Extra uitvraag Bijzondere Bijstand 2021

3. Resultaten extra uitvraag

In dit hoofdstuk (paragrafen 3.2 en 3.3) worden de resultaten besproken van de extra uitvraag naar de bedragen aan bijzondere bijstand zoals uitgegeven door gemeenten in 2021. De ramingen van de kosten die gemeenten maken voor beschermingsbewind en woninginrichting worden in paragraaf 3.4 beschreven. In paragraaf 3.5 komt de registratie van de TONK in de BUS aan de orde.

3.1 Respons 

Van de 437 uitgestuurde vragenlijsten aan gemeentelijke eenheden over het verslagjaar 2021 zijn er 323 teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 74 procent. Op het niveau van gemeenten hebben 270 van de in totaal 352 gemeenten gerespondeerd. Dit komt overeen met een respons van 77 procent. De grootste gemeenten hebben alle vier gerespondeerd, net als voor de verslagjaren 2019 en 2020. 

3.2 Betrouwbaarheid van de regressiemodellen 

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R². 

In tabel 3.2.1 zijn de uitkomsten opgenomen, waarbij een R² van minimaal 0,50 als eis is gekozen voor het accepteren van een regressiemodel. Indien aan deze eis is voldaan, wordt het model gebruikt om de non-respons te schatten. Bij deze methode zijn, vooraf aan het toepassen van de regressie, uitbijters in de respons gecorrigeerd. Zie paragraaf 2.2 voor de wijze waarop de uitbijters zijn geïdentificeerd en gecorrigeerd. Zoals eerder vermeld zijn de regressiemodellen niet toegepast op de vier grote gemeenten. 

Bij twaalf van de in totaal dertien clusters bleek het model voldoende betrouwbaar om ontbrekende gegevens te kunnen bijschatten. Bij het samenstellen van de uitkomsten van de afzonderlijke clusterbedragen bleek dat voor één cluster de R² te laag bleef om het bijbehorende regressiemodel te kunnen gebruiken voor het schatten van het bedrag voor de non-respons. Het ging om het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m), waar de uiteindelijke R² uitkwam op 0,03. De lage R² van het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is te verklaren door het feit dat het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS vaak rond de 0 ligt (weinig variantie). De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering wordt door gemeenten vaak projectmatig ingekocht, waardoor dit moeilijk in de BUS kan worden opgegeven. De bedragen volgens de uitgezonden vragenlijst zijn aanzienlijk hoger. Op basis van dergelijke uitgangswaarden kan geen goed passend regressiemodel worden opgesteld.

3.2.1 Kwaliteit regressiemodellen en coëfficienten per cluster bijzondere bijstand 2021
R2ab
Totaal0,989-16 2351,10
Cluster
Directe levensbehoeften (a)0,995-3811,02
Voorzieningen voor het huishouden (b)1,000101,00
Voorzieningen voor wonen (c)0,9999541,01
Voorzieningen voor opvang (d)0,9983740,99
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)0,9991201,01
Financiële transacties (f)0,9994 0671,00
Uitstroombevordering (g)0,997-2901,00
Medische dienstverlening (h)1,000551,00
Overige kostensoorten (i)1,000861,00
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)0,89110 8070,49
Individuele inkomenstoeslag (k)0,9857 0771,00
Individuele studietoeslag (l)0,9918571,00
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering1) (m)0,030--
Bron: CBS
1) Het regressiemodel voor dit cluster is van onvoldoende kwaliteit (R2 < 0,50).

3.3 Bijzondere bijstand in 2021

Uit het onderzoek blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2021 in totaal bijna 647 miljoen euro aan bijzondere bijstand hebben uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2021 waren daarmee 15 procent hoger dan in 2020, toen het totaalbedrag uitkwam op bijna 564 miljoen euro (zie figuur 3.3.1). Dit is het hoogst gemeten bedrag sinds de start van dit jaarlijkse onderzoek. Een deel hiervan kan te maken hebben met inflatie en een deel van dit hogere bedrag is waarschijnlijk toe te schrijven aan kosten voor de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) (zie paragraaf 3.5). Een enkele gemeente gaf met een opmerking bij de enquête daarnaast aan dat er in 2020 minder bijzondere bijstand werd verstrekt:

“In 2020 heeft de COVID pandemie er voor gezorgd dat er minder gebruik gemaakt werd van bijzondere bijstand, bovendien is in 2021 veel TONK verstrekt.”

De vier grootste gemeenten van het land hebben in totaal 179 miljoen euro aan bijzondere bijstand uitgegeven. Dat komt overeen met 28 procent van het totale bedrag. 

Figuur 3.3.1 Totaal uitgekeerd bedrag aan bijzondere bijstand
Categories1,Totaal uitgekeerd bedrag 2010,412 2011,375 2012,348 2013,374 2014,442 2015,428 2016,525 2017,558 2018,546 2019,582 2020,564 2021,647 Totaal uitgekeerd bedrag (x mln euro)
2010412
2011375
2012348
2013374
2014442
2015428
2016525
2017558
2018546
2019582
2020564
2021647

De verdeling van uitgaven bijzondere bijstand naar cluster is voor zowel 2020 als 2021 weergegeven in figuur 3.3.2. De op basis van de uitvraag voor 2021 geschatte bedragen per cluster zijn opgenomen in tabel 3.3.3. Voor het verkrijgen van volledige consistentie zijn de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor. Zodoende is ervoor gezorgd dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand. 

Net als in 2019 en in 2020 werd in 2021 het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f), namelijk 30 procent (196,7 miljoen euro) van het totale bedrag dat is uitgegeven aan bijzondere bijstand. In 2021 ging ook een groot deel naar het cluster Voorzieningen voor wonen (c); 18 procent (119,2 miljoen euro). Figuur 3.3.2 laat zien dat het aandeel van het cluster Voorzieningen voor wonen (c) in 2021 twee keer zo hoog was als in 2020. Dit is toe te schrijven aan uitgaven in het kader van de TONK (zie verder paragraaf 3.5). Ook de kosten aan het cluster Individuele inkomenstoeslag (k) (14 procent, 88,8 miljoen euro) vormen een groot deel van de totaalkosten.

Daarnaast zijn met name zowel het aandeel als het bedrag voor het cluster Overige kostensoorten (i) in 2021 hoger dan in 2020. Mogelijk heeft dit ook te maken met registraties van de TONK. Het cluster Individuele studietoeslag (l) laat ten opzichte van 2020 ook een behoorlijke stijging zien. Een gemeente merkt daarover op:

“Door een campagne voor meer bekendheid is er meer gebruik van gemaakt.”

Ook het bedrag voor het cluster Voorzieningen voor opvang (d) is in 2021 hoger dan in 2020 (+12 procent), maar het aandeel van het totale bedrag is gelijk gebleven. Berichtgevers schrijven de stijging toe aan een toename in het gebruik van kinderopvang.

Het bedrag voor het cluster Uitstroombevordering (g) is juist lager dan in 2020, wat volgens sommige berichtgevers komt door lagere reiskosten voor arbeid en scholing in verband met corona. Daarnaast zou dit nog te maken kunnen hebben met de veranderde richtlijnen voor het cluster Uitstroombevordering (g) sinds 1 januari 2020. Bbz bedrijfskapitalen moeten sindsdien niet meer worden aangeleverd als bijzondere bijstand onder het cluster Uitstroombevordering (g), maar in BUS-kenmerk 8 ‘Statistiekcode’ onder code 20 ‘Bbz bedrijfskapitaal’. Als gevolg hiervan waren in 2020 de uitgaven onder dit cluster al lager dan in 2019 en in 2021 kunnen ze hierdoor wederom lager zijn.

Figuur 3.3.2 Aandeel uitgaven bijzondere bijstand per cluster
Categories1,2021,2020 Financiële transacties (f),30,34 Voorzieningen voor wonen (c),18,9 Individuele inkomenstoeslag (k),14,15 Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m),10,10 Directe levensbehoeften (a),7,10 Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j),5,6 Overige kostensoorten (i),5,4 Kosten uit maatschappelijke zorg (e),4,5 Voorzieningen voor opvang (d),2,2 Individuele studietoeslag (l),2,1 Uitstroombevordering (g),1,2 Medische dienstverlening (h),1,1 Voorzieningen voor het huishouden (b),0,0
2021 (%)2020 (%)
Financiële transacties (f)3034
Voorzieningen voor wonen (c)189
Individuele inkomenstoeslag (k)1415
Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m)
1010
Directe levensbehoeften (a)710
Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j)
56
Overige kostensoorten (i)54
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)45
Voorzieningen voor opvang (d)22
Individuele studietoeslag (l)21
Uitstroombevordering (g)12
Medische dienstverlening (h)11
Voorzieningen voor het huishouden (b)00

In tabel 3.3.3 worden, naast de geschatte bedragen per cluster op basis van de uitvraag, ook de bedragen vanuit de BUS weergegeven en de verhouding tussen beide bedragen.

Voor het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) kon geen betrouwbare uitkomst worden geschat voor de non-respons. Dit cluster is dus niet opgehoogd voor de non-respons middels een regressiemodel. In plaats daarvan is bij non-respons het BUS-bedrag overgenomen. Indien er wel respons was, is het bedrag uit de enquête aangehouden. Net als in vorige onderzoeken valt op dat de uitkomsten voor dit cluster relatief hoog zijn in vergelijking met de bedragen volgens de BUS. Waarschijnlijk komt dit doordat de BUS voor dit cluster geen goed beeld geeft van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het kan namelijk voorkomen dat gemeenten afspraken maken met verzekeraars waarbij de gemeenten, bijvoorbeeld in verband met de aanvullende ziektekostenverzekering, jaarlijks een groot bedrag betalen. Dit bedrag is bestemd voor een aantal bijstandsontvangers in de desbetreffende gemeente, waarbij deze premie niet op persoonsniveau geregistreerd wordt. Dit leidt in de BUS tot een onderschatting van zowel het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand, als van het daaraan totaal uitgegeven bedrag (het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS is vaak 0). Maar in dergelijke gevallen kunnen deze gemeentelijke eenheden wel het totaal betaalde bedrag voor dit cluster opgeven in de extra uitvraag van dit onderzoek. In tabel 3.3.3 is dit te zien in de kolom ‘Verhouding’. Bij het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is het bedrag dat in de extra uitvraag is opgegeven bijna 9,8 keer zo hoog als het in de BUS opgenomen bedrag.

Zoals genoemd in paragraaf 2.2, gaan de regressiemodellen die gebruikt zijn voor het schatten van het totaalbedrag en de clusters bijzondere bijstand van de non-respons, gepaard met een zekere onzekerheidsmarge. Zoals blijkt uit tabel 3.3.3, zijn de onzekerheidsmarges van de uiteindelijke uitkomsten meestal klein. De marge voor het cluster Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j) was het grootst (0,16 procent). Dit betekent dat het werkelijke bedrag 0,16 procent hoger of lager kan zijn dan het weergegeven bedrag. De marges van de afzonderlijke clusters zijn vergelijkbaar met de marges uit het onderzoek over het verslagjaar 2020. 

3.3.3 Uitgaven bijzondere bijstand naar cluster, 2021
Extra uitvraag (mln euro)BUS (mln euro)VerhoudingMarge (%)
Totaal uitgekeerd bedrag1)646,8556,11,160,05
Cluster
Directe levensbehoeften (a)47,050,10,940,04
Voorzieningen voor het huishouden (b)2,12,01,010,01
Voorzieningen voor wonen (c)119,2121,30,980,01
Voorzieningen voor opvang (d)9,89,41,040,05
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)27,823,91,170,06
Financiële transacties (f)196,7192,81,020,02
Uitstroombevordering (g)9,19,20,990,10
Medische dienstverlening (h)5,95,81,030,01
Overige kostensoorten (i)35,120,21,740,01
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)32,323,61,370,16
Individuele inkomenstoeslag (k)88,882,01,080,07
Individuele studietoeslag (l)10,19,41,080,08
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering2) (m)62,66,49,78-
Kosten beschermingsbewind3)129,5---
Kosten woninginrichting3)35,2---
Bron: CBS
1) Door afronding kan de optelling van de onderliggende categorieën afwijken van het totaal.
2) Het bedrag is niet opgehoogd wegens een te grote variantie in het regressiemodel. Het bedrag is dus gebaseerd op de respons, voor zover beschikbaar, en anders op het bedrag vanuit de BUS.
3) Niet geschat door middel van een regressiemodel.

3.4 Kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net zoals in de onderzoeken over verslagjaar 2017, 2018, 2019 en 2020, de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind en woninginrichting apart in kaart gebracht.

Beschermingsbewind
Na ophoging volgens de in paragraaf 2.3 beschreven methode blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2021 in totaal 129,5 miljoen euro hebben uitgegeven aan beschermingsbewind (tabel 3.3.3). Dit is 3,3 miljoen minder dan in 2020, wat neerkomt op een daling van 2 procent ten opzichte van de uitgaven in 2020. Het in 2021 uitgegeven bedrag aan beschermingsbewind is 20 procent ten opzichte van het totaal uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand. In 2020 was het 24 procent.

Van de gemeentelijke eenheden die konden aangeven onder welk cluster de kosten voor beschermingsbewind vielen, gaf 77 procent aan dat ze deel uitmaken van het cluster Financiële transacties (f). Dertien procent van de gemeentelijke eenheden noemde het cluster Kosten uit maatschappelijke zorg (e) en 7 procent schaart kosten voor beschermingsbewind onder het cluster Overige kostensoorten (i). Omdat de kosten voor beschermingsbewind niet zijn geschat met het regressiemodel, is hiervoor geen marge berekend.

Woninginrichting
Nederlandse gemeenten hebben in 2021 na ophoging in totaal 35,2 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting. Dit is 5 procent van het totale bedrag dat in 2021 is besteed aan bijzondere bijstand. In 2020 werd 24,3 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting, bijna 10,9 miljoen minder dan in 2021. Meerdere gemeenten gaven in hun toelichting bij de enquête aan dat dit verschil verklaard kan worden doordat er in 2021 beduidend meer statushouders zijn gehuisvest.

Het overgrote deel van de kosten aan woninginrichting blijkt deel uit te maken van het cluster Voorzieningen voor wonen (c); 97 procent van de gemeentelijke eenheden die een cluster konden noemen, gaf dit aan (net als in 2020). 

Ook voor de kosten voor woninginrichting is geen marge berekend, omdat niet is geschat met een regressiemodel.

3.5 Registratie van TONK

Ten aanzien van de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK), hebben 240 van de 352 gemeenten (68 procent) in de enquête aangegeven1) of de kosten hiervan ondergebracht zijn onder de bijzondere bijstand in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). Van de responderende gemeenten geven er 211 aan (88 procent) dat de kosten voor de TONK onder de bijzondere bijstand zijn geregistreerd en 12 procent geeft aan dat dat niet het geval is. Van de 211 gemeenten die de TONK in de BUS onderbrengen, geven 198 van hen (94 procent) aan in welk cluster zij de TONK onderbrengen. In de meeste gevallen wordt TONK ondergebracht in het cluster Voorzieningen voor wonen (c) (89 procent). In 7 procent van de gevallen gebruikt men het cluster Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j) en in 2 procent van de gevallen het cluster Directe levensbehoeften (a). Overige clusters die enkele keren genoemd worden zijn: Voorzieningen voor het huishouden (b), Medische dienstverlening (h), Overige kostensoorten (i) en Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m).

1) Voor verschillende gemeenten is er informatie door meerdere berichtgevers aangeleverd. Als tenminste één van de berichtgevers heeft aangegeven dat de TONK ondergebracht is in de BUS, is die informatie aangehouden. Indien er geen respons was vanuit de eigen gemeente en een andere berichtgever van de betreffende gemeente heeft aangegeven dat de TONK niet in de BUS is ondergebracht, is deze respons als onbekend beschouwd. Hiervoor is gekozen omdat er in de enquêtes vaak door andere berichtgevers van een gemeente is aangegeven dat de TONK niet was ondergebracht in de BUS, terwijl de gemeente zelf aangeeft dat dit wel het geval was.