Musea

Wat behelst het onderzoek?

Doel

De statistiek Musea geeft een beschrijving van het aantal bezoekers, tarieven, aard van de collectie, tentoonstellingen, rechtsvorm, personeel en de bedrijfseconomische situatie van Nederlandse musea.

Doelpopulatie

Musea.

Statistische eenheid

Tot een museum worden alle geregistreerde musea gerekend. Daarnaast worden ook ongeregistreerde musea tot de onderzoekspopulatie gerekend, mits ze voldoen aan een aantal criteria. Deze criteria zijn:

  • Het museum heeft een vaste locatie, is permanent opengesteld en is minimaal 28 weken per jaar en drie dagen per week vrij toegankelijk;
  • Het museum heeft geen winstoogmerk, c.q. is een ANBI-instelling of stichting;
  • Het museum heeft een eigen collectie en doet onderzoek naar de collectie om kennis hierover te verspreiden;
  • Het museum heeft een website of is benaderbaar via verwijzing op een groter platform.

Musea die volgens bovengenoemde regels geen museum zijn, maar wel door het publiek als zodanig worden gezien, gelden als uitzondering en worden ook tot de onderzoekspopulatie gerekend.

Vanaf het verslagjaar 2015 is de onderzoekspopulatie herijkt. Vóór 2015 werd de onderzoekspopulatie middels andere criteria vastgesteld. Daardoor zijn de resultaten van 1993 – 2013 niet meer goed te vergelijken met de uitkomsten vanaf 2015.

Aanvang onderzoek

1993.

Frequentie

Jaarlijks, vanaf het verslagjaar 2015. Tot en met 2013 tweejaarlijks.

Publicatiestrategie

In jaar t verschijnen de voorlopige cijfers over het voorafgaande jaar (t-1) en krijgen de cijfers van een jaar eerder (t-2) de definitieve status.

Hoe wordt het uitgevoerd?

Soort onderzoek

Integrale waarneming.

Waarnemingsmethode

Tot 2011 schriftelijke enquêtering van musea door CBS. Vanaf 2011 enquêtering door CBS en Museumvereniging.

Berichtgevers

Nederlandse musea.

Steekproefomvang

Integrale waarneming (+/- 680 berichtgevers).

Controle- en correctiemethoden

De (gedeeltelijk) ontbrekende of incorrecte informatie wordt geschat op basis van gemiddelden en verdeelfracties van vergelijkbare organisaties. Deze aggregaten zijn bij voorkeur gebaseerd op type musea en bezoekersaantal. Indien er niet voldoende data bekend zijn om betrouwbare gemiddelden en verdeelfracties te berekenen, wordt een hoger aggregatieniveau gekozen. De waarden die worden geschat tellen niet mee voor de berekening van gemiddelden en verdeelfracties.

Weging

De uitkomsten zijn niet gewogen.

Wat is de kwaliteit van de uitkomsten?

Nauwkeurigheid

Het populatiekader zal nooit foutloos zijn. Als fouten worden overdekking en onderdekking onderscheiden. De overdekking bestaat uit eenheden die ten onrechte in het kader zijn opgenomen, omdat ze bijvoorbeeld niet meer bestaan of in een andere eenheid zijn opgegaan. Onder de onderdekking wordt het ontbreken van eenheden verstaan, bijvoorbeeld omdat zij later (met vertraging) in het kader worden opgenomen.
De respons van de statistiek is gemiddeld 80 procent.

Volgtijdelijke vergelijkbaarheid

Vanaf het verslagjaar 2015 is de onderzoekspopulatie herijkt. Daardoor zijn de resultaten van 1993 – 2013 niet meer goed te vergelijken met de uitkomsten vanaf 2015. Voor het bepalen van de aard van de collectie is vanaf 2011 de typering van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gebruikt.