Nationale rekeningen; historie 1900 - 2012

Nationale rekeningen; historie 1900 - 2012

Soort cijfers Perioden Totale finale bestedingen Finale bestedingen Consumptieve bestedingen Huishoudens incl. IZWh Totale finale bestedingen Finale bestedingen Consumptieve bestedingen Overheid
Lopende prijzen, mln euro 2012* 273.294,0 170.614,0
Volumemutaties, % 2012* -1,6 -0,7
Deflatoren, % mutaties 2012* 2,2 2,7
Gem. bevolking, 1 000 personen 2012*
Arbeidsvolume, 1 000 arb.jr. 2012*
Vorderingensaldo, % bbp 2012*
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat historische gegevens uit de nationale rekeningen.
Voor de belangrijkste macro-economische cijfers zoals het binnenlands product, de invoer, bestedingscategorieën, arbeidsvolume en het vorderingensaldo van de overheid zijn in deze publicatie lange tijdreeksen opgenomen, waaronder enkele vanaf 1900.

Ondanks het streven naar vergelijkbaarheid in de tijd treden er soms trendbreuken op in de gegevens. Dit komt onder andere doordat doorgevoerde revisies niet ver genoeg zijn teruggewerkt. In deze historische reeks komen trendbeuken voor in de jaren: 1921, 1938, 1948 en 1969. Deze publicatie met historische gegevens heeft ongeveer dezelfde opbouw als de publicatie "Macro-economische gegevens". Meer informatie is te vinden in het hoofdstuk Historische gegevens van de papieren publicatie Nationale rekeningen.

Gegevens beschikbaar vanaf: 1900 tot 2012

Status van de cijfers:
De cijfers vanaf 1900 zijn definitief. De twee meest recente jaren hebben nog een (nader) voorlopig karakter.
Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de gegevens niet meer definitief gemaakt.

Wijzigingen per 25 juni 2014:
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Totale finale bestedingen
De totale finale bestedingen bestaan uit:
- consumptieve bestedingen;
- investeringen in vaste activa (bruto);
- veranderingen in voorraden;
- uitvoer van goederen en diensten.
Finale bestedingen
Deze bestaan uit:
- consumptieve bestedingen;
- investeringen in vaste activa (bruto);
- veranderingen in voorraden;
- uitvoer van goederen en diensten.
Consumptieve bestedingen
Uitgaven voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de
rechtstreekse bevrediging van individuele behoeften of wensen of van de
collectieve behoeften van leden van de gemeenschap. De consumptieve
bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland
worden gedaan. Consumptieve bestedingen vinden plaats door huishoudens,
instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en de
overheid.
Huishoudens incl. IZWh
Huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van
huishoudens.
Dit zijn de sectoren huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten
behoeve van huishoudens (IZW huishoudens). Tot de sector huishoudens
behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland
verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die
langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse
huishoudens gerekend.
Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende
personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen,
gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende
personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de
huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen en de
eigenwoningbezitters.
Tot de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens
behoren stichtingen en verenigingen waarvan de middelen voor het merendeel
afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van huishoudens en uit inkomen
uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen,
liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen
op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Overheid
De sector overheid is het geheel van het Rijk, de provincies, de
gemeenten, de samenwerkingsverbanden op grond van de Wet
Gemeenschappelijke Regelingen, de waterschappen en de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisaties. Verder bestaat de overheid uit instellingen die
gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de hiervoor
genoemde eenheden én daarbij niet voor de markt produceren, zoals ProRail,
de Open Universiteit en TNO, en de instanties die de sociale uitkeringen
verstrekken. Tot de overheid behoren ook de overheidsinstellingen die
werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades. Omgekeerd worden
buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en
het Internationaal gerechtshof, niet tot de Nederlandse overheid gerekend.
Vennootschappen maken in principe geen deel uit van de overheid, zelfs al
zijn ze geheel of gedeeltelijk eigendom van overheidsinstellingen, zoals
de NS, Schiphol en DNB (De Nederlandsche Bank).
De overheid bestaat uit verschillende subsectoren:
- Centrale overheid (CO);
- Lokale overheid (LO);
- Wettelijke sociale verzekeringsinstellingen (SV).
Vanuit de bedrijfsklassen gezien bestaat de overheid uit de
bedrijfsklassen overheidsbestuur en sociale verzekering, defensie en
gesubsidieerd onderwijs.
Daarnaast zijn er eenheden in een aantal andere bedrijfsklassen die ook
tot de sector overheid behoren, zoals:
- specifieke activiteiten van gemeenten, zoals reinigingsdiensten
(bedrijfsklasse milieudienstverlening), sociale werkplaatsen
(bedrijfsklasse overige industrie) en medische dienstverlening
(bedrijfsklasse gezondheids- en welzijnszorg) en aparte gemeenschappelijke
regelingen voor deze activiteiten;
- bureaus voor arbeidsbemiddeling, banenpools en het Jeugd Werk
Garantieplan (bedrijfsklasse uitzendbureaus);
- aan universiteiten gelieerde instituten (bedrijfsklasse speur- en
ontwikkelingswerk);
- opvangtehuizen en asielzoekerscentra (bedrijfsklasse gezondheids- en
welzijnszorg);
- ideële organisaties, zoals Oxfam Novib en SNV (bedrijfsklasse overige
dienstverlening n.e.g. (niet elders genoemd)).