Internationaliseringsmonitor 2015, eerste kwartaal

Het CBS presenteert recente ontwikkelingen op het gebied van globalisering in één samenhangende publicatie, de Internationaliseringmonitor. Deze monitor ondersteunt het publieke debat over de internationalisering met feiten en inzichten. In deze editie staat centraal welke rol internationale waardeketens spelen in de Nederlandse economie.

Vroeger vond het grootste deel van het productieproces in eigen land plaats, met gebruik van halffabrikaten en diensten vooral uit de eigen omgeving. Tegenwoordig vinden onderdelen van deze werkzaamheden in het buitenland plaats omdat daar goedkoper of efficiënter geproduceerd kan worden. Zulke opgeknipte ketens hebben gevolgen voor wat Nederland produceert, hoe we ons geld verdienen en welke werkzaamheden we uitvoeren. Deze publicatie geeft onder andere de volgende nieuwe informatie:
• De Nederlandse export van goederen en diensten die direct of indirect (via andere landen) door Duitsland geconsumeerd werd, leverde ons land in 2011 het meeste op, namelijk 25 miljard euro. Daarna volgden de VS (19 miljard) en het Verenigd Koninkrijk (19 miljard). Omgekeerd verdiende de Amerikaanse economie het meest aan onze (directe en indirecte) consumptie van hun goederen en diensten.
• In China zijn bijna een miljoen mensen aan het werk om Nederlandse consumenten en bedrijven te voorzien van producten zoals kleding, mobiele telefoons en computers. Omgekeerd zorgde Duitse consumptie waarin Nederlandse goederen en diensten verwerkt waren voor de meeste banen in Nederland, namelijk circa 300 duizend.
• In 2013 bedroeg de bijdrage van de export aan het Nederlandse bbp 32 procent. Kortom, van elke 100 euro die we verdienen, is 32 euro dankzij de export van goederen en diensten. Dit aandeel stijgt ieder decennium, en kende een sterke groei tijdens de periode 2010-2013.
• Door het opknippen van productieprocessen ontstaan mondiale waardeketens. Het gevolg is dat de handel in tussenproducten en halffabrikaten steeds belangrijker wordt in de wereldhandel. Bijna twee derde van de goederen ingevoerd voor de Nederlandse markt bestaat uit zulke intermediaire producten. Met name Azië is voor Nederland een steeds belangrijkere leverancier van deze goederen.
• Voor de Nederlandse export is import dus steeds belangrijker geworden. In 1988 was voor een euro export 48 cent nodig aan ingevoerde grondstoffen, halffabrikaten, eindproducten en diensten. In 2013 bedroeg dit al 61 cent. Hierin speelt ook de fors toegenomen wederuitvoer een rol.
• Voor haar export haalt de Nederlandse industrie een steeds groter aandeel van de benodigde grond- en hulpstoffen uit het buitenland. Toch neemt de toegevoegde waarde in de industrie dankzij de export nog altijd toe.
• De rol van Nederland in internationale productieketens verschuift van producent naar dienstverlener. Wat Nederland verdient aan de export komt tegenwoordig voor 60 procent voor rekening van de dienstensector. In 1969 was dit nog 44 procent.
• In het derde kwartaal van 2014 bedroeg de economische groei 1,0 procent (ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder). De economische groei werd in dit kwartaal in vrijwel gelijke mate gedragen door de consumptie, de investeringen en de export.
• Vooral de export van elektrotechnische machines en chemische producten steeg sterk in het derde kwartaal terwijl de handel in aardolie en aardolieproducten juist fors daalde. Nederland produceert geen tot weinig aardolie en maakt veel kosten aan import om aardolieproducten te kunnen exporteren, waardoor de daling van de toegevoegde waarde minder was. Exportproducten waar Nederland relatief het meest aan overhoudt zijn producten die we bijna volledig zelf produceren zoals aardgas.