Voortgezet onderwijs

Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs neemt toe. Vooral het aantal zorgleerlingen is duidelijk gestegen. In 2002/’03 was het aantal geslaagden een fractie hoger dan een jaar eerder.

LeerlingaantallenIn 2003/’04 bedroeg het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs 925 duizend. Dat zijn er 11 duizend meer dan een jaar eerder. Tot het voortgezet onderwijs behoren vwo, havo, vmbo, leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs. In het vmbo kiest 42 procent van de leerlingen voor de theoretische leerweg, 27 procent voor de kaderberoepsgerichte leerweg en 22 procent voor de basisberoepsgerichte leerweg. Slechts 9 procent kiest voor de gemengde leerweg.

Zorgleerlingen
Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs dat is aangewezen op extra zorg is sinds 1990/’91 fors toegenomen. Zorgleerlingen zitten op het lwoo en het praktijkonderwijs. Het lwoo is bestemd voor leerlingen met achterstanden of gedrags- en motivatieproblemen die met extra begeleiding wel in staat zijn om een diploma te behalen. Praktijkonderwijs is bedoeld voor kinderen die ook met extra hulp niet in staat zijn om een diploma te behalen. Zij zijn het beste gediend met onderwijs dat hen direct tot de arbeidsmarkt toelaat.

Geslaagden
Het aantal geslaagden in het voortgezet onderwijs kwam in het schooljaar 2002/’03 uit op 158 duizend. Dat is 1 procent meer dan een jaar eerder. De slagingspercentages veranderen de laatste jaren niet veel. In 2002/’03 slaagde in het vmbo bij de theoretische en gemengde leerweg tezamen 95 procent. Bij de kaderberoeps- en basisberoepsgerichte leerweg behaalde 94 procent van de examenkandidaten het diploma. Het vwo had eveneens een slagingspercentage van 94 procent. Bij de havo was het slagingspercentage met 91 procent het laagst.

Examenresultaten allochtonenDe examenresultaten verschillen aanzienlijk naar etniciteit van de leerlingen. Allochtone leerlingen zijn leerlingen van wie ten minste een van beide ouders in het buitenland is geboren. Er worden westerse en niet-westerse allochtonen onderscheiden. De meeste niet-westerse allochtonen zijn van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaans/Arubaanse afkomst. De examenresultaten van allochtone leerlingen zijn duidelijk minder goed dan die van autochtone leerlingen. Niet-westerse allochtone leerlingen gaan met name vaker naar het vmbo. Daardoor deed in het schooljaar 2002/’03 van de niet-westerse allochtone examenkandidaten 74 procent een vmbo-examen, terwijl dat van de autochtone leerlingen maar 58 procent was. Het slagingspercentage van niet-westerse allochtone eindexamenkandidaten is lager dan dat van autochtonen. Van de autochtone examenkandidaten slaagde 92 procent slaagde voor de havo en 95 procent voor het vwo. Van de niet-westerse allochtonen haalde respectievelijk 79 en 83 procent het diploma.