Bevolkingskernen

De afbakening van bevolkingskernen is voortgekomen uit de vraag naar cijfers op dit niveau in het Volkstellingprogramma 2021 van het Europese statistiekbureau Eurostat. Het begrip ‘bevolkingskern’ sluit aan bij het begrip 'locality', dat de Verenigde Naties aanbevelen voor het houden van een volkstelling. Bij het vaststellen van bevolkingskernen staat de aanwezigheid van een door mensen bewoond gebied centraal. De Verenigde Naties hebben de voorwaarden met betrekking tot de bebouwing zeer ruim opgesteld, zodat deze tegemoetkomen aan de afbakeningen binnen de diverse lidstaten. In Nederland is een bevolkingskern gedefinieerd als een a) morfologisch aaneengesloten gebied met hoofdzakelijk een groep woongebouwen b) met een duidelijk herkenbaar stratenpatroon en c) van een minimale omvang.

Een morfologisch aaneengesloten gebied houdt in dat gebouwen met een woon- of werkfunctie minder dan 200 meter van elkaar verwijderd zijn, over de weg gerekend. Tussenliggende wegen, spoorwegen, wateren en aan het woongebied aangesloten werkgebieden worden tot de kern gerekend. Daarnaast worden terreinen met voorzieningen als parken, sportterreinen en dergelijke tot een kern gerekend als ze direct zijn aangesloten aan het al geselecteerde woon- en werkgebied. Woongebieden door water breder dan 200 meter van elkaar gescheiden, maar direct aanliggend aan een brug of tunnel met elkaar verbonden, worden tot dezelfde kern gerekend. Dit is met name van toepassing bij Amsterdam, Rotterdam en Venlo.

Door een herkenbaar stratenpatroon aan de voorwaarden toe te voegen, wordt de in Nederland veelvoorkomende lintbebouwing langs wegen, kanalen en rivieren en soortgelijke nederzettingsvormen in het landelijke gebied niet tot een bevolkingskern gerekend. Bij de begrenzing van een woongebied wordt een ondergrens van minimaal 25 woningen of minimaal 50 inwoners gehanteerd (Vliegen et al., 2006).