Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen

Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen

Perioden Totaal binnenlandse sectoren Nationale besparingen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Gemengd inkomen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Beschikbaar inkomen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Reëel beschikbaar inkomen (netto) (% volumemutaties) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Alternatief beschikbaar inkomen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Consumptieve bestedingen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Vrije / individuele besparingen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Spaarquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Investeringsquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Spaartegoeden en overige deposito's (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Verzekerings- en pensioenregelingen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Voorzieningen pensioenverzekeringen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Woninghypotheken (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Arbeidsvolume zelfstandigen (1000 arbeidsjaren)
2019 1e kwartaal 60.799 24.123 18.989 91.974 2,7 124.697 85.908 6.066 11,8 13,2 366.082 1.752.386 1.565.407 727.972 1.596 . .
2020 1e kwartaal 56.541 25.495 20.136 97.045 2,8 130.798 86.041 11.004 16,0 13,4 375.909 2.012.173 1.817.930 739.212 2.936 . .
2021 1e kwartaal* 73.554 26.212 20.292 100.678 1,6 135.688 81.629 19.049 23,0 13,8 404.992 1.987.684 1.797.573 758.587 6.648 . .
2022 1e kwartaal* 76.250 29.430 22.399 107.840 3,0 146.604 95.210 12.630 16,8 14,2 418.039 1.833.531 1.648.212 793.965 8.490 . .
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat kerncijfers over de economische sectoren. Dit betreft o.a. de brutowinst voor belastingen voor de sector niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen, het beschikbaar inkomen voor de sector huishoudens en het nationaal inkomen voor de totale economie.

Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland.

Gegevens beschikbaar vanaf:
Jaargegevens vanaf 1995.
Kwartaalgegevens vanaf het eerste kwartaal 1999.

Status van de cijfers:
De gegevens van 1995 tot en met 2020 zijn definitief. Gegevens van 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig.

Wijzigingen per 25 maart 2024:
Cijfers over het vierde kwartaal van 2023 en het jaar 2023 zijn toegevoegd.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Jaarcijfers:
De eerste jaarcijfers komen beschikbaar 85 dagen na afloop van het verslagjaar als som van de cijfers van de vier kwartalen van het betreffende jaar. Vervolgens worden na 6 en 18 maanden respectievelijk de voorlopige en definitieve jaarramingen gepubliceerd. Hiernaast worden bij de sectorrekeningen de financiële rekeningen en balansen voor alle verslagperioden jaarlijks gereviseerd. De cijfers komen jaarlijks in juni beschikbaar op StatLine, de elektronische database van het CBS. Daarnaast worden de cijfers jaarlijks in juli in ‘de Nationale rekeningen tabellenset' gepubliceerd.
Kwartaalcijfers:
85 dagen na afloop van een verslagkwartaal komt de eerste kwartaalraming beschikbaar. Mocht daarna nog nieuwe kwartaalinformatie beschikbaar komen, dan kan in september het eerste, en in december het tweede kwartaal nog worden herzien. In maart kunnen de eerste drie kwartalen nog worden bijgesteld. Als in juni nieuwe jaarcijfers beschikbaar komen, dan worden de kwartaalcijfers opnieuw herzien zodat ze aansluiten op die jaarcijfers.
Hiernaast kunnen er tussentijdse actualisaties plaatsvinden om eind maart en eind september de meest actuele gegevens over de overheid aan de Europese Commissie te verstrekken. De gegevens over de kwartalen worden aangesloten op de bijgestelde jaarcijfers.

Toelichting onderwerpen

Totaal binnenlandse sectoren
De totale economie is gedefinieerd als het geheel van binnenlandse institutionele instellingen en huishoudens. Zij bestaat uit niet-financiële bedrijven, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. de huishoudens.
Nationale besparingen (bruto)
Het gedeelte van het nationaal beschikbaar inkomen dat niet voor consumptieve bestedingen is gebruikt. De nationale besparingen zijn de som van de besparingen van alle institutionele sectoren. Doorgaans wordt voor de nationale besparingen het netto-begrip gebruikt, dat wil zeggen: na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish.
Huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens (IZWh).
De sector huishoudens bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen. Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen (eenmanszaken). Grote, zelfstandig opererende ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid (quasi-vennootschappen) behoren echter tot de (niet-financiële of financiële) vennootschappen.
De sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) bestaat uit izw's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (bruto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
Gemengd inkomen
Het gemengd inkomen bestaat voornamelijk uit het inkomen van zelfstandigen (ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid). Dit inkomen uit zelfstandige activiteit heeft kenmerken van loon en kenmerken van winst omdat werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer zijn uitgevoerd. Ook valt onder het gemengd inkomen het inkomen uit verhuur van woningen en het inkomen dat verdiend wordt in de grijze en illegale economie.
Beschikbaar inkomen (bruto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten).
Reëel beschikbaar inkomen (netto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten). Primair inkomen is gedefinieerd als inkomen uit de beloning van werknemers, rente, dividenden, belastingen en subsidies op productie en invoer. Het secundair of beschikbaar inkomen wordt besteed aan consumptie en vrije besparingen.

Het reëel beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen na correctie voor inflatie. De inflatie is de prijsmutatie van de consumptieve uitgaven van huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens).

De procentuele mutatie van het reëel beschikbaar inkomen wordt berekend op basis van voortschrijdende jaartotalen. Het reëel beschikbaar inkomen van een verslagkwartaal plus dat van de drie voorafgaande kwartalen wordt gedeeld door de som van de vier overeenkomstige kwartaalcijfers een jaar eerder. De mutatie voor het vierde kwartaal is daarmee gelijk aan de mutatie voor het jaar.


Alternatief beschikbaar inkomen (bruto)
Het alternatief beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen van huishoudens aangevuld met de bestedingen van overheid en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens aan sociale overdrachten in natura. Deze variabele vergemakkelijkt vergelijkingen in de tijd en in internationaal verband aangezien er sprake is van verschillen en wijzigingen in de economische en sociale omstandigheden.
Consumptieve bestedingen (bruto)
Uitgaven aan goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan, maar het gaat altijd om uitgaven door ingezeten institutionele eenheden, dat wil zeggen in Nederland gevestigde huishoudens en overheidsinstanties. Consumptieve bestedingen worden gedaan door huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, en de overheid. Ondernemingen consumeren niet: kosten aan goederen en diensten die ondernemingen maken ten behoeve van hun productie vallen hier niet onder, maar onder intermediair verbruik of investeringen. De overheid is een speciaal geval. Ook de overheid kent intermediair verbruik, naar analogie van ondernemingen. Maar de productie die de overheid levert en waar niet rechtstreeks voor wordt betaald, niet-markt-output (veiligheid bijvoorbeeld), valt onder de overheidsconsumptie. Het heet dat de overheid 'haar eigen productie consumeert'. Binnen de nationale rekeningen moet alles wat wordt geproduceerd namelijk ook worden afgenomen. Dat de consumptie van de overheidsproductie bij de overheid zelf is neergelegd, is een conventie. Daarnaast bevat de overheidsconsumptie ook door de overheid verstrekte sociale uitkeringen in natura zoals basiszorg (gefinancierd uit AWBZ en de Zorgverzekeringswet) en huurtoeslag.
Vrije / individuele besparingen
Het deel van het beschikbaar (nationaal) inkomen dat niet gebruikt wordt voor de (nationale) consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden.
Spaarquote
De spaarquote wordt berekend door het bruto beschikbaar inkomen, gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening, minus de consumptieve bestedingen te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.
Investeringsquote
Bij de huishoudens bepalen woningen het grootste deel van de investeringen. Het overige deel wordt gevormd door machines, vervoermiddelen en dergelijke van zelfstandigen en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
Consumptiegoederen, zoals personenauto's, maken geen deel uit van de investeringen maar worden beschouwd als consumptieve bestedingen. De investeringsquote wordt bepaald door de bruto investeringen in vaste activa te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.

Spaartegoeden en overige deposito's
Dit zijn alle spaartegoeden van particulieren en deposito's (in euro's en in vreemde valuta) bij binnen- en buitenlandse banken waarover niet onmiddellijk en volledig kan worden beschikt.
Verzekerings- en pensioenregelingen
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen zijn in zes subcategorieën onderverdeeld:
technische voorzieningen schadeverzekering
- levensverzekerings- en lijfrenterechten
- pensioenrechten
- aanspraken van pensioenfondsen op pensioenbeheerders
- rechten op niet-pensioenuitkeringen
- voorzieningen voor claims in het kader van standaardgaranties-
Voorzieningen pensioenverzekeringen
Pensioenvoorzieningen zijn vorderingen van huishoudens op ingezeten pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die betrekking hebben op de pensioenverzekering van werknemers of zelfstandigen.
De veranderingen in pensioenvoorzieningen zijn als volgt opgebouwd:
werkelijke pensioenpremies (bruto)
min: vergoeding van verzekeringsdiensten (= consumptie)
plus: aanvulling uit beleggingsinkomen
= pensioenpremies
min: pensioenuitkeringen
plus: toegerekende kapitaaloverdrachten
= veranderingen in pensioenvoorzieningen
Woninghypotheken
Totaal van de hypothecaire leningen. Dit zijn langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt. Het betreft hier de waarde van de woninghypotheken aan het einde van de betreffende periode.
Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken
Dit is het saldo van de opgenomen en afgeloste hypothecaire leningen in een periode. Het betreft langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
Arbeidsvolume zelfstandigen
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door zelfstandigen die in een bepaalde periode is ingezet. Zelfstandigen zijn personen die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep.