Oudere werknemers, 1999-2001

Het aantal oudere werknemers is de laatste tien jaar fors gestegen. Deze stijging is voor een deel demografisch bepaald: de naoorlogse geboortegolf begint te vergrijzen. Een andere belangrijke oorzaak is de toename van de werkgelegenheid in voorbije jaren, waardoor minder ouderen vroegtijdig de arbeidsmarkt verlieten.

Tabellen bij dit artikel (Excel-file: 69kB)

De tabellen hebben voornamelijk betrekking op werknemers van 45-69 jaar. De tabellen 1 en 2 bevatten alleen standcijfers, de tabellen 3-8 stroomgegevens. Deze stroomtabellen laten onder meer zien op welke leeftijd werknemers met pensioen gingen, en hoeveel ouderen die op een bepaalde peildatum geen werknemer waren, dat een jaar later wel waren.

De gegevens komen uit het Sociaal Statistisch Bestand. Nadere bijzonderheden staan in de technische toelichting. Uitgebreidere informatie uit dezelfde bron over oudere werknemers zal worden opgenomen in aflevering 3 of 4 van Sociaal-economische trends, 2004.

Meer oudere werknemers

Tabel 1Het aantal werknemers in de leeftijd van 45-69 jaar bedroeg 2,1 miljoen in september 2001. Daarnaast waren er ruim 300 duizend zelfstandigen in deze leeftijdsgroep. Dit betekent dat ruim de helft (51 procent) van de bevolking in deze leeftijd werkte, terwijl 45 procent van deze bevolkingsgroep dat als werknemer deed.

Het aantal werknemers van 45-69 jaar steeg van september 1999 tot september 2001 met 200 duizend. De bevolking in deze leeftijd is eveneens toegenomen, maar minder (164 duizend). Het aandeel van de werknemers in deze bevolkingsgroep is dan ook gestegen. Als het aandeel van de werknemers in de bevolking in deze leeftijdsgroep gelijk was gebleven, zou het aantal werknemers van 45-69 jaar in deze twee jaar met nog geen 70 duizend zijn toegenomen. De toename van het aantal oudere werknemers met 200 duizend is dus voor ongeveer eenderde een gevolg van de bevolkingsgroei.

In alle leeftijdsgroepen is het aantal werknemers gestegen. De (absoluut) grootste stijging deed zich voor in de leeftijd van 55-59 jaar. In deze klasse steeg het aantal werknemers in twee jaar met 83 duizend. De toename was hier zowel absoluut als relatief veel sterker dan in de leeftijd van 45-54 jaar. Overigens is ook de bevolking in de leeftijd van 55-59 jaar sterk toegenomen. Dit heeft te maken met de naoorlogse geboortepiek. Personen geboren in 1946 bereikten in 2001 de leeftijd van 55 jaar.

In alle leeftijdsgroepen is het aandeel van de werknemers in de bevolking toegenomen.

Tabel 2Het aandeel van de werknemers in de bevolking verschilt sterk per leeftijdsjaar. Rond de leeftijd van 60 jaar vindt een scherpe daling plaats. Zo had 51 procent van de mannen van 59 jaar in 2001 een baan als werknemer, en van de mannen van 61 jaar 25 procent. Een leeftijdsverschil van twee jaar maakt dus een groot verschil.

In- en uitstroomDe cijfers in tabel 2 geven al aan dat veel werknemers rond de leeftijd van 60 jaar ophouden met werken. Er is dus uitstroom van werknemers. Uitstroom betekent hier dat men op de eerste peildatum een baan had als werknemer, en op de volgende (een jaar later) niet. Dit houdt soms wel en soms niet een (definitief) vertrek van de arbeidsmarkt in. Er is naast uitstroom, ook instroom, want er zijn 45-plussers die op de eerste peildatum niet werken, maar op de volgende wel.

Deze stroomgegevens staan voor 1999/2000 in de tabellen 3-5, en voor 2000/2001 in de tabellen 6-8. Aangezien de patronen voor beide jaren ongeveer hetzelfde zijn, volgen hier alleen opmerkingen bij de tabellen van 2000/2001.

Tabel 6 en 7Van de ca 2 miljoen werknemers van 45-69 jaar in september 2000 hadden 153 duizend personen een jaar later geen baan als werknemer (tabel 6: uitstroom). Daarnaast waren er ruim 90 duizend personen van 45-69 jaar die in september 2000 geen baan als werknemer hadden, maar een jaar later wel (tabel 7: instroom). Er is in de leeftijd van 45-69 jaar dus aanmerkelijk meer uitstroom dan instroom. Dit geldt vooral voor de leeftijd van 55-64 jaar, doordat op deze leeftijd veel werknemers met pensioen gaan.

Verder blijkt er onder vrouwen relatief meer in- en uitstroom te zijn dan onder mannen. In absolute aantallen is er iets meer instroom van vrouwen dan van mannen, en aanzienlijk meer uitstroom van mannen dan van vrouwen.

Tabel 8Om een indicatie te krijgen van de leeftijd waarop men ophoudt met werken zijn in tabel 8 uitstroomgegevens per leeftijdsjaar opgenomen. Zoals al opgemerkt, betekent uitstroom hier dat men op de eerste peildatum (in dit geval september 2000) een baan als werknemer had en een jaar later niet. De ‘uitstromers’ zijn in de tabel onderscheiden naar personen met pensioen en personen zonder pensioen op de tweede peildatum. Bij laatstgenoemde categorie gaat het voor een deel om personen met een uitkering.

In de leeftijdsgroep tot 58 vindt uitstroom meestal plaats zonder pensioen. Vanaf de leeftijd van 58 jaar vindt uitstroom meestal plaats met pensioen. De uitstroom met pensioen is het grootst rond de leeftijd van 60 jaar.

De cijfers in de laatste kolom geven de ‘uitstroomkansen’ per leeftijdsjaar weer. Deze uitstroomkansen bereiken bij de mannen een hoogtepunt op de leeftijd van 60 jaar en een tweede hoogtepunt bij de leeftijd van 64 jaar. Aangezien het hier om de leeftijd op de peildatum gaat, zal de uitstroom zelf veelal plaats vinden bij het bereiken van de leeftijd van 61 resp. 65 jaar. De uitstroomkansen van de vrouwen vertonen ongeveer hetzelfde verloop als die van de mannen. Hier zijn eveneens hoogtepunten op de genoemde leeftijden.

André Corpeleijn

Technische toelichtingBeschikbaar zijn de volgende tabellen met een indeling naar leeftijdsjaar en/of leeftijdsklasse en geslacht:

Standcijfers

1. Bevolking, werkenden en niet-werkenden, september 1999-2001, per leeftijdsklasse

2. Bevolking, werkenden en niet-werkenden, september 1999-2001, per leeftijdsjaar

Stroomcijfers 1999/2000

3. Werknemers in september 1999 naar activiteit/inkomensbron in september 2000, per leeftijdsklasse

4. Werknemers in september 2000 naar activiteit/inkomensbron in september 1999, per leeftijdsklasse

5. Werknemers in september 1999 naar activiteit/inkomensbron in september 2000, per leeftijdsjaar

Stroomcijfers 2000/2001

6. Werknemers in september 2000 naar activiteit/inkomensbron in september 2001, per leeftijdsklasse

7. Werknemers in september 2001 naar activiteit/inkomensbron in september 2000, per leeftijdsklasse

8. Werknemers in september 2000 naar activiteit/inkomensbron in september 2001, per leeftijdsjaar

Deze tabellen geven standcijfers voor drie peildata, en stroomcijfers voor de twee jaar tussen de peildata. De peildatum is de laatste vrijdag van september (24 september in 1999, 29 september in 2000, en 28 september in 2001).

De stroomcijfers berusten op een vergelijking van de situatie van de personen op twee opeenvolgende peildata, dus een vergelijking van 24 september 1999 met 29 september 2000, en van 29 september 2000 met 28 september 2001.

De gegevens zijn afkomstig uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB). Zie voor nadere informatie over het SSB de Sociaal-economische maandstatistiek van december 2002. Ook in StatLine zijn gegevens uit het SSB opgenomen.

Voor de tabellen bij dit artikel zijn verder de volgende punten van belang.

  • Werknemer zijn alle personen die loon of salaris ontvangen op de peildatum.
  • Personen die geen werknemer waren op de peildatum, maar wel in het desbetreffende kalenderjaar een inkomen als zelfstandige ontvingen, zijn ingedeeld als zelfstandige en tot de werkenden gerekend.
  • Pensioen: dit zijn inkomsten op grond van AOW, VUT, Prepensioen, ANW, oorlogs- en verzetpensioenen, lijfrente-uitkeringen en uitkeringen van pensioenfondsen. Voor personen jonger dan 65 jaar gaat het hier voor een belangrijk deel om VUT-uitkeringen, prepensioen en nabestaandenuitkeringen.
  • Leeftijd; dit is de leeftijd op de in de tabellen aangegeven peildatum.