 4.2.1 laat het aantal instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, naar de belangrijkste aan cultuureducatie gerelateerde SBI’s zien. De cijfers voor de jaren 2021 en 2022 hebben een voorlopige status. Er wordt gemakshalve vanuit gegaan dat alle leden van de Cultuurconnectie vallen in de SBI’s 85.52, 90.01 en 90.03. Bron van deze informatie is de statistiek Demografie van bedrijven van het CBS. Ook voor de SBI’s 90.01 en 90.03 en de onderliggende klassen gaat het in deze paragraaf om alle bedrijfseenheden in de betreffende bedrijfstak, dus ook om instellingen en bedrijven die niet aan cultuureducatie doen. Belangrijk voordeel van deze benadering is dat de beschrijving van de ontwikkeling van het aantal instellingen en bedrijven niet beperkt blijft tot de twee onderzoeksjaren.

Het totaal aantal instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, in de bedrijfstak Cultureel onderwijs (SBI 85.52) maakte in het eerste kwartaal van 2022 ongeveer 0,7 procent uit van het totaal aantal instellingen en bedrijven in Nederland.5) Daarbij gaat het in absolute termen om iets meer dan 14,7 duizend instellingen en bedrijven. Worden daarbij de eenheden opgeteld van de SBI’s Scheppende kunsten (90.03) en Podiumkunsten (90.01) dan gaat het om 4,5 procent van het totaal aantal instellingen en bedrijven in Nederland. In absolute aantallen gaat bij deze laatste twee SBI’s om respectievelijk circa 42,6 en 35,7 duizend instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen in het eerste kwartaal van 2022. Zie verder figuur 4.2.1.

4.2.2 Gemiddelde jaarlijkse groeipercentages, 2007-2022*
BedrijfstakGemiddelde groeipercentage (%)
Alle bedrijfstakken5,1
Cultureel onderwijs (85.52)9,2
Dansscholen (85.521)9,8
Kunstzinnige vorming amateurs (85.522)9,0
Podiumkunsten (90.01)9,1
Beoefening podiumkunsten (90.011)12,1
Scheppende kunsten (90.03)8,1
* voorlopige cijfers

Opvallend is dat er bijna over alle jaren heen sprake is geweest van (forse) groei, ook gedurende de coronacrisis, althans met uitzondering van de Podiumkunsten. Die groei is sterker dan de groei van het aantal instellingen en bedrijven van de gehele economie van Nederland. Zie figuur 4.2.2. Een deel van de verklaring voor deze groei kan liggen in de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt, waarbij mensen, die eerst in dienst waren als werknemer bij een instelling of bedrijf, vervolgens (noodzakelijkerwijs) verder zijn gegaan als zelfstandige. Dat is bijvoorbeeld goed te zien in de periode van de economische crisis rond 2008-2014. In die periode werden bezuinigingen doorgevoerd in de cultuursector. Maar tegelijkertijd was er ook sprake van een sterke groei van het aantal instellingen en bedrijven en dan vooral het aantal zelfstandigen in de hier gepresenteerde bedrijfstakken.

Het overgrote deel van de instellingen en bedrijven in de SBI Cultureel onderwijs (85.52) bestaat uit zelfstandigen. In het eerste kwartaal van 2012 was dat 89,3 procent, in het eerste kwartaal van 2017 92,2 procent en in het eerste kwartaal van 2022 94,6 procent. Wordt daarbij het aantal instellingen en bedrijven waar 2 personen werkzaam zijn, opgeteld dan leidt dat tot percentages van 96,7 procent in 2012, 98,0 procent in 2017 en 98,6 procent in 2022. Het gaat in het Cultureel onderwijs dus bijna uitsluitend om micro-ondernemingen. In het eerste kwartaal van 2007 was het aantal zelfstandigen in deze bedrijfstak ook al relatief groot (86,0 procent met 1 werkzame persoon), maar iets minder groot dan in de laatste paar jaar. Het aandeel grotere bedrijven (3 werkzame personen of meer) is in de loop van de tijd juist afgenomen: van 5,8 procent in het eerste kwartaal van 2007 naar 1,4 procent in het eerste kwartaal van 2022. Zie figuur 4.2.3.

4.2.3 Instellingen en bedrijven in SBI 85.52 (Cultureel onderwijs) naar bedrijfsgrootte (1e kwartaal), 2007-2022*
Grootteklasse2007-I (%)2012-I (%)2017-I (%)2022-I* (%)
Wp 186,089,392,294,6
Wp 28,17,45,84,0
Wp 3 tot 52,21,50,90,7
Wp 5 tot 101,10,70,40,3
Wp 10 tot 200,90,50,30,2
Wp 20 of meer1,70,60,30,1
* voorlopige cijfers

Bij de SBI’s Podiumkunsten (90.01) en Scheppende kunsten (90.03) is een vergelijkbaar beeld te zien. Het overgrote deel van de eenheden bestaat uit zelfstandigen of instellingen en bedrijven met 2 werkzame personen. Bij de Scheppende kunsten en Podiumkunsten gaat het wat betreft instellingen en bedrijven met 1 of 2 werkzame personen in het eerste kwartaal van 2022 om respectievelijk een aandeel van 99,5 en 98,0 procent.6) Ter illustratie, bij alle bedrijfstakken van de Nederlandse economie gaat het in het eerste kwartaal van 2021 om: 1 werkzame persoon 79,4 procent; 2 werkzame personen 9,3 procent; 3 tot 5 werkzame personen 4,6 procent; 5 tot 10 werkzame personen 3,3 procent; 10 tot 20 werkzame personen 1,7 procent; en 20 of meer werkzame personen 1,8 procent. Ook bij de gehele economie van Nederland is de laatste jaren de trend zichtbaar van een toename van het aantal zelfstandigen en een afname van het aantal instellingen of bedrijven met meer dan 1 werkzame persoon.

De rechtsvorm van de instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, in de SBI’s 85.52, 90.01 en 90.03 sluit aan bij de hierboven beschreven bedrijfsgrootte. Bij het overgrote deel van de eenheden is sprake van een natuurlijk persoon. Voor de bedrijfstak 85.52 Cultureel onderwijs is 97,7 procent van de instellingen en bedrijven in het eerste kwartaal van 2022 een natuurlijk persoon. Bij de bedrijfstakken Podiumkunsten en Scheppende kunsten gaat het respectievelijk om 94,3 en 98,7 procent. Voor alle bedrijfstakken van de Nederlandse economie gaat het om 77,0 procent.

4.3 Regionale verdeling

In de figuur 4.3.1 wordt een globaal beeld gegeven van de regionale verdeling van de instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, van de SBI’s 85.52, 90.01 en 90.03 in 2019. Deze gegevens zijn afkomstig van het Algemene Bedrijvenregister van het CBS (ABR). Nogmaals, bij de SBI 85.52 (figuur 4.3.1(a)) gaat het geheel om cultuur-educatieve bedrijven en instellingen. Bij de SBI’s 90.01 en 90.03 (figuren 4.3.1(b) en 4.3.1(c)) behoort slechts een deel van de bedrijven en instellingen tot de cultuureducatie. Door de lage respons heeft het weinig zin om alleen die instellingen en bedrijven te laten zien, die aangeven aan cultuureducatie te doen. Verder is het van belang om te realiseren dat het bij deze regionale verdeling gaat om aantallen instellingen en bedrijven en dat de omvang van die instellingen en bedrijven of het aantal leerlingen niet is meegenomen. Aan de andere kant maakt het niet zoveel uit omdat het grootste deel van de instellingen en bedrijven in de cultuureducatie zelfstandigen zijn.

4.3.1 Instellingen en bedrijven naar provincie en bedrijfstak (SBI's 8552, 9001 en 9003), 2019*
ProvinciesCultureel onderwijs (85.52)Podiumkunsten (90.01)Scheppende kunst (90.03)
Groningen (PV)4009001400
Friesland (PV)4007001000
Drenthe (PV)300400600
Overijssel (PV)80014001600
Flevoland (PV)200500500
Gelderland (PV)130027003500
Utrecht (PV)100028003700
Noord-Holland (PV)1900970011400
Zuid-Holland (PV)220059006900
Zeeland (PV)200200400
Noord-Brabant (PV)170035003800
Limburg (PV)70013001300
* voorlopige cijfers

Als gekeken wordt naar de Cultureel onderwijs (SBI 85.52) dan is het aanbod het grootst in Zuid- en Noord-Holland en het laagst in Zeeland en Flevoland. Worden de uitkomsten gestandaardiseerd naar het aantal cultuur-educatieve instellingen en bedrijven, inclusief zelfstandigen, per 10.000 inwoners dan ontstaat een meer evenwichtig beeld, namelijk zo’n 6-8 cultuur-educatieve instellingen en bedrijven per 10.000 inwoners. Alleen Zeeland valt buiten die range met 4 cultuur-educatieve instellingen en bedrijven per 10.000 inwoners. Bij de Scheppende kunsten en Podiumkunsten is een gevarieerder beeld te zien. Vooral Noord-Holland met Amsterdam scoort hier hoog bij het aanbod.

5) In het eerste kwartaal van 2007 is dat 0,4 procent.
6) Zie voor meer cijfers over de werkgelegenheid in de cultuur en creatieve sector ook de CBS-publicatie: Arbeidsmarkt culturele en creatieve sector 2010-2020Q4.