Overheid; schuld naar schuldtitel en geldgever 1990 - 2013
Verklaring van tekens
Tabeltoelichting
Deze tabel bevat gegevens over de schuld van de overheid. De schuld is onderverdeeld naar verschillende schuldtitels. Van iedere schuldtitel (type financieel instrument) wordt het aandeel van de verschillende houders (geldgevers) vermeld. De schuld wordt gepresenteerd in nominale waarde (het oorspronkelijke schuldbedrag) en in marktwaarde (de waarde waartegen de schuld in de betreffende periode verhandeld kan worden). Bij de bepaling van de overheidsschuld volgens EMU-definities wordt de nominale waarde gehanteerd, in de Nationale rekeningen de marktwaarde.
De gegevens in deze tabel zijn geconsolideerd, dat wil zeggen dat onderlinge stromen worden geëlimineerd. Als gevolg daarvan tellen de schulden van de subsectoren niet op tot de totale schuld van de overheid. Schulden van bijvoorbeeld het rijk aan de sociale verzekeraars maken deel uit van de schulden van het rijk. Voor de schuld van de totale overheid tellen ze niet mee, het zijn immers schulden die de overheid heeft aan de overheid.
De gebruikte begrippen sluiten aan bij de Nationale rekeningen. De Nationale rekeningen zijn gebaseerd op de internationale definities van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 1995). Om de toegankelijkheid van de tabel te verhogen, worden in sommige gevallen gangbaardere omschrijvingen gebruikt in plaats van de termen uit de Nationale rekeningen. De betreffende Nationale rekeningen-term wordt dan in de toelichting vermeld. De gepresenteerde gegevens sluiten aan bij de publicaties over de Nationale rekeningen, respectievelijk de EMU-publicaties.
Gegevens beschikbaar vanaf:
Jaarcijfers van 1990 tot en met 2013, kwartaalcijfers van 2005 tot en met 2013.
Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel vanaf 1990 zijn definitief. De meest recente jaren hebben nog een (nader) voorlopig karakter. Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de gegevens niet meer definitief gemaakt.
Wijzigingen per 25 juni 2014:
Geen, deze tabel is stopgezet.
Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.
Deze tabel wordt opgevolgd door Overheid; schuld naar schuldtitel en geldgever, nominale en marktwaarde. Zie paragraaf 3.
Toelichting onderwerpen
- Totale overheidsschuld
- Totaal van alle schuldtitels.
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.
- Chartaal geld
- Alle bankbiljetten en munten in omloop. Als schuld komt deze transactie uitsluitend voor bij de centrale overheid (muntuitgifte), de monetaire financiële instellingen (De Nederlandsche Bank, in omloop gebrachte bankbiljetten) en het buitenland (vreemde valuta). Het tegoed op de chippers en dergelijke maakt geen onderdeel uit van het chartale geld.
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.
- Kortlopende waardepapieren
- Alle waardepapieren met een looptijd tot maximaal een jaar, waarvan de verkoopprijs van tevoren is vastgesteld. In deze prijs is meestal de door de schuldenaar te betalen rente al verrekend. De waardepapieren kunnen op of vanaf een bij uitgifte vastgestelde datum in geld worden omgezet. Deze transactie omvat schatkistpapier ten laste van zowel de Nederlandse overheid als van buitenlandse overheden, spaarbewijzen aan toonder en verhandelbare depositocertificaten, uitgegeven door ingezeten en niet-ingezeten banken.
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.
- Obligaties
- Alle verhandelbare waardepapieren met een looptijd van minimaal een jaar. De waarde van deze waardepapieren wordt over het algemeen op de beurs bepaald, de rente wordt meestal door middel van coupons betaalbaar gesteld. Tot de obligaties horen ook pandbrieven, door banken geëmitteerde 'notes' en converteerbare obligaties (zolang deze niet in aandelen zijn omgezet).
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.
- Kortlopende leningen
- Alle kredieten waarvan de afgesproken looptijd doorgaans korter is dan een jaar, behalve deposito's. Hieronder vallen onder meer kortlopende leningen bij financiële instellingen, kortlopend consumptief krediet, rekeningcourant verhoudingen (uitgezonderd giraal geld), wissels en schuldbekentenissen.
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.
- Langlopende leningen
- Alle kredieten met een afgesproken looptijd van minimaal een jaar, behalve deposito's. Het gaat hierbij met name om langlopende leningen op schuldbekentenissen (voornamelijk aangegaan bij institutionele beleggers), hypothecaire leningen en langlopend consumptief krediet.
- Binnenland
- Beleggingsinstellingen
- Beleggingsinstellingen zijn instellingen die middelen aantrekken bij een breed publiek door uitgifte van aandelen en deze middelen beleggen in aandelen, obligaties, waardepapieren op korte termijn, leningen, onroerend goed en deposito's. De populatie bestaat uit de beleggingsinstellingen die vallen onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (1990, Staatsblad 380) met uitzondering van de beleggingsinstellingen die voor meer dan 50 procent in bezit zijn van verzekeraars.
- Overige financiële instellingen
- Overige financiële instellingen en financiële hulpbedrijven.
Hiertoe worden gerekend:
- holdingmaatschappijen van verzekeraars, deze beheren aandelen van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen waarvan de holdingmaatschappij een meerderheidsbelang bezit;
- hypotheekbanken en bouwfondsen, voorzover deze geen bankvergunning hebben want dan zijn ze onderdeel van de geldscheppende financiële instellingen;
- participatiemaatschappijen en (regionale) ontwikkelingsmaatschappijen. Deze maatschappijen verstrekken leningen en risicodragend kapitaal aan bedrijven in combinatie met advisering over en ondersteuning van het beleid;
- financieringsmaatschappijen, waartoe worden gerekend instellingen die op grond van de Wet op het consumentenkrediet (Staatsblad 1990,395) vergunning hebben voor het afsluiten van huurkoop- en afbetalingskredieten en voor het verstrekken van geldkredieten aan particulieren. Dit exclusief de financieringsmaatschappijen die deel uitmaken van de geldscheppende financiële instellingen of van autodealers;
- gemeentelijke kredietbanken;
- assurantietussenpersonen, dit zijn bedrijven die bemiddelen of adviseren bij het afsluiten van een verzekering;
- vermogensbeheerders;
- optie- en effectenbeurzen;
- hoeklieden en marketmakers die op grond van aan- en verkooporders aangeboden door medebeursleden in overleg met concurrent hoeklieden de officiële beurskoers vaststellen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om zelf als tegenpartij op te treden of om orders uit te lokken door het plaatsen van adviesprijzen.