Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, derde kwartaal 2023

Over deze publicatie

In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2023 een berekening op van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De kwartaalrapportages vormen de basis voor een driemaandelijks ijkmoment.
Deze rapportage is de derde kwartaalrapportage van 2023 en bevat een momentopname van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel op 1 oktober 2023.

1. Inleiding

In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) maakt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2023 een prognose van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. Het gaat om momentopnames waarbij de omvang van de rundveestapel na afloop van elk kwartaal gebaseerd wordt op het actuele aantal dieren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R).

In het kader van de stikstofproblematiek hebben de overheid en verschillende sectorpartijen in de melkveehouderij in 2021 afgesproken om op sectorniveau het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen in de komende jaren stapsgewijs te verlagen met als streefdoel maximaal 160 gram ruw eiwit per kilogram droge stof in 20251). De melkveestapel bestaat uit melkkoeien en het bijbehorende vrouwelijke jongvee. Op verzoek van het ministerie van LNV en sectorpartijen is met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen. 

De voorliggende rapportage is de derde kwartaalrapportage van 2023. In hoofdstuk 2 is een prognose opgenomen van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel in het I&R-register op 1 oktober 2023. In hoofdstuk 3 is de prognose van het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen weergegeven.

Bij het opstellen van de berekeningen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die het CBS hanteert voor de reguliere jaarlijkse verantwoording over de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel aan de Europese Commissie.

1) https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2021Z13894&did=2021D29642.

2. Fosfaat- en stikstofexcretie

2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie met rundveestapel op peildata I&R

Na afloop van elk kwartaal wordt op basis van beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens een berekening opgesteld van de totale fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De methodiek sluit aan bij de geharmoniseerde rekenmethodiek die door het CBS wordt toegepast (WUM, 2010; CBS, 2023). De berekeningen vormen een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. De omvang van de rundveestapel in de voorliggende kwartaalrapportage is gebaseerd op het aantal runderen in het I&R-register met de stand op 1 oktober 2023. Voor de overige diercategorieën zijn de aantallen in de rapportages afhankelijk van de beschikbaarheid van cijfers uit de Landbouwtelling.

In de kwartaalrapportages wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de omvang van de veestapel, de melkproductie per koe en van gegevens over de beschikbaarheid en de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer. De kwartaalrapportages verschijnen ongeveer zes weken na afloop van het kwartaal.

In voorliggende kwartaalrapportage is de berekening gegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel naar de situatie op 1 oktober 2023. Hierin zijn de volgende gegevens verwerkt:

Veestapel:

  • Rundvee: I&R-gegevens per 1 oktober 2023 (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland - RVO).
  • Varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen: voorlopige cijfers van de Landbouwtelling op de peildatum 1 april 2023, zonder bijtellingen voor leegstand van stallen op de peildatum2). Bij de omvang van de veestapels is het aantal dieren op de peildatum van belang; bijtellingen voor leegstand leiden tot overschatting van het gemiddeld aantal aanwezige dieren. 

Voerverbruik en voersamenstelling:

  • Krachtvoer voor rundvee: het verbruik van mengvoer voor melkvee is berekend als een voortschrijdend jaartotaal (vierde kwartaal 2022 tot en met het derde kwartaal 2023). Vergeleken met de vorige kwartaalrapportage is het mengvoerverbruik gedaald met 1,2 procent. De hoeveelheid stikstof daalde met 1,5 procent en fosfor met 0,8 procent. (Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie - Nevedi). Voor vleesvee zijn de N- en P-gehalten van het mengvoer van 2022 gebruikt (RVO).
  • Het verbruik van graskuil en hooi in 2023 (uitgedrukt in droge stof) is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde verbruik in de laatste vijf jaren waarvan definitieve cijfers bekend zijn (2018-2022; CBS en Centrale Database Kringloopwijzer – CD-KLW) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
  • Het verbruik van snijmaïs in 2023 is geschat door de snijmaïsopbrengst per hectare in de laatste vijf jaar (2018-2022) te middelen waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Deze gemiddelde opbrengst per hectare is vermenigvuldigd met het maïsareaal in 2022 als indicatie voor de beschikbare hoeveelheid in 2023. Het maïsareaal in 2022 is met 1,7 procent afgenomen ten opzichte van 2021. De maïsopbrengsten per hectare zijn gebaseerd op cijfers uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research (2018-2021) en op cijfers over de akkerbouwproductie van het CBS (2022).
  • Ruwvoersamenstelling: de gemiddelde samenstelling van het verbruikte graskuil en snijmaïs in 2023 wordt bepaald door de samenstelling van de oogsten in 2022 en 2023. Er wordt hierbij van uitgegaan dat de oogst in een jaar voldoende is tot en met de weideperiode van het daaropvolgende jaar. De samenstelling van de graskuiloogst in een jaar is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro over de samenstelling van voorjaars-, zomer- en najaarskuilen. De voorjaarsperiode loopt tot en met 15 juni, de zomerperiode tot en met 31 juli en de najaarsperiode start op 1 augustus. De gemiddelde samenstelling van graskuil in een jaar wordt globaal voor 40 procent bepaald door de voorjaarskuilen, voor 40 procent door de zomerkuilen en voor 20 procent door de najaarskuilen. In deze kwartaalrapportage zijn de beschikbare gegevens over voorjaars- en zomerkuilen en vers gras van 2023 verwerkt. Voor de samenstelling van de najaarskuilen en voor de samenstelling van snijmaïs is uitgegaan van het gemiddelde van de laatste vijf jaar (2018-2022) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.

Overige uitgangspunten:

  • Het P-gehalte van melk in 2023 is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde van de laatste vijf jaren waarover gegevens bekend zijn (2018-2022) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven (referentiemelk; Qlip). De lichaamssamenstelling van dieren en de samenstelling van andere dierlijke producten zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige kwartaalrapportage.
  • De melkproductie per koe is berekend als een voortschrijdend gemiddelde van oktober 2022 tot en met september 2023. De totale melkproductie is de som van de melkleveringen aan fabrieken (RVO) en de melk die achterblijft op de boerderij. 
  • Voor de berekening van de mineralenuitscheiding van varkens, pluimvee en konijnen zijn de definitieve excretiefactoren van 2022 (CBS, 2023) toegepast.

Tabel 2.1.1 laat zien dat de omvang van de melkveestapel in het derde kwartaal van 2023 vrijwel gelijk is gebleven aan de omvang in de vorige rapportage. Het aantal melkkoeien daalde licht maar het aantal stuks jongvee nam iets toe.

2.1.1 Aantal dieren (x 1 000)
20221)1e kwartaal-rapportage 20232)2e kwartaal-rapportage 20233)3e kwartaal-rapportage 20234)
Rundvee - melkveeTotaal2 5582 6082 5842 588
Rundvee - melkveeVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 453 470 462 457
Rundvee - melkveeMannelijk jongvee tot 1 jaar 40 41 44 49
Rundvee - melkveeVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder 480 513 508 520
Rundvee - melkveeMelkkoeien1 5711 5701 5561 547
Rundvee - melkveeFokstieren van 1 jaar en ouder 14 15 15 15
Rundvee - vleesveeTotaal1 2081 1731 1741 217
Rundvee - vleesveeWitvleeskalveren 623 608 583 629
Rundvee - vleesveeRosévleeskalveren 351 323 327 323
Rundvee - vleesveeVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 35 33 37 37
Rundvee - vleesveeVleesstieren tot 1 jaar 44 44 45 45
Rundvee - vleesveeVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder 56 48 55 56
Rundvee - vleesveeVleesstieren van 1 jaar en ouder 46 51 54 54
Rundvee - vleesveeWeide- en zoogkoeien 53 65 74 74
SchapenOoien 518 518 518 525
MelkgeitenMelkgeiten ouder dan 1 jaar 456 456 456 458
PaardenTotaal 68 68 68 61
Pony'sTotaal 29 29 29 34
VarkensTotaal (exclusief biggen tot spenen)9 2519 2519 2518 912
VarkensVleesvarkens5 1125 1125 1124 940
VarkensOpfokvarkens 211 211 211 203
VarkensZeugen 788 788 788 760
VarkensGespeende biggen3 1363 1363 1363 004
VarkensDekberen 4 4 4 5
PluimveeTotaal89 45389 45389 45387 926
PluimveeVleeskuikens38 16038 16038 16036 359
PluimveeOpfokouderdieren vleeskuikens2 5952 5952 5952 547
PluimveeOuderdieren vleeskuikens4 4504 4504 4504 332
PluimveeOpfokleghennen incl. ouderdieren in opfok9 7009 7009 70010 029
PluimveeLeghennen incl. ouderdieren, tot ca. 20 maanden29 36329 36329 36327 737
PluimveeLeghennen ouder dan ca. 20 maanden 4 1054 1054 1055 939
PluimveeEenden 607 607 607 454
PluimveeKalkoenen 474 474 474 530
KonijnenVoedsters 35 35 35 30
1) Definitieve cijfers op de peildatum 1 april 2022 van de Landbouwtelling, exclusief bijtellingen voor leegstand. Het aantal dieren in tabel 2.1.1 kan afwijken van het aantal in de tabellen van de Landbouwtelling van het CBS. In de tabellen van de Landbouwtelling vindt voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum een bijtelling plaats van het aantal dieren dat normaliter aanwezig is. De bijtelling is van belang voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang maar overschat het gemiddeld aantal aanwezige dieren.
2) Het aantal runderen is het aantal in het I&R-register op 1-4-2023. Voor de overige dieren, uitgezonderd paarden en pony's, zijn het de definitieve aantallen in de Landbouwtelling van 2022. Paarden en pony's ontbreken in de Landbouwtelling van 2022; hiervoor zijn de aantallen in 2021 aangehouden.
3) Het aantal runderen is het aantal in het I&R-register op 1-7-2023. Voor de overige dieren, uitgezonderd paarden en pony's, zijn het de definitieve aantallen in de Landbouwtelling van 2022. Paarden en pony's ontbreken in de Landbouwtelling van 2022; hiervoor zijn de aantallen in 2021 aangehouden.
4) Het aantal runderen is het aantal in het I&R-register op 1-10-2023. Voor de overige dieren zijn het de voorlopige aantallen in de Landbouwtelling van 2023.
N.B. Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen.

In Tabel 2.1.2 is de samenstelling van de belangrijkste voedermiddelen voor graasdieren weergegeven. De samenstelling van het verbruikte ruwvoer in 2023 wordt bepaald door de oogst van het vorige jaar (2022) en de oogst van het huidige jaar (2023). De beschikbare gegevens over de voorjaars- en zomerkuilen van 2023 en van vers gras zijn in deze kwartaalrapportage verwerkt.

2.1.2 Samenstelling van ruwvoer en melkveemengvoer
StikstofStikstofStikstofFosforFosforFosfor
1e kwartaal-rapportage 20232e kwartaal-rapportage 20233e kwartaal-rapportage 20231e kwartaal-rapportage 20232e kwartaal-rapportage 20233e kwartaal-rapportage 2023
Mengvoer melkvee (g/kg)1)29,929,929,74,474,504,48
Graskuil oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)2)26,626,626,63,283,303,30
Graskuil oogstjaar 2023 (g/kg droge stof)2)3)27,927,527,83,493,633,63
Snijmaïs oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)2)11,011,011,01,601,631,63
Snijmaïs oogstjaar 2023 (g/kg droge stof)2)4)11,811,811,81,811,811,81
Vers gras 2023 (g/kg droge stof)2)5)31,131,131,23,723,723,90
1) Bron: Nevedi.
2) Bron: Eurofins Agro.
3) In de eerste kwartaalrapportage is het cijfer het gemiddelde van de vijf voorgaande jaren zonder het jaar met de laagste en het jaar met de hoogste waarde. In de tweede kwartaalrapportage is de samenstelling van de voorjaarskuilen van 2023 in het cijfer verwerkt en in de derde kwartaalrapportage is de samenstelling van voorjaars- en zomerkuilen verwerkt.
4) De cijfers zijn gemiddelden van de vijf voorgaande jaren zonder het jaar met de laagste en het jaar met de hoogste waarde.
5) In de eerste twee kwartaalrapportages is het cijfer een gemiddelde van de vijf voorgaande jaren zonder het jaar met de laagste en het jaar met de hoogste waarde. In de derde rapportage zijn de beschikbare versgrasanalyses van 2023 verwerkt.

In Tabel 2.1.3 is de melkproductie per koe per jaar weergegeven. Het cijfer is een voortschrijdend gemiddelde over de voorgaande 12 maanden.

2.1.3 Melkproductie per koe (kg/koe/jaar)
20221e kwartaal-rapportage 20232e kwartaal-rapportage 20233e kwartaal-rapportage 2023
Melkproductie8 9709 0559 1309 155

In Tabel 2.1.4 is de prognose weergegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie in de kwartaalrapportages van 2023.

2.1.4 Fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel met de rundveestapel op peildata van het I&R-systeem1) (mln kg)
FosfaatFosfaatFosfaatStikstofStikstofStikstof
1e kwartaal-
rapportage 2023
2e kwartaal-
rapportage 2023
3e kwartaal-
rapportage 2023
1e kwartaal-
rapportage 2023
2e kwartaal-
rapportage 2023
3e kwartaal-
rapportage 2023
RundveeTotaal81,883,283,7312,0310,9311,2
RundveeMelkvee72,573,974,2278,7276,7276,3
RundveeVleeskalveren5,75,25,419,919,119,8
RundveeOverig vleesvee3,64,14,113,415,015,1
VarkensTotaal33,934,433,287,488,685,5
PluimveeTotaal22,822,522,453,653,953,3
PluimveeKippen22,322,021,952,452,752,1
PluimveeKalkoenen0,30,30,30,80,80,8
PluimveeEenden0,20,20,10,40,40,3
Paarden, pony’s, schapen en geitenTotaal7,77,17,123,922,122,0
KonijnenTotaal0,10,10,10,30,30,2
VeestapelTotaal146,3147,3146,5477,2475,7472,2
VeestapelProductieplafond2)150,7150,7150,7489,4489,4489,4
1) De omvang van de rundveestapel in de kwartaalrapportages is gebaseerd op de aantallen in het I&R-systeem voor rundvee aan het einde van elk kwartaal.
2) Door de Europese Commissie vastgesteld productieplafond voor Nederland.
N.B. de momentopnames na afloop van elk kwartaal zijn door veranderingen in de rundveestapel niet representatief voor de fosfaat- en stikstofexcretie in het hele jaar. Daarnaast zijn de waarden van een aantal variabelen in de kwartaalrapportages geschat, zoals het verbruik en de samenstelling van bepaalde voeders, omdat deze gegevens op het moment van rapportage nog niet beschikbaar waren.
Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen.

De stikstofexcretie van de melkveesector is in de derde kwartaalrapportage van 2023 vrijwel gelijk aan de excretie in de vorige kwartaalrapportage. De fosfaatexcretie valt in de derde kwartaalrapportage hoger uit vergeleken met de vorige rapportage door het hogere P-gehalte van vers gras.

De stikstofexcretie van de gehele veestapel is volgens de momentopname in het derde kwartaal 472,2 miljoen kilogram, 3,5 procent onder het stikstofproductieplafond voor 2023 dat door de Europese Commissie in de derogatiebeschikking (EC, 2022) is vastgesteld. De fosfaatexcretie van de gehele veestapel bedroeg in het derde kwartaal 146,5 miljoen kilogram, 2,8 procent onder het productieplafond. De productieplafonds in de derogatiebeschikking van de Europese Commissie van 30 september 2022 hebben betrekking op de geproduceerde hoeveelheid stikstof en fosfaat in 2020. In 2025 worden de productieplafonds verder aangescherpt tot 440 miljoen kilogram stikstof en 135 miljoen kilogram fosfaat. De stikstofexcretie en de fosfaatexcretie in deze kwartaalrapportage liggen nog 7,3 respectievelijk 8,5 procent boven de productieplafonds die in 2025 gaan gelden.

De prognose van de fosfaat- en stikstofexcretie in 2023 in deze kwartaalrapportage berust voor een deel op voorlopige cijfers over de omvang van de veestapel en de hoeveelheden en de samenstelling van ruwvoer en krachtvoer. De onzekerheid in de prognose van de excretie in 2023 is in deze kwartaalrapportage nog steeds aanzienlijk, maar is wel afgenomen ten opzichte van de vorige kwartaalrapportage.

2.2 Fosfaat- en stikstofexcretie met gemiddeld aantal dieren

Na afloop van elk kalenderjaar berekent het CBS achtereenvolgens voorlopige en definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. De definitieve cijfers gaan daarbij uit van de excretiefactoren per dier die zijn vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) en het aantal dieren in de Landbouwtelling. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het aantal dieren op de peildatum 1 april van de Landbouwtelling overeenkomt met het gemiddeld aantal aanwezige dieren in het jaar, behalve in jaren met uitbraken van dierziekten of andere bijzondere omstandigheden.

In Tabel 2.2.1 is de excretie van stikstof en fosfaat in 2022 weergegeven. De cijfers zijn per 30 juni 2023 gepubliceerd in de databank Statline van het CBS.

2.2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel op basis van het aantal dieren op de peildatum 1 april van de Landbouwtelling (mln kg)
FosfaatFosfaatStikstofStikstof
2021202220212022
RundveeTotaal83,286,3305,9302,4
RundveeMelkvee74,277,2273,0269,2
RundveeVleeskalveren5,45,619,820,4
RundveeOverig vleesvee3,73,513,112,7
VarkensTotaal34,534,488,988,6
PluimveeTotaal23,222,554,353,9
PluimveeKippen22,622,053,052,7
PluimveeKalkoenen0,40,31,00,8
PluimveeEenden0,20,20,40,4
Paarden, pony’s, schapen en geitenTotaal7,07,021,622,0
KonijnenTotaal0,20,10,30,3
VeestapelTotaal148,0150,4471,0467,1
N.B. Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen.

De stikstofexcretie van de melkveesector daalde van 273,0 miljoen kilogram in 2021 tot 269,2 miljoen kilogram in 2022. De stikstofexcretie van de gehele veestapel bedroeg 467,1 miljoen kilogram, 4,6 procent onder het productieplafond van 489,4 miljoen kilogram (EC, 2022). De fosfaatexcretie van de totale veestapel lag in 2022 met 150,4 miljoen kilogram fosfaat 0,2 procent onder het productieplafond van 150,7 miljoen kilogram.

2) Met ingang van 2018 wordt het aantal dieren in de Landbouwtelling op de website van het CBS bijgesteld voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum. Voor deze bijstelling wordt gebruik gemaakt van de opgave van voorgaand jaar. De reden voor deze bijstelling is dat de Landbouwtelling een structuurenquête is, waarin een bijstelling bij tijdelijke leegstand o.a. van belang is voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang van de bedrijven.

3. Ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen

In het kader van de stikstofproblematiek hebben de overheid en verschillende sectorpartijen in de melkveehouderij in 2021 afgesproken om op sectorniveau het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen in de komende jaren stapsgewijs te verlagen met als streefdoel maximaal 160 gram ruw eiwit per kilogram droge stof in 2025. De melkveestapel bestaat uit melkkoeien en het bijbehorende vrouwelijke jongvee.

Met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 is de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen. De uitgangspunten in de prognose van het ruweiwitgehalte zijn opgenomen in Paragraaf 2.1 onder Voerverbruik en voersamenstelling.

3.1 Ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen (g/kg droge stof)
20221e kwartaal-rapportage 20231)2e kwartaal-rapportage 20232e kwartaal-rapportage 2023
Melkveevoerrantsoen (melkkoeien en jongvee)161.165165
1) Er waren onvoldoende gegevens beschikbaar over 2023 voor een zinvolle prognose.

Van 2018 tot 2022 is het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen gedaald van respectievelijk 169 gram RE/kg droge stof naar 161 gram RE/kg droge stof. Al eerder, in de vierde kwartaalrapportage van 2022, bevestigden experts uit onderzoek en bedrijfsleven deze dalende tendens. De experts gaven aan dat de dalende trend aansluit bij het beeld dat melkveehouders, samen met hun adviseurs, momenteel veel aandacht besteden aan het optimaliseren van de rantsoenen. Daarnaast heeft ook het zeer lage ruweiwitgehalte van de graskuilen die in 2021 zijn aangelegd en voor een groot deel zijn gebruikt in 2022, bijgedragen aan het lage RE-gehalte van het melkveevoerrantsoen van 2022. Dat het ruweiwitgehalte van de in 2021 aangelegde graskuilen aanzienlijk lager uitkwam dan normaal is het gevolg van de natte weersomstandigheden in het voorjaar, waardoor later is gemaaid. De ruweiwitgehalten van de graskuilen die in 2022 en in het voorjaar en de zomer van 2023 zijn aangelegd komen meer overeen met een gemiddelde waarde, zo bevestigen de experts uit onderzoek en bedrijfsleven. Wanneer in het optimaliseren van de rantsoenen geen compenserende maatregelen worden genomen, zal het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen in 2023 naar verwachting hoger uitvallen dan in 2022.

4. Referenties

CBS (2023). Dierlijke mest en mineralen 2022.

EC (2022). Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990-2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI-Wageningen UR, Wageningen UR-Livestock Research, ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag.