Productiestructuur per regio, naar SBI'93

Productiestructuur per regio, naar SBI'93

Regio's SBI '93 Perioden Productie (basisprijzen) (mln. euro) Intermediair verbruik (aankoopprijzen) (mln. euro) Bruto toegevoegde waarde (mln. euro) Beloning werknemers (mln. euro) Niet-productgebonden belastingen (mln. euro) Niet-productgebonden subsidies (mln. euro) Bruto exploitatieoverschot (mln. euro) Arbeidsvolume werknemers (1000 arb.jaren)
Drechtsteden Totaal bedrijfsactiviteiten 2001 12.257 6.258 5.999 3.429 61 50 2.559 90,0
Drechtsteden A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 72 28 45 21 1 0 24 0,7
Drechtsteden C-F Nijverheid 2001 5.679 3.680 1.999 1.205 9 19 804 28,8
Drechtsteden C Delfstoffenwinning 2001 88 42 46 8 1 0 38 0,2
Drechtsteden D+E Industrie, openbare nutsbedrijven 2001 3.551 2.407 1.144 678 7 15 474 16,7
Drechtsteden DA Voedings- en genotmiddelen 2001 589 454 136 68 1 0 67 1,6
Drechtsteden DB+DC Textiel en leder 2001 5 3 2 1 0 0 1 0,0
Drechtsteden 21 Papier en karton 2001 19 10 9 4 0 0 5 0,1
Drechtsteden 22 Uitgeverijen en drukkerijen 2001 164 81 83 47 1 0 36 1,2
Drechtsteden DF Aardolie- en steenkoolindustrie 2001 759 437 321 117 2 0 202 1,9
Drechtsteden DG Chemische industrie 2001 x x x x x x x x
Drechtsteden DH Rubber- en kunststofindustrie 2001 45 31 13 10 0 0 3 0,3
Drechtsteden 27 Basismetaalindustrie 2001 344 240 103 84 0 1 20 2,0
Drechtsteden 28 Metaalproductenindustrie 2001 x x x x x x x x
Drechtsteden DK Machine-industrie 2001 213 144 69 47 1 0 22 1,2
Drechtsteden DL Elektrotechnische industrie 2001 171 120 52 46 0 0 6 1,2
Drechtsteden DM Transportmiddelenindustrie 2001 767 584 183 154 1 13 41 3,9
Drechtsteden Overige industrie 2001 474 302 171 100 2 1 70 3,2
Drechtsteden E Energie- en waterleidingbedrijven 2001 x x x x x x x x
Drechtsteden F Bouwnijverheid 2001 2.041 1.231 809 519 2 4 292 11,9
Drechtsteden 452 Burgelijke en utiliteitsbouw 2001 743 525 218 139 1 2 81 3,4
Drechtsteden 451-455 Grond-, water- en wegenbouw 2001 838 457 381 230 1 1 152 4,2
Drechtsteden 453-454 Overige bouwnijverheid 2001 459 249 209 150 1 2 60 4,3
Drechtsteden G-K Commerciële diensten 2001 4.537 1.853 2.685 1.366 39 15 1.294 37,8
Drechtsteden G Handel, reparatie consumentenart. 2001 1.803 821 982 573 9 5 406 16,2
Drechtsteden 51 Groothandel 2001 1.004 427 577 359 4 3 217 8,4
Drechtsteden 50+52 Detail-, autohandel en reparatie 2001 799 394 405 214 5 3 189 7,8
Drechtsteden H Horeca 2001 145 73 72 36 1 1 36 1,4
Drechtsteden I Vervoer, opslag en communicatie 2001 783 349 434 220 3 2 214 5,5
Drechtsteden 60 Vervoer over land 2001 231 88 142 104 2 1 37 2,7
Drechtsteden 61+62 Vervoer over water en door lucht 2001 234 123 111 35 0 1 77 0,7
Drechtsteden 63 Dienstverlening t.b.v. vervoer 2001 94 47 47 25 0 0 21 0,7
Drechtsteden 64 Post en telecommunicatie 2001 224 90 134 56 0 0 78 1,4
Drechtsteden J Financiële instellingen 2001 198 72 127 78 1 1 48 1,7
Drechtsteden 65 Banken 2001 130 52 78 51 1 1 27 1,1
Drechtsteden 66 Verzekeringswezen, pensioenfondsen 2001 4 2 2 1 0 0 1 0,0
Drechtsteden 67 Financiële hulpactiviteiten 2001 64 17 46 27 0 0 20 0,6
Drechtsteden K Verhuur, zakelijke dienstverlening 2001 1.607 538 1.070 459 26 6 591 13,0
Drechtsteden 70 Verhuur en handel onroerend goed 2001 592 128 464 36 20 0 408 0,8
Drechtsteden 71-74 Zakelijk dienstverlening 2001 1.015 410 606 423 5 6 183 12,2
Drechtsteden L-P Overheid en Zorg 2001 1.968 697 1.271 837 12 15 437 22,6
Drechtsteden L Overheid, defensie, sociale verz. 2001 594 223 372 228 3 5 146 5,0
Drechtsteden M Gesubsidieerd Onderwijs 2001 213 38 175 162 1 0 11 3,7
Drechtsteden N Gezondheids- en welzijnszorg 2001 669 179 490 342 2 9 154 11,0
Drechtsteden O+P Milieu, cultuur en ov. diensten 2001 492 257 235 105 5 2 126 2,9
Drechtsteden 90 Milieudienstverlening 2001 237 145 91 42 4 0 45 0,9
Drechtsteden 92 Cultuur, sport en recreatie 2001 95 55 41 19 0 1 22 0,5
Drechtsteden 93 Overige goederen en diensten 2001 160 57 103 44 0 1 59 1,5
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Gegevens beschikbaar vanaf: 1995 tot en met 2001
Frequentie: afgesloten reeks

Regionale rekeningen in hoofdlijnen
Regionale rekeningen geven een op de Nationale rekeningen aansluitende
kwantitatieve beschrijving van het economisch proces van regio's binnen een
land. Als onderdelen van het economisch proces worden in de Nationale
rekeningen productie, inkomensverdeling, bestedingen en financiering
onderscheiden.
Bij de Regionale rekeningen ligt de nadruk echter op de beschrijving van de
productieprocessen in de verscheidene regio's.

Gebruiksmogelijkheden
De gebruiksmogelijkheden blijken zeer divers: allereerst kan het
binnenlands product per regio gebruikt worden als een samenvattende
maatstaf voor het functioneren van de economie van een regio.
Verder kan het relatieve belang van een bedrijfstak voor de regionale
economie blijken uit haar aandeel in de totale toegevoegde waarde in de
betreffende regio. Voorts kunnen cijfers in de Regionale rekeningen benut
worden voor analyse en prognose. De cijfers geven een gecoördineerde
beschrijving van de regionale economie en sluiten naadloos aan op de
gegevens van de Nationale rekeningen. De Regionale rekeningen data
zijn daarom bij uitstek geschikt voor de vergelijking van de
resultaten van de verscheidene regio's. Ook kunnen de data
gebruikt worden in modellen die de regionaal economische
ontwikkeling voorspellen en de invloed van beleidsvarianten toetsen.

Enkele kanttekeningen bij de gebruiksmogelijkheden
Voor de beschrijving van het economisch proces moeten
keuzes gemaakt worden. Er moet o.a. gekozen worden tussen een
beschrijving met als gezichtspunt de economische actoren
of voor een zo correct mogelijke weergave van economische
processen. Het eerste wordt een institutionele benadering
genoemd, het tweede een functionele. Zo staan bij een
institutionele beschrijving van het productieproces de
producenten centraal. Deze worden op basis van het
zwaartepunt van hun economische activiteit ingedeeld in
bedrijfstakken.
Producenten die vervoer als hoofdactiviteit hebben worden
bijvoorbeeld ingedeeld in de bedrijfstak vervoer, opslag
en communicatie. Dit leidt tot goede informatie over de
totale productiewaarde van de producenten die tot een bepaalde
bedrijfsgroep gerekend worden. Ook sluit dit aan bij de
werkelijkheid waarin de producent opereert. Deze
benadering betekent dat de productie van eventuele nevenactiviteiten
van een producent in de productiewaarde van de betreffende
bedrijfstak wordt meegenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor
een transportondernemer met als nevenactiviteit detailhandel.
Daarom is de institutionele benadering minder geschikt
voor de raming van de totale productiewaarde van een
bepaalde activiteit. Dit geldt vooral als deze activiteit vaak als
nevenactiviteit wordt uitgeoefend door producenten in
andere bedrijfstakken. Een functionele benadering biedt dan
voordelen.
In de Nationale en Regionale rekeningen is echter in
overeenstemming met de internationale richtlijnen gekozen
voor een institutionele benadering. Ook dient er gekozen te
worden of een activiteit al dan niet tot de productie gerekend wordt.
Dit geldt bijvoorbeeld voor doe-het-zelf activiteiten en
onbetaald huishoudelijk werk. Er is in overeenstemming met
de internationale richtlijnen gekozen om deze activiteiten
niet tot de productie te rekenen, daar er geen feitelijke
marktwaarden tot stand komen. Het opnemen van dergelijke activiteiten
in de productie zou leiden tot grote wijzigingen in het binnenlands
product (regionaal en landelijk). Daardoor zou de bruikbaarheid als
indicator voor de beoordeling van de ontwikkeling van de
markteconomie sterk beperkt worden. De diversiteit van de
gebruiksmogelijkheden maakt dat de gemaakte keuzes niet voor elke
aanwending optimaal uitvallen.

Internationale en regionale vergelijkbaarheid
Doordat de Regionale economische jaarcijfers centraal bij
het CBS worden samengesteld zijn de resultaten voor de
verschillende regio's in Nederland goed vergelijkbaar. Naast regionale
vergelijkbaarheid dienen de data van de Regionale rekeningen
eveneens internationaal vergelijkbaar te zijn. Het statistisch
bureau van de Europese Gemeenschappen (Eurostat) heeft daarom, in overleg
met de lidstaten, richtlijnen opgesteld om tot een
grotere vergelijkbaarheid van de statistische gegevens van de
verscheidene lidstaten te komen.

Welvaart
De in de Regionale rekeningen gepresenteerde cijfers vormen
slechts één indicator voor de welvaart. In het binnenlands product per
regio wordt namelijk geen (of onvoldoende) rekening gehouden met diverse
zaken die eveneens voor de welvaart van groot belang zijn.
Hieronder vallen o.a. de saldi van de primaire en secundaire
inkomensstromen naar de regio's. Ook zaken als de hoeveelheid
vrije tijd, onbetaalde huishoudelijke arbeid, arbeidssatisfactie
en milieu-effecten als geluidsoverlast en vervuiling van water
en lucht kunnen hiertoe gerekend worden.

Specifieke regionale concepten
Voor de beschrijving van het productieproces wordt in de Nederlandse
Nationale rekeningen de bedrijfseenheid als uitgangspunt gekozen. Over de
bedrijfseenheid kan een volledige beschrijving van het productieproces
worden verkregen. Dit houdt in volledige, gedetailleerde en
samenhangende informatie over de voortbrenging van goederen
en diensten (productie) en de daarvoor benodigde inzet van grond- en
hulpstoffen, halffabrikaten en diensten (intermediair verbruik).
Daarnaast wordt o.m. hiermee samenhangende informatie verkregen: zoals de
bij de productie ingezette werknemers, de betaalde lonen en sociale lasten
en de afgedragen belastingen en ontvangen subsidies. De
bedrijfseenheden worden meegeteld voor zover ze een economisch fundament
hebben in Nederland. Dit betekent dat vestigingen van buitenlandse
bedrijven in Nederland bijdragen tot het Nederlandse binnenlands
product. Vestigingen van Nederlandse bedrijven in het buitenland
dragen daarentegen bij tot het binnenlands product van het betreffende land
(residentieprincipe). De concepten van de Nationale rekeningen kunnen niet
zonder meer worden toegepast bij de samenstelling van de Nederlandse
Regionale rekeningen.
Ten eerste is er de problematiek van de multiregionale bedrijfseenheid. Dit
is een bedrijfseenheid die vestigingen in meerdere regio's omvat.
Ten tweede is er de problematiek van de "extra-territoriale regio". Hier
worden bij conventie de bedrijfseenheden ondergebracht, die weliswaar tot
het "economisch territorium van Nederland" behoren, maar niet in één van de
Nederlandse regio's liggen.

Toelichting onderwerpen

Productie (basisprijzen)
De productie omvat de waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen
(ook de nog niet verkochte), en de ontvangsten voor bewezen diensten.
Verder omvat de productie producten met een marktequivalent die voor eigen
gebruik zijn geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen
woningdiensten en landbouwproducten voor eigen consumptie door
landbouwers. De productiewaarde hiervan wordt berekend door de
geproduceerde hoeveelheid te waarderen tegen basisprijzen.
De basisprijs is de prijs die de producent daadwerkelijk overhoudt, dus
exclusief de handels- en vervoersmarges van derden en exclusief het saldo
van productgebonden belastingen (waaronder BTW) en productgebonden
subsidies.
Enkele bijzondere gevallen:
De handel distribueert goederen in ruimte en tijd zonder ze te bewerken.
Zij produceert dus diensten die aan goederen verbonden zijn. De waarde van
deze diensten wordt berekend als het verschil tussen de verkoopwaarde en
de aankoopwaarde van de verhandelde goederen.
Verhuur van en handel in onroerend goed produceert behalve diensten van
bedrijfsgebouwen en huurwoningen, ook diensten van woningen die door de
eigenaar zelf worden bewoond. Deze diensten worden gewaardeerd met behulp
van de huurprijzen voor vergelijkbare woningen.
Banken houden zich vooral bezig met financiële intermediatie, dat wil
zeggen het aantrekken, transformeren en distribueren van financiële
middelen. De vergoeding voor deze diensten wordt impliciet verrekend met
de ontvangen en de betaalde rente. De waarde van deze zogenoemde
toegerekende bankdiensten is gelijkgesteld aan het verschil tussen het
ontvangen inkomen uit vermogen en de betaalde rente.
Het verzekeringswezen en pensioenfondsen houdt zich vooral bezig met het
omzetten van individuele risico's in collectieve risico's. De waarde van
deze dienstverlening is gelijkgesteld aan het verschil tussen premies en
uitkeringen. Bij pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen
wordt dit verschil gecorrigeerd voor de verandering in wiskundige
reserves. De overheid houdt zich vooral bezig met het produceren van
collectieve diensten. Vanwege het ontbreken van marktprijzen wordt de
productiewaarde van de overheid vanuit de productiekosten berekend als
de som van het intermediair verbruik, de beloning van werknemers, de
afschrijvingen en de niet-productgebonden belastingen op productie
betaald door de overheid zelf.
Intermediair verbruik (aankoopprijzen)
Tot het intermediair verbruik worden alle producten gerekend, die in de
verslagperiode zijn verbruikt in het productieproces. Dit kunnen al of
niet in de verslagperiode aangekochte grondstoffen, halffabrikaten en
brandstoffen zijn maar ook diensten zoals communicatiediensten,
schoonmaakdiensten en diensten van externe accountants.
Het intermediair verbruik is gewaardeerd tegen aankoopprijzen, exclusief
aftrekbare BTW. Het intermediair verbruik is echter inclusief de
niet-aftrekbare BTW betaald door zogenoemde 'vrijgestelde' bedrijven.
Deze bedrijven brengen geen BTW in rekening op hun verkopen. Zij kunnen
de BTW op hun aankopen dan ook niet verrekenen met ontvangen BTW. De BTW
op hun aankopen is daarmee een eindheffing die wordt gerekend tot het
intermediair verbruik.
Tot het intermediair verbruik wordt niet gerekend:
- de aankoop van goederen door de handel die, zonder enige bewerking te
ondergaan, weer zijn verkocht.
- de aankoop van goederen, met een levensduur van meer dan één jaar, die
in het productieproces worden gebruikt. Deze worden tot de investeringen
in vaste activa gerekend. Het verbruik van deze goederen wordt over de
economische levensduur verdeeld in de vorm van afschrijvingen.
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde tegen basisprijzen per bedrijfsklasse is gelijk aan
het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair
verbruik (aankoopprijzen).
Beloning werknemers
De beloning van werknemers heeft betrekking op de beloning voor geleverde
arbeid. Als werknemer zijn aangemerkt alle ingezeten en niet-ingezeten
personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Ook directeuren van NV's
en BV's behoren tot de werknemers, dus hun salarissen zijn ook in de
beloning van werknemers begrepen. Hetzelfde geldt voor medewerkers van
sociale werkplaatsen.
De beloning van werknemers heeft twee componenten: lonen enerzijds en
sociale premies ten laste van werkgevers anderzijds.
De lonen zijn inclusief de door de werkgever ingehouden loonbelasting en
de sociale premies die ten laste komen van de werknemers. Verder omvatten
de lonen naast het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon ook
aanvullingen hierop (zoals gratificaties, overwerkvergoeding, fooien en
provisie), het loon in natura (zoals vrij wonen, vrije voeding, 'auto van
de zaak', korting op kinderopvang, rentevoordeel, voordelig reizen) en
het vakantiegeld.
Ook bepaalde vergoedingen voor kosten die door werknemers zijn gemaakt in
verband met de dienstbetrekking, zoals vergoeding voor de kosten van het
woon-werkverkeer, zijn tot de lonen gerekend.
De sociale premies ten laste van werkgevers hebben betrekking op de
werkgeversbijdragen in het kader van de sociale zekerheid.
Zij omvatten premies wettelijke sociale verzekering, particuliere
sociale premies (waaronder pensioenpremies) en toegerekende sociale
premies.
De sociale premies ten laste van werkgevers worden meestal rechtstreeks
door de werkgevers afgedragen aan de verzekeraars.
Niet-productgebonden belastingen
Deze belastingen omvatten alle belastingen op productie die producenten
moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde
of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerende
zaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door
producenten.
Niet-productgebonden subsidies
Hieronder vallen de overige subsidies op productie. Deze subsidies zijn
niet direct relateerbaar aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en
verkochte producten. Het betreft vooral de loonsubsidies.
Bruto exploitatieoverschot
Het bruto exploitatieoverschot per bedrijfsklasse is het
saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen
basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers
en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie
en niet-productgebonden subsidies op productie. Bij
zelfstandigen wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat
het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
Op het niveau van de totale economie wordt het exploitatie-
overschot bepaald door het totaal van de bedrijfsklassen te
vermeerderen met het verschil toegerekende en afgedragen BTW
en te verminderen met het verbruik van toegerekende bankdiensten.
Arbeidsvolume werknemers
Het arbeidsvolume werknemers is in aansluiting op de Nationale rekeningen
gedefinieerd als het aantal arbeidsjaren, waarbij onder een arbeidsjaar
wordt verstaan de voor de beschouwde activiteit in het desbetreffende
jaar overeengekomen arbeidsduur van een voltijdbaan. Deeltijdbanen worden
bij de arbeidsvolumeberekeningen omgerekend naar voltijdbanen. Dit houdt
in dat naar overeengekomen uren bezien de inhoud van het begrip
arbeidsjaar van jaar tot jaar en van activiteit tot activiteit kan
verschillen. In deze publicatie zijn geen gegevens opgenomen over het
arbeidsvolume zelfstandigen.