Overheidsuitgaven; regulier onderwijs, 1900 - 2008

Tabeltoelichting


In deze historische tabel worden de uitgaven van de Nederlandse overheid
aan regulier onderwijs weergegeven. De uitgaven zijn verdeeld naar de
hedendaagse onderwijssoorten. Voor niet meer bestaande onderwijssoorten is
een zo goed mogelijke omzetting naar een bestaande soort nagestreefd, zodat

de verschillende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Vanaf 1995
worden de uitgaven voor onderwijs alleen nog berekend volgens
internationaal afgesproken richtlijnen. Deze richtlijnen zijn opgesteld
door een samenwerkingsverband tussen de United Nations Educational,
Scientific and Cultural Organization (Unesco), de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat.

Gegevens beschikbaar vanaf: 1900
Frequentie: stopgezet

Status van de cijfers
De uitkomsten van 1900 tot en met 2007 zijn definitief, de uitkomsten voor
2008 zijn voorlopig.

Wijzigingen per 7 december 2009:
De voorlopige cijfers voor 2008 zijn opgenomen.
De cijfers voor 2007 zijn nu definitief.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet van toepassing.

Toelichting onderwerpen

(Pre-)primair onderwijs
(Pré-)primair onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal
onderwijs (voor 1985 ook uit het kleuteronderwijs). Zowel in het primair
onderwijs als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal
onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of
vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd
van deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het
secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het
primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen
boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de
term: voortgezet onderwijs.
Basisonderwijs
Het basisonderwijs is per 1 augustus 1985 ingevoerd door het samenvoegen
van het kleuteronderwijs en het gewoon lager onderwijs. Basisonderwijs is
bedoeld voor kinderen vanaf hun vierde levensjaar tot ongeveer hun
twaalfde, wanneer ze naar het voortgezet onderwijs gaan. Tot en met 1984
betreft het gewoon lager onderwijs. Tot en met 1953 inclusief voortgezet
lager onderwijs.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan basisonderwijs.
Lopende uitgaven per leerling
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Secundair onderwijs
Secundair onderwijs betreft het voortgezet onderwijs, middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en voor de jaren 1957 tot en
met 1992 het overig onderwijs. Zowel in het primair onderwijs als in het
secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen
vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of vanwege ernstige
gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze
leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair
onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair
onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de
12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de term:
voortgezet onderwijs.
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Het gaat om het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie
volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het middelbaar
beroepsonderwijs bestaat uit gekwalificeerde beroepsopleidingen waarbij de
theorie (beroepsopleidende leerweg of bol geheten) of de praktijk
(beroepsbegeleidende leerweg of bbl geheten) centraal staat.
Gekwalificeerd wil zeggen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de
opleiding heeft erkend. Daarnaast gaat het om de particuliere
mbo-opleidingen die niet erkend zijn en buiten de Wet Educatie en
Beroepsonderwijs vallen. Van de uitgaven voor volwasseneneducatie worden
vanaf 1995 alleen de uitgaven voor het voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs (vavo) meegenomen. Voortgezet algemeen volwassenen onderwijs is
tweedekansonderwijs, waarbij volwassenen alsnog hun diploma of een
deelcertificaat op het niveau van de theoretische leerweg van het vmbo
(voorheen mavo), de havo of het vwo kunnen behalen.
Vanaf 1993 tot en met 1996 is de splitsing van de uitgaven aan secundair
onderwijs in enerzijds voortgezet onderwijs en anderzijds beroepsonderwijs
en volwasseneneducatie geschat.
Tot en met 1992 worden de uitgaven, voor het vbo bij scholengemeenschappen
met vwo/havo/mavo, bij de uitgaven voor beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie opgenomen. Vanaf 1992 werden deze uitgaven bij het
voortgezet onderwijs opgenomen.
De splitsing tussen middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs
is tot en met 1974 geschat.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Lopende uitgaven per deelnemer
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Tertiair onderwijs
Tertiair onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk
onderwijs en onderwijs aan promovendi.
Hoger beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs leidt studenten op naar een bachelor- (of in het
verleden baccalaureus of ingenieur) of masterdiploma. In de meeste
gevallen wordt het onderwijs verzorgd door hogescholen, maar ook andere
instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals particuliere
instellingen met bacheloropleidingen. In tegenstelling tot het
wetenschappelijk onderwijs is het hoger beroepsonderwijs, naast de
overdracht van vaktheoretische kennis, vooral gericht op de ontwikkeling
van vaardigheden die aansluiten op de beroepspraktijk.
Vanaf 1987 tot en met 1994 zijn de collegegelden in mindering gebracht op
de overheidsuitgaven.
De splitsing tussen middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs
is tot en met 1974 geschat.
Van 1955 tot en met 1981 inclusief opleidingen bij de toenmalige
Ministeries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Verkeer en
Waterstaat en Volksgezondheid en Milieuhygiëne.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan het hoger beroepsonderwijs.
Lopende uitgaven per student
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per student.
Percentage van netto nationaal inkomen
De totale overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het netto
nationaal inkomen (exclusief afschrijvingen). Dit zijn de
overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen, de overdrachten van het Rijk
aan de gemeenten en de overheidsuitgaven aan huishoudens, bedrijven en
non-profit instellingen.
Alleen uitgaven aan regulier onderwijs worden meegenomen.