Vermogensonderzoeken in het buitenland 2024
Bekostigd door het ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidOver deze publicatie
In dit rapport worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten in 2024. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van het aantal gemeenten dat in 2024 een vermogensonderzoek in het buitenland is gestart en hoe vaak dit leidt tot een vordering en/of boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand. Dit onderzoek is uitgevoerd bekostigd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Samenvatting
Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2024 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart en hoe vaak dit heeft geleid tot een vordering en/of boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand.
Om deze informatie te achterhalen is naar alle gemeenten in Nederland een enquête gestuurd. In 2024 waren er in Nederland 342 gemeenten, daarvan hebben er 278 gerespondeerd (81 procent). Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn door middel van imputatie de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2024, het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, en het aantal constateringen, vorderingen en boetes.
Uit de analyses blijkt dat met 95 procent zekerheid kan worden gezegd dat er in 2024 door 50 tot 80 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart. Samen zijn deze gemeenten 190 tot 280 onderzoeken gestart. Dit betekent dat in 2024 minder vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren daarvoor.
Naar aanleiding van vermogensonderzoeken in het buitenland zijn in 2024 in totaal 30 tot 40 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd. Er zijn naar schatting 20 vorderingen en 10 boetes opgelegd met een datum besluit in 2024 (met 95 procent zekerheid). Er kon geen betrouwbaar model worden bepaald voor de imputatie van de beginschulden van deze vorderingen. Voor deze variabelen zijn daarom in deze publicatie alleen de gegevens van de responderende gemeenten beschreven.
1. Inleiding
1.1 Achtergrond
Iemand die bijstand aanvraagt moet alle feiten en omstandigheden doorgeven waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Hieronder valt ook het hebben van inkomen, vermogen of onroerend goed in het buitenland.
Deze inlichtingenplicht geldt niet alleen bij de aanvraag, maar ook gedurende de bijstandsuitkering. Gemeenten kunnen een onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Door middel van steekproeven en op basis van indicatoren en signalen kunnen bijstandsgerechtigden worden geselecteerd voor zo’n onderzoek. Het onderzoek mag bijvoorbeeld gebaseerd zijn op de criteria ‘een ander land van herkomst dan Nederland’ of ‘veelvuldig bezoek aan hetzelfde land’ (Kamerbrief 28 juni 2018). Deze criteria mogen echter niet in strijd zijn met het Discriminatieverbod; een criterium dat focust op herkomst uit één bepaald land mag dus niet. Wanneer in het onderzoek niet-gemeld vermogen in het buitenland wordt geconstateerd, wordt het recht op bijstand herzien en volgt mogelijk een terugvordering en een boete.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wil meer inzicht in de uitvoering van vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten en de omvang hiervan. Hiertoe heeft het CBS in samenspraak met SZW voor het eerst eind 2019/begin 2020 middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland in kaart gebracht hoe vaak zij in 2018 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoe vaak dit heeft geleid tot een (boete)vordering en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. Voor het waarnemen van mogelijke trends of het vaststellen van beleidseffecten is meerjarig onderzoek nodig. Daartoe is dit onderzoek reeds herhaald in 2021 (verslagjaar 2019), in 2022 (verslagjaren 2020 en 2021),in 2023 (verslagjaar 2022) en in 2024 (verslagjaar 2023). Op verzoek van het SZW heeft het CBS het onderzoek nu ook in 2025 voor verslagjaar 2024 uitgevoerd.
1.2 Onderzoeksvragen
Het ministerie van SZW wil graag inzicht in de mate waarin gemeenten in Nederland vermogensonderzoeken in het buitenland starten en de vorderingen die hieruit voortkomen. Meer specifiek wil SZW een beeld krijgen van:
- Hoeveel gemeenten vermogensonderzoeken startten in het buitenland wegens schending van de inlichtingenplicht;
- Hoe vaak zij dit deden;
- Hoe vaak dit soort onderzoeken hebben geleid tot vorderingen en boetes wegens schending van de inlichtingenplicht;
- De totale beginschuld (het totale oorspronkelijke bedrag dat aan de gemeenten moet worden (terug)betaald) van deze vorderingen en boetes.
Het doel van dit onderzoek is om bovenstaande vragen te beantwoorden, middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland.
1.3 Leeswijzer
Deze publicatie beschrijft de methode en resultaten van dit onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland. In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode beschreven. Dit is uitgesplitst naar een deel over de enquête en een deel over de schatting van de aantallen. Daarna worden in hoofdstuk 3 de resultaten besproken voor de respons, en in hoofdstuk 4 de resultaten voor de schattingen van de aantallen. In hoofdstuk 5 worden de conclusies en aanbevelingen gegeven.2. Methode
Om een beeld te krijgen van het aantal vermogensonderzoeken in het buitenland in 2024, is een enquête aan alle Nederlandse gemeenten gestuurd. De vraagstelling was bijna identiek aan de onderzoeken over 2018 tot en met 2023. Een vraag over de representativiteit van het aantal gestarte vermogensonderzoeken t.o.v. het jaar ervoor (vraag 1b) was toegevoegd. Ook was berichtgevers bij elke vraag de optie gegeven om met ‘onbekend’ te antwoorden. Wel is vanaf de uitvraag over verslagjaren 2020/2021 in de toelichting bij de vragenlijst expliciet vermeld dat ook informatie gewenst is over vermogensonderzoeken die gemeenten uitbesteed hebben aan het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), dat onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd of de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld, zijn - voor zover de respons dit toeliet - de missende aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de manier van uitvragen en de gebruikte imputatiemethode.
2.1 Enquête
Het onderzoek is uitgevoerd middels een enquête die naar alle gemeenten in Nederland is verstuurd. Deze enquête is te vinden in bijlage 1. De gemeenten zijn benaderd via de berichtgevers van de Bijstandsdebiteuren- en boetestatistiek (BDBS). Een berichtgever is een gemeente, of een door een aantal gemeenten opgezette dienst, die de gegevens voor de BDBS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan dus gegevens verstrekken over verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren.
In de enquête zijn de volgende aantallen en bedragen uitgevraagd:
- Het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland in 2024.
- Het aantal geconstateerde overtredingen van de inlichtingenplicht in 2024 wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Het gaat hier om alle overtredingen die in 2024 zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde.
- Het aantal opgelegde boetes en vorderingen in het kader van de inlichtingenplicht, inclusief de totale beginschulden hiervan. Ook hier geldt dat het bijbehorende onderzoek niet in 2024 hoeft te zijn gestart, zolang de datum besluit in 2024 ligt.
De enquête is begin april 2025 verstuurd naar alle berichtgevers met het verzoek om deze binnen drie weken terug te sturen. Na het verstrijken van de deadline is begin mei 2025 een rappelmail verstuurd naar de berichtgevers die nog niet hadden gerespondeerd, met het verzoek de gegevens alsnog binnen twee weken terug te sturen.
2.2 Schatting totale aantallen
2.2.1 Multiple imputation
Om een landelijk beeld te krijgen moet de non-respons worden bijgeschat. De non-respons omvat enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen (volledige) informatie konden geven. Voor de imputatie van deze niet-responderende gemeenten en missende waarden is gebruik gemaakt van een methode die goed om kan gaan met het feit dat de aantallen die gemeenten verstrekken vaak zeer laag of nul zijn: Multiple Imputation (Random Hot Deck Imputation, methode predictive mean matching). Hiermee kan de respons worden aangevuld met een schatting, om zo een totaalbeeld te krijgen over de gevraagde cijfers. Eerst wordt bij elke non-respons-gemeente een gelijkende responderende gemeente (donorgemeente) gezocht. Vervolgens wordt de door de responderende gemeente ingevulde waarde geïmputeerd bij de non-responsgemeente. Deze procedure leidt tot een volledig gevulde dataset. Om een zo betrouwbaar mogelijke schatting te krijgen, wordt de imputatieprocedure meerdere keren herhaald, wat leidt tot meerdere volledig gevulde datasets. Bij elke imputatieronde is opnieuw een donorgemeente gezocht, waardoor de geïmputeerde datasets van elkaar verschillen. De daaropvolgende analyse om totaalcijfers voor Nederland te bepalen wordt gebaseerd op het gemiddelde van alle volledig gevulde datasets. De schatting is uitgevoerd met het statistisch programma R, en specifieker met het package Multivariate Imputation by Chained Equations (MICE). Bovenstaande analyse is uitgevoerd voor de gevraagde aantallen in de enquête.
Het analyseproces omvat drie stappen.
Stap 1: Controle en correctie
De eerste stap van het analyseproces is het controleren en eventueel corrigeren van de enquêtedata. Bij enquêtes met deels ontbrekende antwoorden zijn deze, indien mogelijk, afgeleid op basis van de overige antwoorden. Wanneer het aantal opgelegde vorderingen bijvoorbeeld 0 was, is de totale beginschuld van de vorderingen ook op 0 gezet, indien deze ontbrak.
Stap 2: Imputatie met behulp van donorgemeente
Voor gemeenten die niet hebben gerespondeerd, is een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua:
- het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDBS), met een datum besluit in 2024;
- gemeentegrootteklasse;
- het aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland;
- bevolkingsdichtheid.
Deze kenmerken zijn voor alle gemeenten bekend, ook voor de gemeenten die de enquête niet hebben ingestuurd. De achtergrondkenmerken worden gebruikt als hulpvariabelen om de ontbrekende enquêtedata (de doelvariabelen) te kunnen imputeren bij de twee typen non-respons-gemeenten (dat zijn enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen (volledige) informatie konden geven). Deze aanpak is identiek aan die van het eerder uitgevoerde onderzoek, behalve dat sinds verslagjaar 2023 ‘het aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland’ in plaats van ‘het aandeel personen met een migratieachtergrond’ wordt gebruikt. Het CBS is sinds 2022 namelijk geleidelijk overgegaan op een nieuwe indeling van de bevolking naar herkomst. Voortaan is meer bepalend waar iemand zelf geboren is, naast waar iemands ouders geboren zijn. De indeling westers/niet-westers is vervangen door een indeling op basis van geboorteland van de persoon zelf en diens ouders, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen Europa (incl. Nederland) en buiten Europa.
De vier achtergrondkenmerken zijn op basis van inhoudelijke gronden en ervaring uit het onderzoek over verslagjaar 2018 gekozen. Voor 2018 is met behulp van verkennende analyses (correlaties, chikwadraattoetsen en variantieanalyses), gebaseerd op gemeenten waarvan alle informatie bekend is, geconcludeerd dat deze vier kenmerken de beste bijdrage leveren aan het imputatieproces. Voor 2023 is het vervangen van het kenmerk ‘met migratieachtergrond’ door ‘geboorteland buiten Nederland’ voorafgaand onderzocht en in orde bevonden.
De imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is 100 keer uitgevoerd. In totaal heeft dit geleid tot 100 volledig gevulde datasets plus de originele dataset. Voor elke dataset is een populatietotaal voor de doelvariabele geschat. De gemiddelden van deze 100 schattingen vormen de uiteindelijke geschatte aantallen die opgenomen zijn in de resultaten. Bij de imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is één gemeente uitgesloten. Omdat deze gemeente aangaf dat het aantal vermogensonderzoeken niet representatief was ten opzicht van vorig jaar is zij als uitbijter beschouwd.
Stap 3: Onzekerheidsmarges berekenen
Omdat de aantallen die in deze publicatie gepresenteerd worden voor een deel geschat zijn, hebben de uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge.
Op basis van de spreiding in de 100 verschillende schattingen kan een onzekerheidsmarge worden bepaald van de uiteindelijke schatting van de aantallen. Om uitspraken te kunnen doen over de nauwkeurigheid van de schattingen zijn de marge en relatieve marge als volgt berekend:
$$Marge = \sqrt{\left( \frac{\sum(y-\bar{y})^{2}}{n-1} \right) * (1 + \frac{1}{n})} * 1,96)$$
Waarbij:
y = schatting in geïmputeerde dataset
ӯ = gemiddelde van alle schattingen (puntschatting)
n = aantal imputaties
De marges zijn vervolgens gebruikt om een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de schatting te construeren. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval geeft een indicatie dat, bij veelvuldig herhalen van de imputatieprocedure (meerdere keren 100 datasets schatten), de werkelijke aantallen in 95 procent van de herhalingen binnen de geschatte range van de puntschatting liggen. Dit betekent dat er een kleine kans is dat het werkelijke aantal hoger of lager dan dit interval is. Hoe breder het interval, hoe minder nauwkeurig de schatting is. De relatieve marge is berekend door de marge te delen door de puntschatting.
Om te bepalen of de schattingen betrouwbaar zijn, wordt naast de marges ook gekeken naar het aantal verschillende waarden van de doelvariabelen en de spreiding hiervan. Een klein aantal verschillende waarden met daarbij een grote spreiding, maakt het moeilijker om een betrouwbaar model samen te stellen waarmee de non-respons kan worden geïmputeerd.
2.3 Gebruikte bronnen
Naast de gegevens die uit de enquête beschikbaar zijn gekomen, is ook gebruik gemaakt van informatie uit de Bijstandsdebiteuren en -boetestatistiek (BDBS) en van cijfers op gemeenteniveau afkomstig van CBS StatLine.
Bijstandsdebiteuren- en boetestatistiek (BDBS)
Voor het bepalen van het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht met een datum besluit in 2024 is de BDBS gebruikt. De BDBS is een maandstatistiek en bevat informatie die door gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt aangeleverd over de in Nederland openstaande schulden die ontstaan zijn vanuit de algemene- en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz (waaronder de Tozo en versoepeld Bbz) en de studietoeslag (als aparte regeling onder de Participatiewet m.i.v. april 2022). Maandelijks worden bestanden met gegevens over afzonderlijke vorderingen door de gemeenten en de SVB aan het CBS verstrekt. Gegevens van de SVB zijn in de analyse niet meegenomen. In de analyse zijn per gemeente alle vorderingen met codes 51 tot en met 56 en 58 op het kenmerk Ontstaansgrond vordering1) en een datum besluit in 2024 meegenomen.
Er is gebruik gemaakt van transactiebestanden. De term transactiebestand duidt bestanden aan waarin de administratief vertraagde informatie voor de twee verslagmaanden volgend op een bepaalde verslagmaand wordt gebruikt om de data voor die verslagmaand te verbeteren.
CBS StatLine
De overige gegevens die zijn gebruikt in de imputatiemethode (gemeentegrootteklasse, het aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland en de bevolkingsdichtheid) zijn ontleend aan tabellen op gemeenteniveau die zijn gepubliceerd op CBS StatLine2).
1) Overtreding inlichtingenplicht: verzwijgen witte inkomsten (code 51), verzwijgen zwarte inkomsten (code 52), verzwijgen vermogensinkomsten (code 53), onjuiste opgave woonadres, onjuiste opgave huishouden, en andere overtreding inlichtingenplicht (code 56). Boete wegens overtreding inlichtingenplicht (met benadelingsbedrag) valt onder code 58.
2) Bronnen:
StatLine - Gebieden in Nederland 2024
StatLine - Bevolking; herkomstland, geboorteland, leeftijd, regio, 1 januari
3. Respons
In 2024 telde Nederland 342 gemeenten, waarvan 278 gemeenten hebben gerespondeerd. Dit komt neer op een respons van 81 procent, wat iets lager is dan de respons van voorgaande jaren.
3.1 Representativiteit van de respons
Om vast te kunnen stellen of de responderende gemeenten representatief zijn voor heel Nederland, is voor de kenmerken die als hulpvariabele zijn gebruikt in de imputatieanalyse bekeken in hoeverre de verdeling van deze gemeenten overeenkomt met de verdeling van alle Nederlandse gemeenten. De representativiteit is dus beoordeeld op basis van de onderstaande hulpvariabelen:
- gemeentegrootteklasse in 2024;
- het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht; (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDBS), met een datum besluit in 2024;
- het aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland in 2024;
- de gemeentelijke bevolkingsdichtheid in 2024.
Gemeentegrootteklasse
De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:
- Minder dan 5 000 inwoners
- 5 000 tot 10 000 inwoners
- 10 000 tot 20 000 inwoners
- 20 000 tot 50 000 inwoners
- 50 000 tot 100 000 inwoners
- 100 000 tot 150 000 inwoners
- 150 000 tot 250 000 inwoners
- 250 000 inwoners of meer
In verslagjaar 2024 varieerde de respons per grootteklasse tussen de 79 en 100 procent. Drie van de acht grootteklassen hebben een respons van 100 procent. De laagste respons werd waargenomen bij de gemeenten met 150.000 tot 250.000 inwoners.
In figuur 3.1.1 is te zien dat de relatieve verdeling van de responderende gemeenten over de grootteklassen voor 2024 nagenoeg overeenkomt met de relatieve verdeling van alle gemeenten over deze klassen. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwonertal in verslagjaar 2024 voldoende representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.
| Aantal inwoners | minder dan 5 000 (%) | 5 000 tot 10 000 (%) | 10 000 tot 20 000 (%) | 20 000 tot 50 000 (%) | 50 000 tot 100 000 (%) | 100 000 tot 150 000 (%) | 150 000 tot 250 000 (%) | 250 000 of meer (%) |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Respons 2024 (n=278) | 1,8 | 2,5 | 15,1 | 52,5 | 18,4 | 4,3 | 4 | 1,4 |
| Totaal 2024 (n=342) | 1,5 | 2,1 | 15,5 | 53,2 | 18,42 | 4,1 | 4,1 | 1,2 |
Aantal vorderingen
Het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDBS), met een datum besluit in 2024, loopt uiteen van 0 tot bijna 5 000. Ten behoeve van de representativiteitsanalyse is een indeling in klassen gemaakt. Deze indeling is te zien in figuur 3.1.2.
De figuur toont dat er in de verdeling van het totale aantal vorderingen in 2024 geen grote verschillen bestaan tussen de gemeenten die respondeerden en alle Nederlandse gemeenten. Dat betekent dat de responderende gemeenten ook wat betreft het aantal vorderingen representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.
| Aantal vorderingen code 51 t/m 56 | 0 (%) | 1 - 10 (%) | 11 - 50 (%) | 51 - 100 (%) | 101 - 200 (%) | 201 - 500 (%) | 501 - 1 000 (%) | meer dan 1 000 (%) |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Respons 2024 (n=278) | 12,2 | 10,4 | 24,8 | 19,8 | 13,7 | 11,2 | 3,6 | 4,3 |
| Totaal 2024 (n=342) | 11,1 | 10,2 | 26,6 | 20,5 | 13,5 | 10,8 | 3,8 | 3,5 |
Aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland
Per gemeente varieert het aandeel inwoners met een geboorteland buiten Nederland in 2024 tussen de 3 en 42 procent. Ook bij dit kenmerk is voor de representativiteitsanalyse een indeling in klassen gemaakt, zoals te zien is in figuur 3.1.3.
Dit figuur laat zien dat de responderende gemeenten ook representatief zijn voor alle Nederlandse gemeenten op het aandeel personen met een geboorteland buiten Nederland. Bij enkele klassen bestaan weliswaar verschillen, maar die zijn niet groot.
| Aandeel met geboorteland buiten NL | minder dan 5% (%) | 5 - 10% (%) | 10 - 15% (%) | 15 - 20% (%) | 20 - 25% (%) | meer dan 25% (%) |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Respons 2024 (n=278) | 5 | 49,3 | 25,9 | 10,1 | 5,4 | 4,3 |
| Totaal 2024 (n=342) | 5 | 54,7 | 27,2 | 9,7 | 4,7 | 3,8 |
Bevolkingsdichtheid
De bevolkingsdichtheid is het aantal inwoners per vierkante kilometer. In 2024 varieert dit aantal in Nederland per gemeente van 20 tot 6 870. Ook hier is ten behoeve van de representativiteitsanalyse een indeling in klassen gemaakt. Figuur 3.1.4 toont deze indeling en ook hoe de responderende gemeenten en alle Nederlandse gemeenten in 2024 verdeeld zijn over de klassen van bevolkingsdichtheid.
Opnieuw bestaan er alleen betrekkelijk kleine verschillen, waarmee ook op dit kenmerk de responderende gemeenten als representatief voor Nederland beschouwd mogen worden.
| Inwoners per km2 | maximaal 100 (%) | 101 - 200 (%) | 201 - 300 (%) | 301 - 400 (%) | 401 - 500 (%) | 501 - 750 (%) | 751 - 1 000 (%) | 1 001 - 1 500 (%) | 1 501 - 2 000 (%) | meer dan 2 000 (%) |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Respons 2024 (n=278) | 5,0 | 13,7 | 15,1 | 8,6 | 10,8 | 11,5 | 6,8 | 11,2 | 3,6 | 13,7 |
| Totaal 2024 (n=342) | 4,4 | 13,5 | 15,5 | 9,1 | 9,9 | 11,7 | 7 | 11,4 | 4,7 | 12,9 |
3.2 Bruikbare respons
Van de 278 gemeenten die hebben gerespondeerd, zijn er 26 die de enquête in zijn geheel met ‘onbekend’ hebben ingevuld. Deze gemeenten zijn in de analyses behandeld als non-respons. Dit brengt de bruikbare respons op 74 procent (252 gemeenten). Dit is iets lager dan de voorgaande jaren.
De 252 gemeenten hebben echter niet allemaal alle enquêtevragen beantwoord. Daardoor verschilt de bruikbare respons per vraag. Verder heeft bij elke vraag een relatief groot aantal gemeenten het antwoord '0' gegeven. Om dit inzichtelijk te maken, geeft tabel 3.2.1 per vraag weer wat de bruikbare respons (in aantal gemeenten) is per enquêtevraag en hoeveel van deze gemeenten de betreffende vraag met '0' beantwoordden.
| Bruikbare respons | waaronder > 0 | waaronder 0 | |
|---|---|---|---|
| 1. Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | 251 | 42 (16,7%) | 209 (83,3%) |
| 2. Aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht1) | 246 | 14 (5,7%) | 232 (94,3%) |
| 3. Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | 248 | 9 (3,6%) | 239 (96,4%) |
| 4. Beginschuld van vorderingen2) | 246 | 7 (2,8%) | 239 (97,2%) |
| 5. Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | 245 | 5 (2%) | 240 (98%) |
| 6. Beginschuld van boetes2) | 243 | 3 (1,2%) | 240 (98,8%) |
| Bron: CBS 1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland 2) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland | |||
Tabel 3.2.1 laat zien dat de bruikbare respons per vraag varieert van 243 tot 251 gemeenten. Voor zowel de aantallen als de bedragen geldt dat de meeste gemeenten een '0' (nul) hebben opgegeven. Het aandeel gemeenten dat als antwoord '0' gaf, loopt op van 83,3 procent bij vraag 1 tot 98,8 procent bij vraag 6.
De opgegeven aantallen boven 0 bij de vragen over het aantal gestarte vermogensonderzoeken, het aantal constateringen van overtredingen, het aantal vorderingen en het aantal boetes (vragen 1 t/m 3 en vraag 5) liggen in de meeste gevallen dicht bij elkaar, evenals de opgegeven bedragen over de beginschuld van de opgelegde boetes (vraag 6). In de opgegeven bedragen boven 0 over de beginschuld van de opgelegde vorderingen (vraag 4) zit daarentegen relatief wel veel spreiding.
Het beeld van een klein aantal verschillende bedragen met daarbij veel spreiding is zeer vergelijkbaar met de vorige onderzoeken. Dit heeft tot gevolg dat er voor de bedragen, net als in de eerdere onderzoeken, geen betrouwbaar model kan worden bepaald om de bedragen te imputeren voor de non-respons. In plaats daarvan worden de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven (zie paragraaf 4.2). Ook al is de spreiding bij de beginschuld van de opgelegde boetes dit jaar niet groot, is het aantal opgegeven bedragen te klein om deze te kunnen gebruiken voor het ophogen van de non-respons.
4. Uitkomsten
4.1 Aantallen
Op basis van de respons op de enquête en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) zijn per vraag schattingen gemaakt voor de totale aantallen van alle gemeenten in Nederland in 2024. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.1.1. De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge. De relatieve marge geeft aan hoeveel het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Door middel van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald. Per vraag wordt een ondergrens en een bovengrens aangegeven, waarbij er een kleine kans is dat het aantal buiten deze grenzen ligt.
| 95% betrouwbaar- heidsinterval2) per verslagjaar | Relatieve marge | |
|---|---|---|
| 2024 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [50 : 80] | 19% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [190 : 280] | 19% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [30 : 40] | 24% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [15 : 20]3) | 11% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [5 : 10]3) | 6% |
| 2023 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [60 : 70] | 10% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [350 : 430] | 11% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [100 : 120] | 11% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [15 : 20]3) | 15% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [5 : 10]3) | 4% |
| 2022 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [60 : 100] | 28% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [520 : 690] | 14% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [100 : 130] | 14% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [25 : 30]3) | 10% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [15 : 20]3) | 13% |
| 2021 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [50 : 70] | 14% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [1 080 : 1 250] | 7% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [30 : 50] | 21% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [15 : 20]3) | 16% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [5 : 10]3) | 23% |
| 2020 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [80 : 100] | 13% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [1 560 : 1 960] | 11% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [20 : 40] | 30% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [10 : 20] | 34% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [5 : 15]3) | 35% |
| 2019 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [60 : 80] | 11% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [520 : 610] | 8% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [60 : 80] | 11% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [20 : 30] | 17% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [15 : 25]3) | 22% |
| 2018 | ||
| Gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart | [70 : 90] | 14% |
| Gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland | [240 : 390] | 23% |
| Constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1) | [60 : 130] | 39% |
| Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [20 : 30] | 28% |
| Boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1) | [0 : 10] | 41% |
| Bron: CBS 1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland. 2) De aantallen zijn afgerond op tientallen. 3) Om te voorkomen dat de onder- en bovenmarge gelijk zijn, zijn deze aantallen afgerond op vijftallen. | ||
Uit tabel 4.1.1 blijkt dat in 2024, van alle 342 gemeenten, naar schatting 50 tot 80 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart. Dit blijkt uit het 95%- betrouwbaarheidsinterval. Dit geeft een indicatie dat de het werkelijke aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart binnen deze range zal liggen. Gegeven de aard van een betrouwbaarheidsinterval, kan het werkelijke aantal echter ook hoger of lager liggen. Het totale aantal gestarte vermogensonderzoeken ligt, volgens het 95%-betrouwbaarheidsinterval, tussen 190 en 280. Dit betekent dat er in 2024 minder vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren 2019 tot en met 2023. Het aantal gestarte vermogensonderzoeken neem geleidelijk sinds 2020 af; toen zijn er namelijk 1560 tot 1960 onderzoeken gestart (zie tabel 4.1.1).
Op basis van vermogensonderzoeken in het buitenland zijn in 2024 naar schatting tussen de 30 en 40 overtredingen wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland geconstateerd. Het gaat hierbij om alle overtredingen die in een jaar zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde.
De aantallen opgelegde vorderingen en boetes naar aanleiding van dergelijke constateringen komen lager uit. Er zijn naar schatting tussen de 15 en 20 vorderingen opgelegd en tussen de 5 en 10 boetes (voor beide schattingen is de kans klein dat het werkelijke aantal buiten deze de grenzen van het betrouwbaarheidsinterval ligt).
Hierbij moet worden opgemerkt dat een (boete)vordering met een datum besluit in een bepaald verslagjaar ook het resultaat kan zijn van een vermogensonderzoek dat is gestart vóór dat verslagjaar. Meerdere gemeenten gaven in de opmerkingen namelijk aan dat vermogensonderzoeken vaak lang duren, waardoor de start van een onderzoek en de constatering die erop volgt niet altijd in hetzelfde kalenderjaar plaatsvinden. Zo kan bijvoorbeeld een deel van het aantal geschatte (boete)vorderingen met een datum besluit in 2024 voortkomen uit vermogensonderzoeken die reeds vóór 2024 zijn gestart. Aan de andere kant kunnen er na 2024 nog (boete)vorderingen zijn opgelegd als resultaat van in 2024 gestarte vermogensonderzoeken. Deze vorderingen vallen echter buiten de schatting van het aantal (boete)vorderingen in dit onderzoek.
4.2 Bedragen
In de enquêtes is ook gevraagd naar de totale beginschuld van de in 2024 opgelegde vorderingen en boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland.
De vraag naar de totale beginschuld van de vorderingen is door 247 gemeenten ingevuld, waarvan 97 procent met een 0. Het aantal responderende gemeenten dat een beginschuld hoger dan 0 heeft ingevuld is zeer laag. De spreiding in waarden die niet 0 zijn, is bij de bedragen veel groter dan bij de aantallen. Dit maakt het lastig om de bedragen te imputeren voor gemeenten die niet responderen. Dit was in de eerdere onderzoeken ook het geval. Er kon dan ook wederom geen betrouwbaar model worden bepaald om de bedragen op te hogen voor de non-respons.
In tabel 4.2.1 worden daarom de antwoorden beschreven van de gemeenten die in de enquête voor minimaal één vordering of boete een bedrag opgaven. Omdat dit slechts een klein aantal gemeenten betreft, zijn deze bedragen slechts ter indicatie.
| totale beginschuld van vorderingen in 20241) 2) N3)= 15 | totale beginschuld van boetes in 20241) 2) N3) = 4 | |
|---|---|---|
| Totaalbedrag | 865 697 | 18 760 |
| Minimum | 8 875 | 5 533 |
| Maximum | 377 963 | 6 866 |
| Bron: CBS 1) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland 2) De bedragen zijn afgerond op tientallen. 3) Betreft het aantal vorderingen c.q. boetes. | ||
Zeven gemeenten hebben in totaal 15 vorderingen in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland met een beginschuld van meer dan 0 euro opgegeven. Zoals te zien is in tabel 4.2.1, was het totaalbedrag van die 15 vorderingen meer dan 866 duizend euro. De minimale totale beginschuld van de vorderingen was bijna 9 duizend euro en de maximale totale beginschuld van de vorderingen was bijna 378 duizend euro.
Als het om de beginschuld van de opgelegde boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland gaat, zijn er nog minder opgegeven bedragen die hoger dan 0 euro waren; het gaat om drie gemeenten en 4 boetes. Het totaalbedrag van de boetes was bijna 19 duizend euro, met een minimum totaalbedrag van bijna 5,5 duizend euro en een maximum totaalbedrag van bijna 7 duizend euro.
4.3 Toelichting van gemeenten
Gemeenten kregen de mogelijkheid om toelichting te geven bij de enquête.
Sommige gemeenten geven aan dat er nog onderzoeken lopend zijn. Meerdere gemeenten geven aan dat om verschillende redenen het doen van onderzoek niet rendabel of mogelijk is.
“In algemene zin geldt dat de uitvoering van vermogensonderzoeken in het buitenland erg tijdrovend zijn en met weinig tot geen rendement. Daarbij ontstaat steeds meer een capaciteitsvraagstuk om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. Onderzoeken die plaatsvinden blijken weinig succesvol.”
“Bij de projectmatige aanpak van verzwegen vermogen in het buitenland 2024 werd ervoor gekozen geen selectiecriteria te gebruiken. Daarmee bleek de kans op het signaleren van overtredingen van de inlichtingenplicht i.r.t. het verzwijgen van vermogen in het buitenland nihil.”
“Het is lastig om onderzoek in het buitenland te doen mbt onze doelgroep. Veel onderzoeken kunnen niet doorgaan, omdat het statushouders/vluchtelingen betreft. Door onderzoek te willen doen wordt prijs gegeven waar een vluchteling verblijft, daarom wordt doorgaans voor die doelgroep geen onderzoek gestart.“
“Onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd omdat men daar geen geschikte partij kon vinden en het gelet op de locatie ook te gevaarlijk was om daar überhaupt een onderzoek te gaan doen.”
5. Conclusie
Het doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2024 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoeveel vorderingen en boetes er in 2024 zijn opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand met betrekking tot het verzwijgen van vermogen in het buitenland en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. Om deze gegevens in kaart te brengen, is een enquête gestuurd naar alle gemeenten in Nederland.
In 2024 waren er in Nederland 342 gemeenten, daarvan hebben er 278 gerespondeerd (81 procent). De respons was representatief voor alle gemeenten in Nederland wat betreft de verdeling van gemeentegrootteklassen, het aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht, de bevolkingsdichtheid en het aantal personen met een geboorteland buiten Nederland.
Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn, door middel van imputatie, de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, constateringen, vorderingen en boetes. De onderzoeken over 2018 tot en met 2023 volgden dezelfde werkwijze en methode, waardoor de cijfers van alle onderzoeken vergeleken kunnen worden. Sinds verslagjaar 2023 is de indicator ‘met migratieachtergrond’ vervangen door ‘geboorteland buiten Nederland’. De cijfers over 2018 tot en met 2024 zijn tevens te vinden in tabel 4.1.1.
De resultaten laten zien dat het aantal gemeenten dat in 2024 vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart, met 95 procent betrouwbaarheid tussen de 50 en 80 ligt. Deze gemeenten voerden tezamen tussen de 190 en 280 onderzoeken uit. Dit betekent dat er in 2024 minder vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren 2019 tot en met 2022. Het aantal gestarte vermogensonderzoeken in 2024 is meer vergelijkbaar met het aantal uit 2018.
In totaal werden in 2024 tussen de 30 en 40 schendingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Vorderingen en boetes naar aanleiding van verzwegen vermogen in het buitenland kwamen minder voor: het aantal vorderingen met een datum besluit in 2024 lag tussen de 15 en 20 en het aantal boetes lag tussen de 5 en 10 (met een kleine kans dat het aantal buiten deze grenzen ligt).
De totale beginschuld van de vorderingen en boetes kon niet worden geïmputeerd voor de non-respons, omdat er sprake was van een te klein aantal waarnemingen (met bedragen hoger dan nul euro) en, in het geval van de beginschuld bij de opgelegde vorderingen, ook een te grote spreiding tussen de bedragen. Daarom zijn ter indicatie alleen de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven. In 2024 ging het bij de vorderingen om zeven gemeenten met 15 vorderingen en bij de boetes om drie gemeenten met 4 boetes. De totale beginschuld van de vorderingen van responderende gemeenten in 2024 was ruim 866 duizend euro en de beginschuld van de boetes was bijna 19 duizend euro.
Bijlage 1
Inlichtingen
Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR003430/05 BDFS_L_vermogensonderzoeken in het buitenland.