Huishoudensstatistiek

Wat behelst het onderzoek

Doel

De Huishoudensstatistiek geeft informatie over het aantal particuliere huishoudens op 1 januari, onderscheiden naar samenstelling. Daarnaast geeft deze statistiek informatie over het aantal personen in particuliere en institutionele huishoudens op 1 januari.

Doelpopulatie

Alle particuliere huishoudens en personen in particuliere en institutionele huishoudens in Nederland.

Statistische eenheid

Huishoudens en personen.

Aanvang onderzoek

Vanaf 1995.

Frequentie

Jaarlijks, definitieve cijfers.

Publicatiestrategie

Eenmaal per jaar worden definitieve cijfers per 1 januari van het lopende jaar gepubliceerd.

Hoe wordt het uitgevoerd

Soort onderzoek

Tot en met 2010 zijn de gegevens verkregen door integrale waarneming uit het gemeentelijke bevolkingsregister gecombineerd met imputatie met behulp van logistische regressiemodellen, gebaseerd op de Enquête Beroepsbevolking. Vanaf 2011 wordt er tevens gebruik gemaakt van gegevens over fiscale partnerschappen en toeslagpartnerschappen afkomstig van de Belastingdienst en bijstandsgegevens afkomstig van de gemeenten.
Vanaf 2014 is voor de afbakening van institutionele huishoudens onder meer gebruik gemaakt van gegevens van de website ZorgkaartNederland.nl in combinatie met gegevens uit de registratie van personen die een AWBZ-bijdrage voor Zorg met Verblijf betalen.

Waarnemingsmethode

De gegevens uit de gemeentelijke bevolkingsregisters worden elektronisch verstrekt door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ook de overige registergegevens worden elektronisch aangeleverd door de Belastingdienst en de gemeenten.

Berichtgevers

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Belastingdienst en de gemeenten.

Steekproefomvang

Niet van toepassing.

Controle- en correctiemethoden

De cijfers worden gecontroleerd op interne consistentie en volledigheid en op basis van cijfers van voorgaande jaren.
Huishoudens die niet rechtstreeks op basis van registergegevens konden worden afgeleid zijn geïmputeerd met behulp van logistische regressiemodellen, gebaseerd op informatie afkomstig uit de Enquête Beroepsbevolking.

Weging

Niet van toepassing.

Wat is de kwaliteit van de uitkomsten

Nauwkeurigheid

Op adressen waar de huishoudenssamenstelling niet eenduidig is af te leiden op basis van registerwaarnemingen wordt de huishoudenssamenstelling geïmputeerd op basis van logistische regressiemodellen, gebaseerd op de Enquête Beroepsbevolking.

Volgtijdelijke vergelijkbaarheid

In 2012 heeft CBS voor het laatst bij gemeenten gevraagd op welke adressen institutionele huishoudens gevestigd zijn. Vanaf 2014 is de waarneming van institutionele huishoudens volledig op een nieuwe leest geschoeid. Van 2013 op 2014 is sprake van een trendbreuk bij het onderscheid tussen particuliere en institutionele huishoudens:
• Vanaf 2014 is de waarneming van de Statistiek Institutionele Huishoudens gebaseerd op administratieve bronnen. In 2013 uitgevoerd onderzoek heeft uitgewezen dat met deze alternatieve bronnen de Statistiek Institutionele Huishoudens op een efficiëntere wijze kan worden samengesteld, waarbij ook sprake is van een beter zicht op de kwaliteit. Het merendeel van de institutionele huishoudens bevindt zich in zorginstellingen. De adressen hiervan kunnen grotendeels teruggevonden worden met gegevens van de website ZorgkaartNederland.nl in combinatie met gegevens uit de registratie van personen die een AWBZ-bijdrage voor Zorg met Verblijf betalen. Adressen van institutionele huishoudens buiten zorginstellingen (zoals kloosters en gevangenissen) kunnen met behulp van een beperkt aantal andere bronnen teruggevonden worden.
• Asielzoekers verdienen bijzondere vermelding. Met ingang van statistiekjaar 2014 worden ook personen die verblijven in een asielzoekerscentrum, voor zover ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsregisters , tot de institutionele bevolking gerekend. Ook de adressen van deze centra kunnen relatief eenvoudig worden bepaald.
• Door de vernieuwde opzet werden in januari 2014 ruim 35 duizend personen meer tot de bevolking in institutionele huishoudens gerekend dan in januari 2013, een toename van ruim 16 procent. Het aantal personen in particuliere huishoudens daalde daardoor uiteraard met hetzelfde aantal. Dit betrof vooral eenpersoonshuishoudens. Hier staat tegenover dat nog steeds een zeker percentage personen in institutionele huishoudens gemist wordt. In de oude situatie werden de adressen van institutionele huishoudens door gemeenten opgeleverd. De wijze waarop zij deze verkregen verschilde per gemeente en gemeenten gaven ook aan hier niet altijd een volledig beeld van te hebben. De nieuwe aanpak is niet alleen kwalitatief beter, maar ook objectiever.
• 2013 was een tussenjaar. De bevolking in institutionele huishoudens is in 2013 gebaseerd op in eerdere jaren verzamelde adressen, en aangevuld met adressen die beschikbaar waren via ZorgkaartNederland.nl. Daarnaast zijn de adressen waar op 1 januari 2013 personen woonden die op 1 januari 2012 in een instelling verbleven als mogelijk institutioneel adres bestempeld. Vervolgens is door adresonderzoek bepaald welke adressen daadwerkelijk als institutioneel adres geclassificeerd konden worden. Niet alle deze adressen zijn onderzocht, waardoor met name potentieel institutionele adressen met weinig bewoners mogelijk gemist zijn. Een ten onrechte gemist adres heeft indirect gevolgen voor het aantal (eenpersoons)huishoudens. Bewoners op zo’n adres worden vaak als eenpersoonshuishoudens geclassificeerd.
Een aantal adressen met een groot aantal daar woonachtige personen is mogelijk ten onrechte als institutioneel huishouden bestempeld.
• Vanaf 2011 is er voor de samenstelling van huishoudensgegevens gebruik gemaakt van een nieuwe productiemethode. In deze nieuwe methode worden voor het bepalen van de huishoudenssamenstelling naast de gegevens uit het bevolkingsregister ook andere registergegevens gebruikt ten behoeve van de afbakening van de samenwonende paren.
De uitkomsten op basis van de nieuwe productiemethode sluiten goed aan op de voorgaande uitkomsten, maar er treden vanaf 2011 wel kleine verschuivingen op in het aantal huishoudens naar samenstelling. De grootste verandering betreft het aantal overige huishoudens en het aantal niet-gehuwde paren. In 2011 valt het aantal overige huishoudens 10 duizend lager uit dan in 2010. Het aantal niet-gehuwde paren valt navenant hoger uit.
Het aantal personen in institutionele huishoudens ligt op 1 januari 2011 bijna 11 duizend hoger dan op 1 januari 2010. Ongeveer de helft van deze stijging is veroorzaakt door verbeteringen in de methode van waarneming.

Beschrijving kwaliteitsstrategie

De cijfers worden gecontroleerd op interne consistentie en volledigheid en op basis van cijfers van voorgaande jaren.