7. Bewijzen dat ANLb-maatregelen werken?
Slechts voor enkele van de ANLb-doelsoorten bleek het tot nu toe mogelijk een verschil in aantalstrend tussen ANLb- en REF-meetpunten vast te stellen, waarbij allerminst zeker is dat dit verschil ook daadwerkelijk door ANLb-maatregelen is veroorzaakt. Het ligt voor de hand dat de hierboven genoemde punten daarvoor de belangrijkste oorzaak zijn. Behalve de lengte van de tijdreeksen zijn de meeste van deze oorzaken niet eenvoudig weg te nemen. Collectieven kunnen niet zomaar verplicht worden om ieder jaar dezelfde maatregelen op dezelfde percelen toe te passen. Het aanpassen van NEM-meetpunten zodat ze beter overlappen met ANLb-maatregelen ligt niet voor de hand, omdat dit de continuïteit van de NEM-meetpunten verstoort en natuurlijk vanwege de regelmatige veranderingen in ANLb-locaties. Daarmee is het perspectief voor het bereiken van de meetdoelen van de ANLb-beleidsmonitoring niet rooskleurig. Een voor de hand liggende wijziging in de aanpak zou zijn om alternatieve analysemethoden toe te passen, zoals door WEnR wordt gedaan in de Ecologische Evaluatie. Hiervoor geldt overigens nog steeds dat de overlap van de NEM-meetpunten met ANLb erg mager en niet stabiel is (door de veranderingen in maatregelen gedurende de tijdreeks).
De in deze notitie genoemde beperkingen van de beleidsmonitoring zouden de indruk kunnen wekken dat het ANLb niet het gewenste effect heeft. Die conclusie kan echter zeker niet getrokken worden op basis van de bevindingen van het CBS. Het is zelfs aannemelijk dat ANLb-maatregelen wel het gewenste effect hebben. Immers, de meeste ANLb-maatregelen zijn niet zomaar bedacht maar zullen geselecteerd zijn op bekende positieve effecten op de biodiversiteit. De bedoeling van de beleidsmonitoring is daarom niet om aanvullend wetenschappelijk bewijs voor de werking van maatregelen aan te dragen. Sowieso is de diversiteit aan maatregelen daar te groot voor. De monitoring is vooral bedoeld als ‘vinger aan de pols’ om de verwachte verbetering van de staat van instandhouding van de doelsoorten te kunnen volgen. Het vergelijken van de trends tussen ANLb en REF op basis van de huidige NEM-meetpunten lijkt hiervoor niet erg geschikt, omdat deze meetpunten slecht overlappen met ANLb. Met de meetpunten van het NEM kan wel goed de staat van instandhouding van de meeste ANLb-doelsoorten worden gevolgd, en dit gebeurt dan ook in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Nu het ANLb inmiddels acht jaar onderweg is, zouden trendverschillen vóór en ná de invoering (2016) verkend kunnen worden, zoals nu gedaan wordt door WEnR in het kader van de eerder genoemde Ecologische Evaluatie.