Pilotstudie digitale vaardigheden per beroep

6. Uitkomsten

Er zijn drie opties uitgewerkt voor het bepalen van een digitale score per beroep:

  • Optie 1: Aandeel van het aantal digitale vaardigheden in het totaal aantal vaardigheden
  • Optie 2: Als optie 1, maar aangevuld met een onderscheid naar niveau van digitale vaardigheden
  • Optie 3: De meest gevorderde digitale vaardigheid

Voor zowel ESCO als CNL-UWV (concept) is het aandeel digitale vaardigheden per beroep steeds berekend via dezelfde methode. Opties 2 en 3 zijn bedacht om tegemoet te komen aan beperkingen in data die in de voorgaande optie naar boven komen.

6.1 Optie 1: digitale vaardigheden als aandeel van het totaal aantal vaardigheden per beroep

Methode

Bij het berekenen van het aandeel digitale vaardigheden per beroep is de keuze gemaakt om het onderscheid tussen de essentiële en optionele vaardigheden per beroep in de berekening mee te nemen door de optionele (digitale) vaardigheden voor de helft mee te tellen. Deze keuze heeft echter nauwelijks invloed op de resultaten: het volledig meenemen of weglaten van de optionele vaardigheden leidt slechts tot minimale verschillen. De vaardigheden per beroep zijn beschikbaar voor de meest gedetailleerde beroepen (774 in CNL-UWV (concept) en 3.004 in ESCO). Om te komen tot een aandeel digitale vaardigheden op BRC 2 niveau (12 beroepsgroepen) zijn binnen een ISCO unitgroup alle combinaties van de onderliggende detailberoepen meegenomen.  Op basis van het aandeel digitale vaardigheden van elke ISCO unitgroup binnen een BRC beroepsgroep is een gewogen gemiddelde berekend, waarbij het aantal werkenden in 2023 per ISCO unitgroup als weegfactor is gebruikt.

Voorbeelden

Wanneer we een veel voorkomend digitaal beroep (software ontwikkelaar) en een praktisch beroep (timmerman) voor beide bronnen vergelijken dan blijkt dat moeilijk na te gaan is of verschillende soorten vaardigheden op evenwichtige wijze zijn opgenomen. Bij CNL-UWV (concept) heeft een software ontwikkelaar 31 vaardigheden, waarvan 13 digitaal. Bij ESCO staan er 104 vaardigheden voor dit beroep, waarvan 89 digitaal. Een aanzienlijk deel van deze vaardigheden wordt gevormd door verschillende programmeertalen (o.a. Java, Python, R, SQL (optioneel)). Terwijl CNL-UWV (concept) deze vaardigheden meer algemeen in 1 item ‘softwarepakketten programmeren’ stopt. CNL-UWV (concept) kent het beroep ‘Timmerlieden burgerlijk en utiliteit’ welke grotendeels overeenkomt met Timmerman in de ESCO beroepen. ESCO kent dit beroep 54 vaardigheden toe waarvan 1 (optionele) digitaal is, namelijk ‘een CNC-controller programmeren’. Het beroep heeft bij CNL-UWV (concept) 2 digitale (optionele) vaardigheden op een totaal van 78. Het is interessant dat een timmerman bij CNL-UWV (concept) meer vaardigheden kent dan een software ontwikkelaar, terwijl dit bij ESCO andersom is. Bij verschillende beroepen lijken verschillende keuzes gemaakt te zijn ten aanzien van het al dan niet opnemen van vaardigheden.

Bevindingen

De uitkomsten in de minst gedetailleerde BRC beroepen (2-digit) staan in Figuur 6.1.1. Het zal niemand verbazen dat ICT beroepen een hoger aantal digitale vaardigheden kennen dan andere beroepsgroepen. De meerwaarde van een digitale score ligt juist in het blootleggen van de mate van digitalisering binnen niet-ICT-beroepen, waardoor inzicht wordt verkregen in hoe digitale vaardigheden een rol spelen in beroepen waar dat minder vanzelfsprekend is. Zo blijken creatieve en taalkundige beroepen, na de ICT beroepen, de beroepsgroep met het hoogste aandeel digitale vaardigheden te zijn. Een verdere rangorde is op basis van optie 1 echter niet goed vast te stellen en hangt af van de keuze tussen ESCO en CNL-UWV (concept).

Uit Figuur 6.1.1 valt af te lezen dat het aandeel digitale vaardigheden per beroepsgroep verschilt tussen ESCO en CNL-UWV (concept) (x% versus y%). Het percentage voor bijvoorbeeld ICT beroepen op basis van ESCO (72%) is veel hoger dan voor CNL-UWV (concept) (39%). Hoewel andere beroepen zowel voor ESCO als CNL-UWV (concept) veel lager uitkomen dan ICT beroepen, zijn de verschillen tussen ESCO en CNL-UWV (concept) in meerdere beroepsgroepen groot.

Figuur 6.1.1: Digitale vaardigheden als percentage van het totaal aantal vaardigheden per beroep (BRC 2-digit)
berlabelESCOCNL-UWV (concept)
01 Pedagogische beroepen4,243,69
02 Creatieve en taalkundige beroepen21,1713,22
03 Commerciële beroepen6,95,76
04 Bedrijfseconomische en administratieve beroepen7,8214,28
05 Managers7,729,21
06 Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen2,792,2
07 Technische beroepen7,816,62
08 ICT beroepen75,2436,7
09 Agrarische beroepen1,14,07
10 Zorg en welzijn beroepen3,576,03
11 Dienstverlenende beroepen0,42,15
12 Transport en logistiek beroepen4,682,08

De berekening van het aandeel digitale vaardigheden zorgt ervoor dat beroepen die grotendeels achter een beeldscherm werken hoger scoren dan beroepen met vergelijkbare digitale taken die daarnaast nog een aantal niet beeldscherm vaardigheden vereisen. Een leerkracht basisonderwijs heeft een laag percentage digitale vaardigheden in zowel ESCO (1,6%) als CNL-UWV (concept) (3,2%). Terwijl een secretaresse 46% (ESCO) of 28,3% (CNL-UWV (concept)) scoort. Het percentage zegt mogelijk meer over het aandeel beeldschermtijd in de werktijd dan over het niveau van de digitale vaardigheden. Er zijn directere informatiebronnen om de beeldschermtijd te meten dan het aandeel digitale vaardigheden in een beroep.

Bovendien lijkt het erop dat minder gevorderde vaardigheden voor beroepen met gevorderde digitale vaardigheden worden weggelaten. Bij ESCO staat ‘Microsoft Office gebruiken’ bij 25 beroepen als digitale vaardigheid genoemd, maar niet voor een software ontwikkelaar. Bij CNL-UWV (concept) wordt de vaardigheid ‘post en e-mails versturen en archiveren’ genoemd bij secretaresses, maar niet bij applicatieprogrammeurs of docenten. Wanneer een deel van vaardigheden niet expliciet benoemd wordt, is het aandeel of aantal digitale vaardigheden onvoldoende betekenisvol.

Bij het aggregeren van de vaardigheden van beroepen op het meest gedetailleerde niveau (de CNL-UWV (concept) of ESCO beroepen) naar ISCO unitgroup is niet gecorrigeerd voor het feit dat sommige CNL-UWV (concept)/ESCO beroepen minder voorkomen dan andere. De spreiding van het aandeel digitale skills van de ESCO beroepen binnen een ISCO unitgroup kan groot zijn. Een Taxidermist (aandeel digitale skills: 0%) en bibliothecaris big-data-archief (aandeel digitale skills: 91%) vallen allebei in dezelfde ISCO unitgroup (Vakspecialisten galerieën, musea en bibliotheken). Een grafisch ontwerper (55% digitale skills) en een stop-motionanimator (8,3% digitaal) vallen onder “Grafisch vormgevers en multimedia vormgevers” (ISCO unitgroup). De vaardigheden van o.a. stop-motionanimators en grafisch ontwerpers worden samengevoegd bij het bepalen van het aandeel digitale skills voor de ISCO unitgroup zonder onderscheid te maken tussen veelvoorkomende en zeldzame beroepen. Bij het groeperen van ISCO unitgroups naar BRC beroepen wordt gewogen naar het aantal werkenden per ISCO unitgroup.

6.2 Optie 2: onderscheid niveaus digitale vaardigheden inzetten bij aandeel van het totaal aantal vaardigheden per beroep

Methode

Zoals beschreven in sectie 4 hebben de vier onderzoekers binnen dit project de lijst digitale vaardigheden van zowel CNL-UWV (concept) als ESCO doorgenomen en ze ingedeeld op basis van hun complexiteitsniveau: hoog, gemiddeld en laag wat betreft digitale bekwaamheid. Dit experiment is bedoeld om een eerste inzicht te krijgen in de toepasbaarheid van de databronnen t.b.v. het meten van de digitale bekwaamheid benodigd voor het uitoefenen van beroepen. We erkennen dat deze indeling is gemaakt vanuit de individuele expertise, ervaring en perspectieven van de onderzoekers en dient als een verkenning, niet als een definitieve classificatie. Door deze aanpak hopen we bij te dragen aan een beter begrip van de ontologieën zelf en hun bruikbaarheid in de praktijk.

Om per vaardigheid te komen tot één waarde voor het niveau van een digitale vaardigheid is de modus van deze vier cijfers genomen. Het percentage van hoge, gemiddelde en lage digitale vaardigheden bepaald voor elke ISCO unitgroup en volgens per BRC 2 beroepsgroep op basis van het aantal werkenden in een ISCO unitgroup. Net als eerder tellen hierbij de optionele vaardigheden voor de helft mee. Het resultaat van de berekening is te zien in Figuur 6.2.1 en Figuur 6.2.2.

Figuur 6.2.1: Verdeling niveaus van digitale vaardigheden als percentage van het totaal aantal vaardigheden per beroep (BRC 2-digit), ESCO
berlabelLaagMiddelHoog
01 Pedagogische beroepen1,751,840,65
02 Creatieve en taalkundige beroepen5,1511,674,35
03 Commerciële beroepen3,722,980,20
04 Bedrijfseconomische en administratieve beroepen3,594,060,17
05 Managers2,763,151,80
06 Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen1,491,300,00
07 Technische beroepen2,184,071,56
08 ICT beroepen6,9426,2342,07
09 Agrarische beroepen0,350,530,21
10 Zorg en welzijn beroepen2,170,980,42
11 Dienstverlenende beroepen0,260,140,00
12 Transport en logistiek beroepen3,660,980,04

Figuur 6.2.2: Verdeling niveaus van digitale vaardigheden als percentage van het totaal aantal vaardigheden per beroep (BRC 2-digit), CNL-UWV (concept)
berlabelLaagMiddelHoog
01 Pedagogische beroepen3,300,360,03
02 Creatieve en taalkundige beroepen3,328,031,87
03 Commerciële beroepen4,481,190,09
04 Bedrijfseconomische en administratieve beroepen12,541,650,09
05 Managers4,374,810,04
06 Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen1,820,370,00
07 Technische beroepen3,482,700,43
08 ICT beroepen2,0019,9714,74
09 Agrarische beroepen4,070,000,00
10 Zorg en welzijn beroepen5,011,020,00
11 Dienstverlenende beroepen2,150,000,00
12 Transport en logistiek beroepen2,060,020,00

Bevindingen

Deze methode geeft iets meer tekening in het verschil tussen beroepsgroepen dan de methode onder optie 1. Wat opvalt is dat bij ESCO relatief meer digitale vaardigheden als middel of hoog worden beoordeeld. Verder hebben ICT beroepen logischerwijs een groter aandeel middel en hoge digitale vaardigheden, maar ook ‘technische beroepen’, ‘managers’ en ‘creatieve en taalkundige beroepen’ bevatten gemiddeld hogere digitale vaardigheden. Ook bij deze beroepsgroepen geldt dat bij ESCO een groter aandeel van de vaardigheden als middel of hoog wordt ingeschaald vergeleken met CNL-UWV (concept). Met deze aanpak is het dus al mogelijk iets meer te zeggen over het niveau van digitale vaardigen dat vereist is voor het uitoefenen van een beroep.

Echter, bij het berekenen van percentages blijft het probleem bestaan (zie discussie onder optie 1) dat bepaalde digitale vaardigheden als vanzelfsprekend worden beschouwd bij bepaalde beroepen. Dit doet afbreuk aan de interpreteerbaarheid van de resultaten van deze methode.

6.3 Optie 3: Bepalen digitale niveau van een beroep op basis van meest gevorderde (essentiële) digitale vaardigheid

Methode

Om het probleem beschreven in de vorige paragraaf te ondervangen en de methode minder afhankelijk te maken van de specifieke overwegingen die spelen bij het al dan niet benoemen van impliciete digitale vaardigheden, is het digitale niveau van beroepen eveneens berekend door te kijken naar de meest gevorderde (essentiële) digitale vaardigheid. Aanname daarbij is dat de hoogste digitale vaardigheid wel expliciet benoemd zal worden. Daarmee zou de hoogte van de meest gevorderde digitale vaardigheid een goede maat zijn voor het digitale niveau van een beroep.

Wederom is hierbij voor elke vaardigheid de modus berekend voor de inschatting van de vier onderzoekers (laag = 1, middel = 2, hoog = 3), waarbij de hoogst beoordeelde essentiële digitale vaardigheid voor elk CNL-UWV (concept) of ESCO beroep wordt beschouwd als het digitale niveau. Aan de hand van de meest gevorderde digitale skill per detailberoep wordt vervolgens een gemiddelde per ISCO unitgroup bepaald (zonder weging). Bij de stap die hierop volgt wordt per BRC beroep een gewogen gemiddelde berekend op basis van de scores bij onderliggende ISCO unitgroups en het aantal werkenden per ISCO unitgroup. De uitkomsten hiervan zijn te zien in Figuur 6.3.1.

Figuur 6.3.1: Digitale score per beroep (BRC 2-digit) op basis van de meest gevorderde essentiële digitale vaardigheid 1)
berlabelESCOCNL-UWV (concept)
01 Pedagogische beroepen0,250,57
02 Creatieve en taalkundige beroepen1,391,05
03 Commerciële beroepen1,060,61
04 Bedrijfseconomische en administratieve beroepen0,790,89
05 Managers0,721,06
06 Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen0,280,19
07 Technische beroepen0,930,85
08 ICT beroepen2,862,56
09 Agrarische beroepen0,310,25
10 Zorg en welzijn beroepen10,87
11 Dienstverlenende beroepen0,060,25
12 Transport en logistiek beroepen0,630,22
1) 0 = beroep is geheel niet digitaal, 3 = beroep vereist hoogste niveau van digitale vaardigheden
 

Bevindingen

Ook bij deze aanpak is weer te zien dat de ICT beroepen het hoogst scoren met 2,9 bij ESCO en 2,6 bij CNL-UWV (concept). De maximale score in deze aanpak is 3. De score van 2,9 bij ESCO is een gemiddelde alle ESCO detailberoepen die onder de BRC groep ‘ICT beroepen’ vallen. Data scientists en software ontwikkelaars scoren 3 (hoog niveau), maar ict capaciteitsplanners en beeldtechnici vallen ook in deze BRC groep en scoren respectievelijk 2 (middel) en 1 (laag) bij deze methode. Hierdoor is het gemiddelde over deze BRC groep minder dan 3.

De andere BRC groepen scoren flink lager. De laagste score is voor ‘Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen’. In uitkomsten van optie 1 had deze groep ook een lage score. Als er binnen een BRC groep veel beroepen voorkomen zonder enige digitale vaardigheid, zoals bijvoorbeeld in CNL-UWV (concept) advocaten, rechters en leidinggevenden brandweer, dan heeft een andere aanpak geen impact (overigens moet de beroepsgroep hier niet verward worden met de bedrijfstak: in het openbaar bestuur werken ook ICT-ers).

Bij ‘Transport en logistieke beroepen’ is het absolute verschil tussen ESCO (0,6) en CNL-UWV (concept) (0,2) het grootst. Bij CNL-UWV (concept) zijn in deze groep geen beroepen die hoger scoren dan 1. Bij ESCO scoren een aantal beroepen in de luchtvaart hoog (3), bijvoorbeeld luchtverkeersleiders en vliegtuigonderhoudsmonteur.

Bij deze aanpak wordt de digitale bekwaamheid van beroepen op het meest gedetailleerde niveau dus onderverdeeld in laag, middel en hoog op basis van de meest gevorderde (complexe) essentiële digitale vaardigheid. Deze verdeling ligt voor veel beroepen in de lijn der verwachting: softwareontwikkelaars en programmeurs zijn hierbij beroepen die complexe digitale vaardigheden vereisen, terwijl secretaressen en dierenartsassistenten worden ingeschaald als beroepen van een laag digitaal niveau.

Binnen de drie groepen, en dan vooral binnen de groepen ‘middel’ en ‘laag’ bestaat echter nog een hoge heterogeniteit. Bij CNL-UWV (concept) worden een econoom en een teamleider detailhandel food allebei binnen de groep met gemiddelde digitale vaardigheden ingeschaald. Economen hebben als hoogste essentiële digitale vaardigheid ‘onderzoeksgegevens analyseren’, terwijl dit voor een teamleider detailhandel food ‘activiteitsgegevens analyseren’ is. Binnen deze methode worden de beroepen als even digitaal bekwaam beschouwd, terwijl er uit eigen ervaring toch een verschil bestaat. Een verfijning van de methode van rangschikken met meer dan 3 categorieën zou dit probleem deels kunnen ondervangen. Los van het aantal categorieën, blijkt uit deze stap dat het in het algemeen moeilijk is om verschillen in de digitale bekwaamheid van beroepen op geaggregeerd niveau te ontdekken. Verder is deze methode minder afhankelijk van het aantal vaardigheden per beroep, waardoor de verschillen tussen ESCO en CNL-UWV (concept) kleiner worden.