Kwartaalsectorrekeningen; kerncijfers, 2001-2012

Kwartaalsectorrekeningen; kerncijfers, 2001-2012

Perioden Nationaal economie Bruto binnenlands product (bbp) (mln euro) Nationaal economie Exploitatieoverschot (netto) (mln euro) Nationaal economie Nationaal inkomen (netto) (mln euro) Nationaal economie Beschikbaar nationaal inkomen (netto) (mln euro) Nationaal economie Nationale besparingen (netto) (mln euro) Nationaal economie Nationaal vorderingensaldo (mln euro) Overheid Belasting- en premieontvangsten (% bbp) (% bbp) Overheid EMU-saldo (% bbp) (% bbp) Overheid EMU-schuld (% bbp) (% bbp) Overheid Totaal inkomsten (% bbp) (% bbp) Overheid Totaal uitgaven (% bbp) (% bbp) Huishoudens (inclusief IZWh) Beschikbaar inkomen (netto % reële mut.. (%) Huishoudens (inclusief IZWh) Consumptieve bestedingen (bruto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vrije / individuele besparingen (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Woninghypotheken, eindbalans (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Woninghypotheken, financiële transactie (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Productiewaarde (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Exploitatieoverschot (netto) (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Nettowinst vóór belasting (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Financiële instellingen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Financiële instellingen Nettowinst vóór belasting (mln euro) Financiële instellingen Omvang financiële activa financiële inst (mln euro) Financiële instellingen Kredietverlening aan private sector (mln euro) Buitenland Uitvoeroverschot (% bbp) (% bbp) Buitenland Uitvoersaldo (mln euro) Buitenland Saldo primaire inkomens buitenland (mln euro) Buitenland Saldo inkomensoverdrachten buitenland (mln euro)
2009 1e kwartaal 143.752 37.572 115.707 112.599 7.856 789 37,8 -3,2 61,4 46,2 49,5 -2,0 66.401 -9.074 620.575 6.738 193.007 25.436 24.738 83.198 8.273 17.761 6.040.018 11.895 7,5 10.769 -6.433 -3.108
2009 2e kwartaal 143.781 20.760 123.215 123.235 15.213 9.892 37,7 -5,8 60,7 46,0 51,8 -1,6 65.308 14.415 627.567 7.046 184.756 10.070 12.185 79.570 8.938 18.068 6.142.356 10.174 6,4 9.226 1.295 20
2009 3e kwartaal 137.444 33.929 110.169 107.860 2.939 794 36,4 -9,1 61,3 43,2 52,3 -3,8 65.723 -7.414 634.432 6.727 180.913 20.909 23.154 77.650 9.512 17.780 6.290.313 2.908 6,3 8.685 -5.157 -2.309
2009 4e kwartaal 148.258 34.342 122.320 119.450 9.689 4.174 39,1 -4,5 60,8 47,7 52,1 3,4 66.105 -2.592 639.619 5.522 193.274 20.721 22.577 82.511 9.953 24.271 6.422.455 1.204 7,7 11.387 -3.555 -2.870
2009 573.235 126.603 471.411 463.144 35.697 15.649 37,8 -5,6 60,8 45,8 51,4 -1,1 263.537 -4.665 639.619 26.033 751.950 77.136 82.654 322.929 36.676 77.880 6.422.455 26.181 7,0 40.067 -13.850 -8.267
2010 1e kwartaal** 143.658 37.115 117.054 114.027 8.524 4.129 39,1 -3,6 61,5 47,5 50,9 -1,2 66.295 -9.230 643.981 4.408 192.736 23.948 25.433 81.898 10.320 26.188 6.587.881 9.290 8,6 12.336 -4.688 -3.027
2010 2e kwartaal** 148.691 23.830 129.715 127.215 17.103 9.806 38,4 -7,8 63,2 45,6 53,3 -1,4 66.426 13.371 648.598 4.635 195.144 12.171 21.046 82.219 10.528 26.681 6.731.443 6.743 6,4 9.473 3.193 -2.500
2010 3e kwartaal** 142.073 37.393 115.475 113.718 6.823 4.681 35,8 -8,0 63,1 42,3 50,2 3,9 67.165 -5.702 653.538 4.942 191.761 23.143 29.653 79.992 10.686 27.416 6.845.896 4.980 8,1 11.487 -4.169 -1.757
2010 4e kwartaal** 154.318 37.283 127.861 126.274 14.063 7.991 40,3 -1,3 63,1 49,0 50,2 -1,2 67.924 -4.329 657.100 3.607 207.494 23.314 29.280 86.364 10.807 28.844 6.774.361 1.339 9,5 14.710 -3.759 -1.587
2010** 588.740 135.621 490.105 481.234 46.513 26.607 38,4 -5,1 63,1 46,1 51,2 -0,1 267.810 -5.890 657.100 17.592 787.135 82.576 105.412 330.473 42.341 109.129 6.774.361 22.352 8,2 48.006 -9.423 -8.871
2011 1e kwartaal* 149.448 41.103 131.095 127.933 20.706 13.366 38,3 -1,9 63,2 47,1 48,9 2,6 67.636 -7.933 661.137 4.092 209.508 26.836 36.079 86.153 10.292 19.494 6.788.731 4.265 9,3 13.900 3.444 -3.162
2011 2e kwartaal* 152.166 26.289 131.289 129.102 17.635 10.919 37,5 -7,2 64,2 44,5 51,5 0,8 67.657 14.683 666.339 5.256 206.010 13.515 19.937 84.542 9.974 26.211 6.843.991 6.370 8,0 12.182 1.171 -2.187
2011 3e kwartaal* 144.993 38.573 123.782 122.152 14.180 11.125 36,9 -5,8 65,0 43,8 49,5 -3,1 67.860 -6.943 670.696 4.501 203.493 24.423 29.323 83.112 10.187 30.021 7.174.988 5.377 8,2 11.937 1.096 -1.630
2011 4e kwartaal* 155.366 38.137 132.288 130.019 17.499 12.367 38,9 -3,2 65,5 46,2 49,4 -1,1 67.958 -3.555 669.920 -678 213.699 23.722 29.570 87.561 10.774 29.695 7.252.815 -4.223 10,2 15.775 -504 -2.269
2011* 601.973 144.102 518.454 509.206 70.020 47.777 37,9 -4,5 65,5 45,4 49,8 -0,2 271.111 -3.748 669.920 13.171 832.710 88.496 114.909 341.368 41.227 105.421 7.252.815 11.789 8,9 53.794 5.207 -9.248
2012 1e kwartaal* 149.744 41.561 132.137 128.791 19.589 15.354 38,6 -1,6 66,8 47,8 49,4 -2,2 68.723 -8.909 670.311 445 213.644 27.039 32.515 86.523 11.210 20.986 7.408.109 1.728 10,2 15.224 4.071 -3.346
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel geeft op kwartaalbasis de uitkomsten voor de zogenaamde kerncijfers. Kerncijfers zijn variabelen waarin de belangrijkste informatie over een sector wordt uitgedrukt. Zij geven een beeld van een of enkele belangrijke aspecten van die sector. Voorbeelden zijn: de nettowinst voor belastingen (voor de sector niet-financiële bedrijven), het beschikbaar inkomen (voor de sector huishoudens) en het nationaal inkomen (voor de totale Nederlandse economie).

Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de afzonderlijke hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland.

Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens inclusief IZWh over 2006 is in de tabel niet gecorrigeerd voor de effecten van de invoering van een nieuw zorgstelsel per 1 januari 2006. Indien wordt gecorrigeerd voor invoering van het zorgstelsel komt het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens inclusief IZWh in 2006 op -1,8% (eerste kwartaal); 4,5% (tweede kwartaal); 1,9% (derde kwartaal); 11,1% (vierde kwartaal); 3,9% (jaar).

Gegevens beschikbaar vanaf: eerste kwartaal 2005; voor de overheid vanaf het eerste kwartaal 2001.

Frequentie: Stopgezet

Status van de cijfers
De cijfers voor de kwartalen van 2009 en eerder zijn definitief. De cijfers voor meer recente kwartalen dragen een (nader) voorlopig karakter.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Deze tabel is stopgezet per 09-10-2012 en vervangen door de tabel Sectorrekeningen; kerngegevens.

Toelichting onderwerpen

Nationaal economie
De totale economie bestaat uit de sectoren niet-financiële
vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens en
instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Het
onderscheid tussen de sectoren wordt bepaald aan de hand van
internationaal vastgestelde regels.
Bruto binnenlands product (bbp)
Het bruto binnenlands product (bbp) is het eindresultaat van de
productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is
gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle sectoren
samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar sectoren worden
verdeeld. De toegevoegde waarde (basisprijzen) per sector is gelijk aan
het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair
verbruik (aankoopprijzen). De onverdeelde transacties betreffen het saldo
van productgebonden belastingen en subsidies en het verschil toegerekende
en afgedragen btw (belasting over de toegevoegde waarde). Het bbp is ook
gelijk aan de waarde van het in Nederland gevormde inkomen.
Exploitatieoverschot (netto)
Het netto exploitatieoverschot / gemengd inkomen is gelijk aan het bruto
exploitatieoverschot / gemengd inkomen verminderd met de afschrijvingen.
Het bruto exploitatieoverschot per sector is het saldo dat resteert nadat
de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van
werknemers en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie
en niet-productgebonden subsidies. Bij zelfstandigen wordt dit saldo
gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hun
geleverde arbeid bevat. Het exploitatieoverschot van de totale economie
is de som van de exploitatieoverschotten of het gemengd inkomen van de
afzonderlijke sectoren.
Nationaal inkomen (netto)
Het nationaal inkomen is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp)
plus het per saldo uit het buitenland ontvangen (primaire) inkomen. Het
netto nationaal inkomen is gelijk aan het bruto nationaal inkomen
exclusief de afschrijvingen.
Beschikbaar nationaal inkomen (netto)
De som van het beschikbaar inkomen (exclusief de afschrijvingen) van alle
sectoren samen. Het is gelijk aan het nationaal inkomen plus de per saldo
uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten.
Nationale besparingen (netto)
Het verschil tussen het beschikbare inkomen en de consumptieve
bestedingen. De nationale besparingen zijn de besparingen van de totale
economie exclusief de afschrijvingen.
Nationaal vorderingensaldo
Het vorderingensaldo geeft aan hoeveel een sector per saldo kan uitlenen
of moet lenen gegeven de lopende en de kapitaaltransacties. Het nationaal
vorderingensaldo is het vorderingensaldo van de totale economie.
Overheid
De sector overheid is het geheel van het Rijk, de provincies, de
gemeenten, de samenwerkingsverbanden op grond van de Wet
Gemeenschappelijke Regelingen, de waterschappen en de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisaties. Verder bestaat de overheid uit instellingen die
gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de hiervoor
genoemde eenheden én daarbij niet voor de markt produceren, zoals ProRail,
de Open Universiteit en TNO, en de instanties die de sociale uitkeringen
verstrekken. Tot de overheid behoren ook de overheidsinstellingen die
werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades. Omgekeerd worden
buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en
het Internationaal gerechtshof, niet tot de Nederlandse overheid gerekend.
Vennootschappen maken in principe geen deel uit van de overheid, zelfs al
zijn ze geheel of gedeeltelijk eigendom van overheidsinstellingen, zoals
de NS, Schiphol en DNB (De Nederlandsche Bank). De overheid bestaat uit
verschillende subsectoren:
- Centrale overheid (CO);
- Lokale overheid (LO);
- Wettelijke sociale verzekeringsinstellingen (SV).
Vanuit de bedrijfsklassen gezien bestaat de overheid uit de
bedrijfsklassen overheidsbestuur en sociale verzekering, defensie en
gesubsidieerd onderwijs.
Daarnaast zijn er eenheden in een aantal andere bedrijfsklassen die ook
tot de sector overheid behoren, zoals:
- specifieke activiteiten van gemeenten, zoals reinigingsdiensten
(bedrijfsklasse milieudienstverlening), sociale werkplaatsen
(bedrijfsklasse overige industrie) en medische dienstverlening
(bedrijfsklasse gezondheids- en welzijnszorg) en aparte gemeenschappelijke
regelingen voor deze activiteiten;
- bureaus voor arbeidsbemiddeling, banenpools en het Jeugd Werk
Garantieplan (bedrijfsklasse uitzendbureaus);
- aan universiteiten gelieerde instituten (bedrijfsklasse speur- en
ontwikkelingswerk);
- opvangtehuizen en asielzoekerscentra (bedrijfsklasse gezondheids- en
welzijnszorg);
- ideële organisaties, zoals Oxfam Novib en SNV (bedrijfsklasse overige
dienstverlening n.e.g. (niet elders genoemd)).
Belasting- en premieontvangsten (% bbp)
Het totaal van belastingen en wettelijke sociale premies die de overheid
ontvangt. Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid waar geen
directe tegenprestatie tegenover staat. De belastingen worden
onderverdeeld in:
- belastingen op productie en invoer;
- belastingen op inkomen en vermogen;
- vermogensheffingen (kapitaaloverdrachten).
Premies zijn betalingen van huishoudens aan wettelijke sociale
verzekeringsinstellingen ter financiering van de sociale uitkeringen.
EMU-saldo (% bbp)
Het vorderingensaldo van de overheid zoals gedefinieerd in de nationale
rekeningen (het verschil tussen de lopende ontvangsten en de
kapitaalontvangsten en de lopende uitgaven en kapitaaluitgaven van de
overheid) plus het rentevoordeel (of min het rentenadeel) dat de overheid
heeft uit door haar afgesloten renteswaps. Het EMU-saldo is één van de
onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. Een positief saldo staat
voor een overschot en een negatief saldo voor een tekort. EMU staat voor
Economische en Monetaire Unie.
EMU-schuld (% bbp)
De geconsolideerde schuld van de overheid (gewaardeerd tegen de nominale
waarde) exclusief de transitorische schuld en de schuld op de titel
financiële derivaten. Geconsolideerd betekent dat de schuldverhoudingen
binnen de overheid zelf niet worden meegerekend. Door het verschil in
waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de EMU-schuld
(nominaal) niet gelijk aan de som van de schuldtitels in de nationale
rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de titels: chartaal geld,
kortlopende waardepapieren, obligaties, kortlopende leningen en
langlopende leningen. De EMU-schuld is één van de onderdelen van het
Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie.
Totaal inkomsten (% bbp)
Totale inkomsten van de overheid. Tot de inkomsten behoren belastingen,
premies wettelijke sociale verzekering, marktproductie, inkomen uit
vermogen, overige inkomsten n.e.g. (investeringen in eigen beheer,
niet-productgebonden subsidies, toegerekende sociale premies, overige
inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten). Verkopen van
investeringsgoederen en gronden zijn onder de uitgaven opgenomen met een
minteken.
Totaal uitgaven (% bbp)
Totale uitgaven van de overheid. Tot de uitgaven behoren de beloning van
werknemers, intermediair verbruik, investeringen, uitkeringen wettelijke
sociale verzekering, uitkeringen wettelijke sociale voorziening,
subsidies, inkomen uit vermogen, overige uitgaven n.e.g.
(niet-productgebonden belastingen op productie, uitkeringen rechtstreeks
door werkgevers, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten, saldo
aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa).
Afschrijvingen worden niet gerekend tot de uitgaven, investeringen wel.
Huishoudens (inclusief IZWh)
Dit zijn de sectoren huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten
behoeve van huishoudens (IZW huishoudens). Tot de sector huishoudens
behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland
verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die
langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse
huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in
gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen,
bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de
huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf
ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen en
de eigenwoningbezitters. Tot de sector instellingen zonder winstoogmerk
ten behoeve van huishoudens behoren stichtingen en verenigingen waarvan de
middelen voor het merendeel afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van
huishoudens en uit inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze
instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en
verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Beschikbaar inkomen (netto % reële mut..
Het primair inkomen minus belastingen en premies plus uitkeringen. Het
beschikbaar inkomen wordt besteed aan consumptie en vrije besparingen en
wordt ook wel secundair inkomen genoemd. Primair inkomen is daarbij
gedefinieerd als inkomen uit de beloning van werknemers, rente,
dividenden, belastingen en subsidies op productie en invoer.
Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens inclusief IZWh over 2006 is
in deze tabel niet gecorrigeerd voor de effecten van de invoering van een
nieuw zorgstelsel per 1 januari 2006. Indien wordt gecorrigeerd voor
invoering van het zorgstelsel komt het reëel beschikbaar inkomen van
huishoudens inclusief IZWh in 2006 op -1,8% (eerste kwartaal); 5,1%
(tweede kwartaal); 1,9% (derde kwartaal); 11,1% (vierde kwartaal); 4,5%
(jaar).
Consumptieve bestedingen (bruto)
Uitgaven door huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk
(IZW) ten behoeve van huishoudens) voor goederen en diensten die worden
gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele behoeften of
wensen of van de collectieve behoeften van leden van de gemeenschap. De
consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het
buitenland worden gedaan.
Vrije / individuele besparingen
Het deel van het beschikbaar (nationaal) inkomen dat niet gebruikt wordt
voor de (nationale) consumptieve bestedingen. De som van de vrije
besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar
voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van
schulden.
Woninghypotheken, eindbalans
Een woninghypotheek is een geldlening waarbij een onroerend goed als
onderpand dient met een particulier als hypotheekgever. Hypothecaire
leningen zijn bij het Kadaster geregistreerd.
Woninghypotheken, financiële transactie
Een woninghypotheek is een geldlening waarbij een onroerend goed als
onderpand dient met een particulier als hypotheekgever. Hypothecaire
leningen zijn bij het Kadaster geregistreerd.
Niet-financiële vennootschappen
Deze sector bevat alle (quasi-)vennootschappen met als hoofdfunctie het
produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten:
- alle vennootschappen (nv's en bv's), quasi-vennootschappen en
coöperatieve verenigingen die niet tot de financiële instellingen worden
gerekend (zie financiële instellingen);
- alle instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen en verenigingen) die
niet tot de andere sectoren worden gerekend. Voorbeelden zijn
bejaardenoorden, ziekenhuizen en woningcorporaties;
- overheidsbedrijven (vennootschappen die geheel of gedeeltelijk eigendom
zijn van de overheid) zoals de NS.
Productiewaarde
De waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen (ook de nog niet
verkochte) en de ontvangsten voor bewezen diensten. Verder omvat de
productie producten met een marktequivalent die voor eigen gebruik zijn
geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen woningdiensten en
landbouwproducten voor eigen consumptie door landbouwers. De
productiewaarde hiervan wordt berekend door de geproduceerde hoeveelheid
te waarderen tegen de prijs die de producent bij verkoop zou hebben
ontvangen. De productie is gewaardeerd tegen basisprijzen. De basisprijs
is de prijs die de producent daadwerkelijk overhoudt, dus exclusief de
handels- en vervoersmarges van derden en exclusief het saldo van
productgebonden belastingen (waaronder belasting over de toegevoegde
waarde (btw)) en productgebonden subsidies.
Exploitatieoverschot (netto)
Het netto exploitatieoverschot / gemengd inkomen is gelijk aan het bruto
exploitatieoverschot / gemengd inkomen verminderd met de afschrijvingen.
Het bruto exploitatieoverschot per sector is het saldo dat resteert nadat
de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van
werknemers en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie
en niet-productgebonden subsidies. Bij zelfstandigen wordt dit saldo
gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen
geleverde arbeid bevat. Het exploitatieoverschot van de totale economie
is de som van de exploitatieoverschotten of het gemengd inkomen van de
afzonderlijke sectoren.
Nettowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden.
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de productie en
het intermediair verbruik (exclusief aftrekbare belasting over de
toegevoegde waarde (btw)). De toegevoegde waarde kan, afhankelijk van de
waardering van de productie, worden gewaardeerd tegen basisprijzen en
tegen marktprijzen. Bruto is inclusief afschrijvingen.
Financiële instellingen
Deze sector bevat alle (quasi-)vennootschappen met als hoofdfunctie
financiële intermediatie, dat wil zeggen het aantrekken, transformeren en
distribueren van financiële middelen. De sector financiële instellingen
bestaat uit drie subsectoren: monetaire financiële instellingen,
verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen en overige financiële
instellingen. Niet in de sector financiële instellingen begrepen zijn:
- juridisch zelfstandige beleggingsmaatschappijen in het bezit van één of
enkele eigenaren, die zelf niet tot de financiële instellingen behoren.
Deze zijn ingedeeld bij de sector waartoe de eigenaar behoort;
- niet onder toezicht staande fondsen gericht op de pensioenverzekering
van één enkel persoon (pensioen-bv's). Deze zijn ingedeeld bij de sector
huishoudens;
- financiële hulpbedrijven en dergelijke die geen rechtspersoonlijkheid
bezitten. Deze zijn ingedeeld bij de sector huishoudens.
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de productie en
het intermediair verbruik (exclusief aftrekbare belasting over de
toegevoegde waarde (btw)). De toegevoegde waarde kan, afhankelijk van de
waardering van de productie, worden gewaardeerd tegen basisprijzen en
tegen marktprijzen. Bruto is inclusief afschrijvingen.
Nettowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden.
Omvang financiële activa financiële inst
Omvang financiële activa van financiële instellingen.
Kredietverlening aan private sector
Verstrekking van kort- en langlopende leningen door de overige monetaire
financiële instellingen en overige financiële intermediairs aan de
niet-financiële vennootschappen en huishoudens.
Buitenland
In de buitenlandrekening worden alle transacties geregistreerd die het
buitenland heeft met Nederlandse ingezetenen. In de nationale rekeningen
is het buitenland als zodanig geen 'echte' institutionele sector, omdat
niet het hele buitenland wordt beschreven.
Uitvoeroverschot (% bbp)
Het saldo van de uitvoer en de invoer.
Uitvoersaldo
Het saldo van de uitvoer en de invoer.
Saldo primaire inkomens buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het
buitenland betaalde beloning van werknemers, belastingen en subsidies op
productie en invoer en inkomen uit vermogen.
Saldo inkomensoverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het
buitenland betaalde belasting op inkomen en vermogen, sociale premies,
sociale uitkeringen (in geld) en overige inkomensoverdrachten.