Achterstandsleerling

Leerling in het reguliere basisonderwijs die volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap behoort tot een achterstandscategorie. Op grond daarvan krijgen basisscholen extra financiële middelen toegewezen.

Tot en met het schooljaar 2005/'06 betreft het de volgende categorieën:
- Nederlandse leerlingen van ouders met een laag opleidingsniveau.
- schipperskinderen;
- woonwagen- en zigeunerkinderen;
- leerlingen die behoren tot een culturele minderheid (cumi-leerlingen) en waarvan de ouders een laag opleidings- en beroepsniveau hebben;

Vanaf het schooljaar 2009/'10 gaat het uitsluitend om kinderen van ouders die een laag opleidingsniveau hebben.

In de tussenliggende schooljaren (2006/'07-2008/'09) was er een overgangssituatie, waarbij afhankelijk van de leeftijd van de leerling de oude of nieuwe indeling van toepassing was.
Het begrip achterstandsleerling is gedefinieerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij het vaststellen van de financiële vergoeding van een basisschool houdt de overheid rekening met de achtergrond van de leerlingen. Om de hoogte van de vergoeding te bepalen wordt eerst aan alle leerlingen in het basisonderwijs een gewicht van 1 toegekend. Vervolgens krijgen achterstandsleerlingen een extra gewicht. Voor hen is de vergoeding dus hoger.

Tot en met het schooljaar 2005/'06 waren de criteria voor de extra gewichten:
- 0.25 voor Nederlandse (d.w.z. autochtone) kinderen met ouders die volgens het Ministerie van OCW een laag opleidingsniveau hebben;
- 0.40 voor schipperskinderen;
- 0.70 voor woonwagen- en zigeunerkinderen. Bij woonwagenkinderen gaat het onder meer om een deel van de kinderen van kermisexploitanten, circusartiesten en autohandelaren;
- 0.90 voor cumi-leerlingen met ouders die volgens het Ministerie van OCW een laag opleidings- en beroepsniveau hebben.

Vanaf het schooljaar 2006/'07 is stapsgewijs een nieuwe gewichtenregeling ingevoerd. Het criterium om een basisschool al of niet extra middelen toe te wijzen, is sindsdien het opleidingsniveau van de ouder(s). Hiermee vervielen de 'oude' criteria van etniciteit en beroep. In de nieuwe regeling van het Ministerie van OCW wordt gewerkt met twee andere gewichten: 0.30 en 1.20:
- 0.30 voor leerlingen waarvan beide ouders maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of de vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg hebben gedaan óf waarvan beide ouders maximaal twee jaar onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs hebben gevolgd, bijvoorbeeld lts, ambachtsschool of huishoudschool;
- 1.20 voor leerlingen van wie één van de ouders maximaal basisonderwijs of (v)so-zmlk heeft gehad en de ander maximaal dezelfde opleiding heeft gevolgd óf het lbo/vbo, praktijkonderwijs of de vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg heeft doorlopen óf maximaal twee jaar onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs heeft gevolgd, bijvoorbeeld lts, ambachtsschool of huishoudschool.

De nieuwe regeling is in vier jaar ingevoerd. Elk jaar is naast de nieuwe instroom ook een nieuwe leeftijdsgroep van de zittende leerlingen volgens de nieuwe systematiek geteld. Tot en met het schooljaar 2008/'09 bestonden de oude en nieuwe gewichtenregeling daardoor naast elkaar. In het schooljaar 2006/'07 zijn de nieuwe leerlingen van 4 jaar en de zittende leerlingen van 5 jaar volgens de nieuwe gewichtenregeling geteld. In schooljaar 2007/'08 vielen de nieuwe 4-jarigen en de zittende leerlingen van 5-7 jaar onder de nieuwe regeling. In het schooljaar 2008/'09 gold dit voor de nieuwe 4-jarigen en de zittende leerlingen van 5-9 jaar. Vanaf het schooljaar 2009/'10 vallen alle leerlingen onder de nieuwe regeling.

Het toekennen van gewichten aan leerlingen gebeurt alleen in het reguliere basisonderwijs. In het speciaal basisonderwijs komt dit onderscheid naar achterstandscategorie niet voor.