Overheidsfinanciën, derde kwartaal 2023

2. Totale onderwijsuitgaven in Nederland gestegen

Vanaf 2020 is een duidelijke versnelling van de stijging in de totale uitgaven aan het onderwijs in Nederland zichtbaar. In 2022 werd in totaal 58 miljard euro uitgegeven aan onderwijs, 8,5 miljard euro meer dan in 2020. Vanaf 2021 steeg de financiering van onderwijsinstellingen in het basis- en voortgezet onderwijs vanwege de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Met deze middelen moeten onderwijsachterstanden weggewerkt worden en onderwijsverbetering doorgevoerd worden. De verdeling van de uitgaven over de onderwijssectoren en de verdeling naar financieringsbronnen blijft echter nagenoeg constant. 

2.1 Totale onderwijsuitgaven in Nederland
JaarVoortgezet onderwijs (mld euro )Basisonderwijs (mld euro )Wetenschappelijk onderwijs (mld euro )Mbo (mld euro )Hbo (mld euro )Speciaal (basis)onderwijs (mld euro )
201410,3989,8527,1417,0825,4731,279
201510,6979,8267,4587,2245,7301,315
201610,9959,8677,5647,0605,9631,315
201711,18310,1687,8387,4546,3341,296
201811,62810,7548,1787,9346,5221,387
201911,91911,3118,6328,3896,4901,449
202011,96711,9329,0108,3776,7341,504
202113,24012,9659,8618,8927,5281,679
2022*14,28014,90010,2519,1587,6341,823
* voorlopige cijfers

Van deze totale uitgaven wordt gemiddeld zo’n 83 procent gefinancierd door de overheid, de overige 17 procent wordt ongeveer gelijkmatig verdeeld tussen huishoudens en bedrijven. Ook wordt een relatief klein deel van het Nederlandse onderwijs gefinancierd vanuit het buitenland. Dit zijn voornamelijk buitenlandse bedrijven en organisaties die Nederlandse hogescholen en universiteiten betalen om onderzoek te laten uitvoeren.

2.2 Totale onderwijsuitgaven in Nederland (verdeeld naar financieringsbron)
JaarOverheid (mld euro )Huishoudens (mld euro )Bedrijven (mld euro )Buitenland (mld euro )
201434,1753,4623,2060,382
201534,2724,2433,2950,440
201636,0743,0783,1860,425
201735,5044,7883,5090,472
201838,7953,2563,8540,498
201939,2904,2434,1780,479
202040,3874,4354,1970,505
202145,1654,3464,1290,525
2022*48,4354,8164,2870,510
* voorlopige cijfers

Van de overheidsuitgaven aan onderwijs bestaat 93 procent uit lumpsumfinanciering die direct naar de onderwijsinstellingen vloeit. De lumpsum is een bedrag dat de scholen krijgen op basis van het aantal ingeschreven leerlingen. De onderwijsinstelling mag vrij bepalen waaraan dit bedrag uitgegeven wordt. In het mbo en hoger onderwijs betreft een groter deel van de overheidsbekostiging subsidies en fiscale regelingen. Dit is het deel van de studiefinanciering dat bestaat uit giften (2,3 miljard euro in 2022) en de subsidies aan bedrijven voor het begeleiden van duale leerlingen en stagiairs uit het mbo en hbo (0,5 miljard euro in 2022). De verstrekte studieleningen (2,8 miljard euro in 2022) worden buiten beschouwing gelaten bij de totale uitgaven aan onderwijs, omdat de Nederlandse overheid dit bedrag later terugbetaald verwacht te krijgen.

2.3 Overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen/subsidies 2022
 Onderwijsinstellingen (%)Subsidies en fiscale regelingen (%)
Basisonderwijs97,32,7
Speciaal
(basis)onderwijs
99,80,2
Voortgezet
onderwijs
98,81,2
Mbo79,420,6
Hbo82,417,6
Wetenschappelijk
onderwijs
93,76,3

Naast de reguliere publicatie van jaarlijkse onderwijsuitgaven worden de uitgaven aan het nationale onderwijssysteem ook in kaart gebracht volgens de richtlijnen van UOE (een samenwerking tussen UNESCO, OESO en EUROSTAT). Hiermee kunnen de onderwijsuitgaven volgens internationaal overeengekomen richtlijnen worden vergeleken. Deze verschillen soms van de Nederlandse richtlijnen: zo wordt in de UOE-publicatie het ‘middelbaar onderwijs’ niet als categorie gezien, maar vormt de onderbouw een aparte categorie en zijn de bovenbouw en het mbo samen een aparte categorie. Hoewel dit op Nederlands niveau onlogisch lijkt, maakt dit het makkelijker om onderwijsuitgaven internationaal te vergelijken.

De economie en het inwoneraantal van landen verschilt. Hierdoor zegt de vergelijking van absolute bedragen weinig: dat Duitsland een veelvoud van de onderwijsuitgaven heeft vergeleken met Luxemburg valt te verwachten. Om de grootte van de onderwijsuitgaven per land inzichtelijker te maken, besteedt de OESO vooral aandacht aan het kerncijfer ‘uitgaven aan onderwijs als percentage van het bbp’. Hiermee wordt aangegeven welk deel van de nationale begroting een staat uittrekt voor de financiering van het onderwijs. 

Het percentage van het bbp dat aan onderwijs wordt uitgegeven is door de jaren heen vrijwel constant. Nederland gaf in 2020 ongeveer 5,5 procent van het bbp uit aan onderwijs, waarmee Nederland ruim boven het EU25-gemiddelde ligt. Hoewel Duitsland in absolute euro’s erg veel uitgeeft aan onderwijs, zijn de totale uitgaven aan onderwijs als percentage van het bbp relatief laag vergeleken met de buurlanden. Dit hoeft niet direct te betekenen dat in Duitsland onderwijsuitgaven als minder belangrijk worden gezien; tussen de landen bestaan er bijvoorbeeld verschillen in de verhouding tussen de hoeveelheid studenten/leerlingen en de rest van de bevolking en de gemiddelde duur van opleidingen.

2.4 Onderwijsuitgaven als percentage van het bbp
 België (%)Frankrijk (%)Duitsland (%)Nederland (%)EU25 (%)
20145,775,264,35,314,51
20155,655,24,255,314,36
20165,695,164,215,224,29
20175,685,24,195,174,22
20185,655,174,245,164,27
20195,595,164,345,14,3
20206,055,474,65,364,56

Sinds 2019 is bij vrijwel alle landen in grafiek 2.4 een stijging te zien. Dit betekent niet per se dat de onderwijsuitgaven significant gestegen zijn; in Frankrijk zijn tussen 2018 en 2019 de onderwijsuitgaven met 3,5 miljard euro gestegen, tussen 2019 en 2020 slechts met 0,6 miljard euro. Toch is er ook voor Frankrijk een scherpe stijging in de onderwijsuitgaven als percentage van het bbp. Dit is te verklaren door de coronacrisis, waardoor in veel landen het bbp in 2020 lager uitviel. Bij grote fluctuaties in het bbp wordt deze statistiek dus minder eenduidig te interpreteren.