Economische zelfstandigheid

Een van de doelstellingen van het emancipatiebeleid is het bevorderen van de economische zelfstandigheid van individuen. Iemand is economisch zelfstandig wanneer hij of zij 70% van het netto minimum loon verdient. Dit is het bijstandsniveau van een alleenstaande. Het gaat hierbij om inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming. Uitkeringen dragen dus niet bij aan economische zelfstandigheid. De doelstelling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is dat in 2010 minstens 60% van de vrouwen van 15-64 jaar economisch zelfstandig is.

In 2002 was 41% van de vrouwen van 15-64 jaar economisch zelfstandig. Het aandeel vrouwen dat economisch zelfstandig is, is daarmee verder toegenomen. In 2000 was 38% van de vrouwen economisch zelfstandig. In 2001 is het nieuwe belastingstelsel van kracht geworden. Voor werknemers met inkomen rond het minimum betekende dit een aanzienlijke verlaging van hun premie- en belastingverplichting. Dit had tot gevolg dat om 70% van het netto minimum loon te verdienen in 2001 werknemers gemiddeld zo’n 4% minder bruto hoefden te verdienen dan in 2000. De belastingherziening heeft er dus toe bijgedragen dat het aandeel economisch zelfstandigen is gestegen.

Figuur 6.5 Aandeel economisch zelfstandigen van 15-64 jaar, 1990-2002

Figuur 6.5 Aandeel economisch zelfstandigen van 15-64 jaar, 1990-2002

Het hoogste aandeel economisch zelfstandigen is te vinden in de leeftijdsgroep 25-35-jarigen. Bijna twee derde van de vrouwen in deze leeftijd was in 2002 economisch zelfstandig. Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen van 25-34 jaar is in de periode 1990-2002 met 23 procentpunten toegenomen. In de oudere leeftijdsklassen in het aandeel economisch zelfstandige vrouwen zelfs ruim verdubbeld in dezelfde periode.

Voor alle leeftijdsgroepen geldt dat mannen vaker economisch zelfstandig zijn dan vrouwen. Ook bij de mannen is het aandeel economisch zelfstandigen toegenomen, maar in mindere mate dan bij de vrouwen. Zeven van de tien mannen hadden in 2002 minimaal evenveel inkomsten uit arbeid als het bijstandsniveau.

Tabel 6.13 Percentage economisch zelfstandigen van 15-64 jaar naar leeftijd, 1990-2002


  voor revisie na revisie
  1990 1995 2000 2000 2001 20021)
 
  %  
 
  vrouwen          
 
15-24 jaar 22 19 21 21 23 22
25-34 jaar 40 50 59 59 62 62
35-44 jaar 26 36 45 45 49 50
45-54 jaar 20 30 39 38 43 45
55-64 jaar 7 9 15 15 17 19
totaal 25 31 38 38 41 41
 
  mannen          
 
15-24 jaar 25 22 27 27 29 27
25-34 jaar 81 80 84 85 85 85
35-44 jaar 85 85 86 88 87 87
45-54 jaar 79 80 82 84 84 84
55-64 jaar 44 43 49 51 54 55
totaal 64 65 69 70 71 70

1) Voorlopige cijfers

Niet-westerse allochtonen zijn minder vaak economisch zelfstandig dan autochtonen. Van de niet-westers allochtone vrouwen was bijna 30% economisch zelfstandig in 2002. Met name het aandeel economisch zelfstandigen onder de Turkse en Marokkaanse vrouwen is laag. Het aandeel economisch zelfstandige Surinaamse en Antilliaanse vrouwen is vergelijkbaar met het aandeel onder autochtone vrouwen.

Tabel 6.14 Percentage economisch zelfstandigen van 15-64 jaar naar herkomstgroepering, 2001 en 2002


 

vrouwen

 

mannen

 
 

2001

20021) 

2001

20021) 

 
 

%

     
         

Autochtonen

42

43

74

73

         

Westerse allochtonen

39

40

65

64

Niet-westerse allochtonen

29

28

49

49

w.o.

       

  Suriname

47

47

59

58

  Antillen/Aruba

36

37

49

51

  Turkije

20

20

50

50

  Marroko

19

19

44

45

 

       

Totaal

41

41

71

70


1) Voorlopige cijfers

Ruim de helft van de alleenstaande vrouwen was in 2002 economisch zelfstandig. Bij samenwonende of gehuwde vrouwen met drie of meer kinderen is het percentage economisch zelfstandigen het laagst. In de loop van de jaren negentig zijn met name vrouwen met minderjarige kinderen in toenemende mate economisch zelfstandig geworden. Van de alleenstaande moeders was 41% economisch zelfstandig in 2002.

Tabel 6.15 Percentage economisch zelfstandigen van 15-64 jaar naar type huishouden


  voor revisie   na revisie  
  1990 1995 2000 2000 2001 20021)

  %          
  vrouwen          
             
alleenstaande 41 42 50 50 51 50
eenoudergezin 18 25 37 37 40 41
paar met minderjarige kinderen            
met 1 kind 20 32 43 43 49 50
met 2 kinderen 15 25 36 35 41 43
met 3 of meer kinderen 10 19 28 27 32 33
paar zonder minderjarige kinderen 31 38 42 45 42 43
overig huishouden 20 28 39 32 35 37
totaal kernlid huishouden 26 34 41 41 42 43
             
totaal 25 31 38 38 41 41
             
  mannen          
             
alleenstaande 54 56 65 65 65 64
eenoudergezin . . . . . .
paar met minderjarige kinderen            
met 1 kind 86 86 86 89 90 90
met 2 kinderen 90 89 90 92 92 92
met 3 of meer kinderen 87 86 86 88 88 87
paar zonder minderjarige kinderen 71 71 74 74 73 72
overig huishouden . .   . . .
totaal kernlid huishouden 74 74 77 79 78 78
             
totaal 64 65 69 71 71 70

1) Voorlopige cijfers