{"@odata.context":"https://www.cbs.nl/odata/v1/$metadata#Articles","value":[{"UniqueId":"cf9a524d-7bd3-45ff-a75c-37af7d1e1113-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Groen blaadje gezocht","ReleaseTime":"1998-06-15T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/25/groen-blaadje-gezocht","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"
Gemiddeld trouwt een Nederlandse man voor het eerst als hij dertig is. Volgens het traditionele patroon is hij dan ruim twee jaar ouder dan zijn bruid. Dit verschil in leeftijd is door de jaren heen vrij constant geweest.
Langzamerhand is dit aan het veranderen. In 1996 werden 4 600 huwelijken gesloten waarbij de man tien tot veertien jaar ouder was dan zijn vrouw. In datzelfde jaar waren er nog eens 2 500 bruiloften waarbij de bruidegom minstens vijftien jaar ouder was. Bij 330 daarvan ging het om tienerbruiden met een bruidegom van dertig jaar of ouder. Aan de andere kant was bij 15 700 huwelijken de vrouw de oudste partner. In 1985 gold dat nog voor 12 900 stellen. Het aantal vrouwen dat - tegen de traditie in - ouder is dan hun man, groeit dus ook.
Hoe ouder mensen zijn wanneer ze trouwen, hoe groter de verschillen in leeftijd. En sinds de tweede helft van de jaren zeventig trouwen de mensen steeds later. Bovendien trouwen mensen vaker voor een tweede of derde keer. Anno 1996 trouwt een nog nooit gehuwde 30-jarige bruidegom zijn twee jaar jongere bruid, een gescheiden 43-jarige man huwt zijn vier jaar jongere vrouw, en een 59-jarige weduwnaar zijn vijf jaar jongere bruid.
Bij deze veranderingen speelt een rol, dat vrouwen steeds minder vaak financiëel van de man afhanke-lijk zijn. Vroeger had een vrouw een man nodig die in staat was haar en de kinderen te onderhouden. Een oudere man had vaak meer status en meer geld. Dit was een belangrijke reden voor een vrouw om voor een iets oudere partner te kiezen. Dat is voor veel vrouwen tegenwoordig anders.
Tussen 1990 en 1996 is het aantal tweeverdieners met zo'n negentigduizend per jaar toegenomen. In 2,3 miljoen huishoudens hebben beide partners een eigen inkomen. Van de paren onder de 65 jaar is bijna zeventig procent tweeverdiener.
Bij tweeverdieners komt een derde van het besteedbare inkomen voor rekening van de vrouw. Weliswaar is de bijdrage van de man dus gemiddeld ruim twee keer zo hoog, maar bij een op de zeven tweeverdie-ners verdient de vrouw het meest. Vooral bij jonge tweeverdieners zijn de inkomensverschillen tussen man en vrouw kleiner. Bij hen komt het ook vaker voor dat de vrouw het meest verdient.
Economisch onafhankelijke vrouwen kunnen bij de keuze van hun huwelijkspartner andere criteria aanleggen dan inkomen of leeftijd. Zij letten er bijvoorbeeld meer op of de partner in staat is tot een goed gesprek.
Jan Latten
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["huwelijken","inkomens"],"Themes":["Vrije tijd en cultuur","Bevolking"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"groen-blaadje-gezocht","Updated":"2024-01-25T17:30:29Z","Created":"2016-02-24T00:02:17Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('cf9a524d-7bd3-45ff-a75c-37af7d1e1113-nl-nl')"},{"UniqueId":"010d0c11-170e-4d09-8c45-0b118ca87965-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Schoolverlaters sneller aan het werk","ReleaseTime":"1998-06-15T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/25/schoolverlaters-sneller-aan-het-werk","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Vorig jaar zochten schoolverlaters gemiddeld zeven maanden naar een vaste baan. In 1996 was dit nog negen maanden. De situatie op de arbeidsmarkt voor schoolverlaters is nu terug op het niveau van 1992-1993.
\nSchoolverlaters van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) of mavo hadden in 1997 zeven maanden nodig om een vaste baan te vinden. Dat is veel korter dan in 1996. Toen zochten zij tien maanden naar een vaste baan.
\nBron CBS -SEO
\nTussen 1992 en 1996 is de situatie op de arbeidsmarkt voor lager opgeleide schoolverlaters elk jaar slechter geworden, ook al groeide de werkgelegenheid in 1995 en 1996. In 1997 profiteerden zij daarentegen wèl van de gunstige arbeidsmarkt.
\nDe forse groei van de werkgelegenheid in 1997 is ook gunstig geweest voor schoolverlaters met een middelbare opleiding (havo, vwo of mbo). Zij zochten zeven maanden naar een vaste baan. In 1996 was dat nog negen maanden.
\nVoor schoolverlaters van het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs is de arbeidsmarkt in 1997 nauwelijks verbeterd. In 1996 profiteerden zij daarentegen het meest van de verbeterde economische situatie. Hbo-schoolverlaters hadden in 1997 zeven maanden nodig om een vaste baan te vinden, voor wo-ers was dat negen maanden.
\nDe verschillen tussen mannelijke en vrouwelijk schoolverlaters zijn klein. Vrouwen met een lagere opleiding zoeken langer naar een vaste baan dan mannen. Mannelijke en vrouwelijke schoolverlaters met een middelbare of hogere opleiding hebben evenveel tijd nodig om aan de slag te komen.
\nBron CBS -SEO
\nIn Groningen, Friesland en Drenthe hebben schoolverlaters meer moeite om een vaste baan te vinden dan in de randstad. Vooral hbo- en wo-schoolverlaters komen verhoudingsgewijs moeilijk aan de slag. In het noorden doen zij er gemiddeld minstens anderhalf maal zo lang over om een vaste baan te vinden als hun collega's uit het westen. Ook middelbaar opgeleide schoolverlaters uit de drie noordelijke provincies zoeken lang naar een vaste baan.
\nTurkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse schoolverlaters met een lagere opleiding doen er ruim twee maal zo lang over om een baan te vinden als autochtone schoolverlaters met een vergelijkbare opleiding. Bij middelbaar opgeleiden (havo, vwo of mbo) is het verschil kleiner. Turkse en Marokkaanse schoolverlaters zoeken gemiddeld anderhalf maal zo lang naar werk. Daarentegen hebben allochtone en autochtone academici evenveel tijd nodig om aan de slag te komen. Dit geldt overigens ook voor allochtone en autochtone hbo-ers.
\nMariëlle Reemers
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["arbeidsmarkt"],"Themes":["Macro-economie","Arbeid en sociale zekerheid"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"schoolverlaters-sneller-aan-het-werk","Updated":"2024-01-25T17:30:28Z","Created":"2016-02-24T00:02:17Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('010d0c11-170e-4d09-8c45-0b118ca87965-nl-nl')"},{"UniqueId":"45f6a826-f566-4be9-b5ec-ff4090de770c-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Europese verzekeraars","ReleaseTime":"1998-06-15T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/25/europese-verzekeraars","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Op 1 juli bestaat de gemeenschappelijke EU-markt voor verzekeraars vier jaar. Deze markt houdt in, dat verzekeraars met een vergunning in één van de lidstaten hun diensten vrijelijk mogen verrichten door de gehele Europese Unie.
\nHet is goed zichtbaar dat in diverse landen de markt voor levensverzekeringen groeit. Zo is de groei in Portugal 24%, in België 40% en in Finland zelfs 65%. De markt voor schadeverzekeringen is vrij stabiel. In de meeste landen nemen de bruto premies toe met 2 à 5%. Alleen in Portugal groeien de schadeverzekeringspremies met 11%.
\nInternationalisatie blijkt onder andere uit de mate waarin verzekeraars in andere EER-landen actief zijn via bijkantoren of via het recht op vrije dienstverrichting. Dit laatste gebeurt dan rechtstreeks vanuit de eigen lidstaat. Deze internationale activiteiten maken gemiddeld 1 tot 2% uit van de totaal geboekte bruto premie-inkomsten.
\nDe premie-inkomsten van de schadeverzekeraars zijn slechts weinig gegroeid. Dat kan duiden op toegenomen concurrentie. Uit angst voor het verlies van marktaandeel zouden verzekeraars immers beducht zijn om premiestijgingen in te voeren. Van de Nederlandse schadeverzekeraars kan echter moeilijk worden beweerd dat de Europese concurrentie nu tot gedragsverandering leidt. Op de Nederlandse thuismarkt geldt namelijk al langer een hevige en open concurrentie.
\nVerdere aanwijzingen voor groeiende concurrentie geven de schaderatio's. Dit zijn de bruto schade-uitkeringen, uitgedrukt als percentage van de bruto premies. De gemiddelde schaderatio in de Europese Economische Ruimte - dat is de Europese Unie plus Noorwegen en IJsland - is 70%. In de meeste lidstaten ligt deze ratio dicht bij het gemiddelde. Ook deze grotere eenvormigheid kan op toegenomen concurrentie duiden. Zweden en het Verenigd Koninkrijk wijken met ratio's van 105% en 55% af van de rest. In het geval van Zweden komt dat door uitzonderlijke schadeclaims in de branches 'motorrijtuigen' en 'ziekte en ongevallen'.
\nDe groei in het levensverzekeringsbedrijf wordt sterk beïnvloed door ontwikkelingen op pensioengebied. De inwoners van de lidstaten zijn in toenemende mate onzeker over hun staatspensioen. Dit geldt ook voor het aanvullende pensioen dat zij op grond van een arbeidsrelatie ontvangen van hun werkgever. Veel mensen sluiten daarom een individuele levensverzekering als extra voorziening voor de toekomst.
\nHet fenomeen van collectieve pensioenverzekering, waarbij een werkgever voor het collectief van werknemers een pensioenregeling onderbrengt bij een levensverzekeraar, komt slechts beperkt voor. Alleen in België, Denemarken, Nederland en Zweden heeft deze vorm van levensverzekering een aanzienlijk aandeel. Ook levensverzekeringen in beleggingseenheden zijn niet wijd verbreid. Luxemburg, Nederland en Zweden zijn de enige landen waar deze producten een aandeel van meer dan 10% behalen.
\nAndré Michel
\nDit artikel is een bewerking van een publicatie van Eurostat in Statistics in Focus, 1998/1.
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["Noorwegen"],"Themes":["Financiële en zakelijke diensten"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"europese-verzekeraars","Updated":"2024-01-25T17:30:29Z","Created":"2016-02-24T00:02:19Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('45f6a826-f566-4be9-b5ec-ff4090de770c-nl-nl')"},{"UniqueId":"b608b8c8-0d73-4c1d-b703-2811d9f385e9-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Gewelddadige jongeren","ReleaseTime":"1998-06-22T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/26/gewelddadige-jongeren","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In 1996 is de politie ruim 250 duizend personen op het spoor gekomen, die van een misdrijf werden verdacht. Eén op de vijf verdachten was jonger dan achttien jaar en dus strafrechtelijk minderjarig. Onder deze groep jongeren waren zeven keer zoveel jongens als meisjes.
Het aantal meerderjarige verdachten van misdrijven blijft de laatste jaren vrijwel constant. Het aantal minderjarige verdachten dat de politie opspoort stijgt daarentegen de laatste jaren sterk: voor de jongens met zo’n veertig procent, voor de meisjes zelfs met de helft.
Van elke duizend jongeren - tot 24 jaar - stonden er in 1996 achttien geregistreerd in het herkenningssysteem van de politie. Zij werden verdacht van één of meer strafbare feiten. Jongens zijn daarbij veel sterker vertegenwoordig dan meisjes. Gemiddeld is zo’n drie procent van de jongens in het herkenningssysteem opgenomen, tegen een half procent van de meisjes.
Van de strafrechtelijk minderjarige jongens - tussen 12 en 17 jaar - zijn er naar verhouding minder in het herkenningssysteem opgenomen dan van de jongens van 18 tot 24 jaar. Bij de meisjes is dat omgekeerd: jongere meisjes staan anderhalfmaal zo vaak als verdachte geregistreerd als wat oudere meisjes.
Bij minderjarige verdachten gaat het in ruim de helft van de gevallen om een vermogensmisdrijf. Diefstal, al of niet met braak, maakt daarvan het leeuwendeel uit. In 1990 hoorde de politie nog tweederde van de minderjarige verdachten in verband met een vermogensmisdrijf. Dat betekent een daling van twintig procent in zeven jaar. Daar staat een stijging tegenover van het percentage vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde.
De grootste groei zit in het percentage geweldsmisdrijven. Van de feiten waarvoor de politie jongeren tussen 12 en 17 jaar hoorde, maakten geweldsmisdrijven in 1990 ruim negen procent uit. In 1996 was dat ruim vijftien procent. Dat betekent dat het aandeel van geweldsmisdrijven in de criminaliteit van minderjarigen in zeven jaar tijd met zeventig procent is toegenomen. In absolute cijfers gaat het om bijna achtduizend geweldsmisdrijven in 1996.
Onder jongeren is de zogenaamde harde kern verantwoordelijk voor een kwart van de strafbare feiten. Deze groep maakt echter slechts vijf procent van het aantal jongere verdachten uit. Van de jongens wordt bijna de helft tot de first-offenders gerekend en eveneens bijna de helft tot de licht criminelen.
Van de meisjes is bijna driekwart first-offender en een kwart licht crimineel. Slechts twee van de honderd meisjes die van een strafbaar feit worden verdacht, behoren tot de harde kern.
Van de misdrijven waarvan de uitgebreide groep jongeren - strafrechtelijk minder- en meerderjarig samen, van 12 tot 24 jaar - wordt verdacht, vormen geweldsdelicten bijna dertig procent. Dat geldt althans voor de first-offenders en de licht criminelen. De harde kern wordt in een vijfde van de gevallen van een geweldsdelict verdacht. Naar verhouding gebruikt de harde kern dus minder geweld. Zij wendt dit geweld bovendien anders aan.
Aan zogenaamd zinloos geweld heeft tien procent van de jongens in de harde kern zich schuldig gemaakt. Van diefstal met geweld worden ze in vijf procent van de gevallen verdacht. First-offenders en licht criminelen daarentegen plegen slechts in twee tot drie procent van de gevallen diefstal met geweld. Zij plegen juist vaak zinloos geweld. Bijna een kwart van de first-offenders en licht criminelen is op verdenking van zinloos geweld in het herkenningssysteem van de politie opgenomen.
Pieter Duimelaar
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["minderjarige verdachte","politie","verdachten"],"Themes":["Veiligheid en recht"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"gewelddadige-jongeren","Updated":"2024-01-25T17:30:30Z","Created":"2016-02-24T00:02:17Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('b608b8c8-0d73-4c1d-b703-2811d9f385e9-nl-nl')"},{"UniqueId":"03cd6a9e-f518-4da5-8705-5cbc3aa373d4-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Buitenechtelijke geboorten","ReleaseTime":"1998-06-22T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/26/buitenechtelijke-geboorten","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Tussen 1985 en 1995 is het aandeel van buitenechtelijk geboren kinderen in de totale geboorte verdubbeld van ruim acht procent tot 15,6 procent. Antilliaanse en Arubaanse vrouwen brengen bijna zes op de tien kinderen buitenechtelijk ter wereld. Van de Turkse en Marokkaanse pasgeborenen heeft slechts één op de twintig een niet-gehuwde moeder.
\nDankzij het aardgas heeft Nederland, vergeleken met andere Europese landen, een gunstige positie in de wereldhandel in energie. De rest van Europa is immers relatief arm aan energiebronnen. Wereldwijd stijgt echter de vraag naar energieproducten. Nederland is in dit opzicht niet zelfvoorzienend. Om aan de vraag te blijven voldoen zal Nederland energie uit het buitenland moeten importeren. Daarbij gaat het vooral om ruwe aardolie.
\nImport van aardolie is niet alleen noodzakelijk om te voldoen aan de vraag van Nederlandse energiegebruikers. Nederland heeft tenslotte ook een goed ontwikkelde bewerkingsindustrie. Daar wordt aardolie omgezet in consumptiegoederen. Deze goederen worden gedeeltelijk in het binnenland gebruikt, maar ook worden ze geëxporteerd.
\nIn 1996 en 1997 importeerde Nederland vooral aardolie en aardolieproducten uit Noorwegen, Saoedi-Arabië en het Verenigd Koninkrijk. Steenkool komen we voornamelijk uit de Verenigde Staten, Midden- en Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. De top drie voor de invoer van (aard)gas bestaat uit Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Algerije. Voor de uitvoer van alle hierboven genoemde producten zijn Duitsland, België, Luxemburg en Frankrijk de belangrijkste landen.
\nVoor alle energieproducten samen had Nederland vorig jaar met landen buiten de Europese Unie een handelstekort van 17,6 miljard gulden. De invoer bedroeg 20,7 miljard, de uitvoer 3,1 miljard. Uit landen binnen de Europese Unie voerde Nederland in 1997 voor een waarde van 7,3 miljard energieproducten in. De uitvoer naar deze landen bedroeg 23,5 miljard. Met de landen van de Europese Unie bestaat dus een handelsoverschot van 16,2 miljard gulden. Het totale handelstekort met betrekking tot energieproducten was vorig jaar ruim 4,1 miljard gulden.
\nBegin 1996 waren er in Nederland ruim 6,5 miljoen particuliere huishoudens. Bij elkaar bezaten zij een vermogen van 1 040 miljard gulden. Dat is gemiddeld 158 duizend gulden, bijna drieënhalf maal het gemiddelde besteedbare jaarinkomen van huishoudens.
\nDe kleine groep huishoudens met grote vermogens heeft een flinke invloed op dit gemiddelde. De vijf procent rijkste huishoudens hadden begin 1996 allemaal een vermogen van meer dan 580 duizend gulden. Gemiddeld waren zij goed voor bijna anderhalf miljoen gulden. Samen bezaten zij 47 procent van het totale vermogen. Ruim twee procent van de huishoudens was miljonair.
\nDaarentegen had de helft van de huishoudens een vermogen van minder dan 42 duizend gulden. Gezamenlijk hadden zij evenveel schulden als bezittingen en bedroeg het vermogen per saldo gemiddeld 0 gulden.
\nVan iedere zeven huishoudens had er één meer schulden dan bezittingen en dus een negatief vermogen. Twee van de zeven hadden een vermogen tussen nul en twintigduizend gulden. Bij ruim 37 procent van de huishoudens bedroeg het vermogen meer dan 100 duizend gulden.
\nMensen met een laag inkomen hebben vaak een klein vermogen en mensen met een hoog inkomen hebben vaak een groot vermogen. Van de 25 procent huishoudens met de laagste inkomens (minder dan 26 duizend gulden) heeft ongeveer een kwart meer schulden dan bezittingen en heeft de helft een vermogen tussen 0 en 16 duizend gulden. Desondanks was in deze groep het gemiddelde vermogen ((63 duizend gulden) vrij hoog. Dit is vooral terug te voeren op een kleine groep vermogende zelfstandigen met een laag of negatief inkomen. Heel anders is de situatie bij de 25 procent huishoudens met de hoogste inkomens (meer dan 60 duizend gulden). Van deze groep huishoudens bezat de helft meer dan 178 duizend gulden. Het gemiddelde vermogen was 340 duizend gulden.
\nHet vermogen is veel ongelijker verdeeld dan het inkomen. In 1996 bezaten de tien procent huishoudens met de hoogste vermogens 61 procent van het totale vermogen; de tien procent huishoudens met de hoogste inkomens daarentegen ontvingen 23 procent van het totale inkomen.
\nHet vermogen neemt sterk toe met de leeftijd. Bij jongeren is het vermogen meestal nog zeer beperkt, maar tussen de 25 en 45 jaar neemt bij velen het vermogen snel toe. Onder 45 tot 55-jarigen is het gemiddelde vermogen ruim twee ton. Voor 55-plussers is het nog iets groter. Uit het feit dat het gemiddelde vermogen stijgt met de leeftijd mag overigens niet de conclusie getrokken worden dat het vermogen voor iedereen toeneemt met de jaren. In iedere leeftijdscategorie heeft tenminste een kwart van de huishoudens een zeer klein of zelfs negatief vermogen.
\nEen hoog inkomen en een hogere leeftijd gaan vaak samen met een groot vermogen. De helft van de 65 tot 75-jarigen in de hoogste inkomensklasse bezit meer dan vierenhalve ton. Voor de 75-plussers in de hoogste inkomenscategorie is dat zelfs zes ton. Voor een aantal van deze huishoudens dient dat vermogen als oudedagsvoorziening. Een voorbeeld: ondernemers die hun bedrijf verkocht hebben en nu van de opbrengst leven.
\nHuishoudens met een laag inkomen hebben ongeacht de leeftijd meestal een klein vermogen. Bij een laag inkomen zijn de meeste huishoudens nauwelijks in staat een vermogen op te bouwen. Jongeren hebben, ook al vallen ze in de hogere inkomensklassen, meestal een beperkt vermogen. Zij hebben immers nog geen tijd gehad om vermogen op te bouwen. Ook erfenissen komen meestal pas op latere leeftijd.
\nHet aantal huishoudens met effecten is in 1995 nog met 90 duizend gestegen. Begin 1996 bezaten 840 duizend huishoudens effecten, dat is 13 procent van alle huishoudens. De waarde van het effectenbezit fluctueerde. Door de ongunstige ontwikkeling van de koersen nam zij in 1994 af. In 1995 steeg de waarde echter met ruim 40 miljard gulden. Begin 1996 bezaten de huishoudens van Nederland voor 215 miljard aan effecten. Effecten vormen daarmee 15 procent van de bezittingen.
\nHet belangrijkste vermogensbestanddeel is echter de eigen woning. Van het totale bezit bestaat meer dan de helft uit de waarde van de eigen woning. Aan de andere kant is de woning ook goed voor het grootste deel van de schulden. Tegenover een bezit van 820 miljard gulden aan eigen woningen staat namelijk een schuld van 340 miljard gulden aan hypothecaire leningen.
\nBegin 1996 was het gemiddelde vermogen per huishouden 22 duizend gulden meer dan begin 1995 en 24 duizend gulden meer dan begin 1994. Deze ontwikkeling hing vooral samen met veranderingen in het bezit van een eigen woning en van effecten. Zowel het aantal huishoudens met een eigen woning als de waarde van die woning namen toe. Ook de schulden ten behoeve van de woning werden groter. Het vermogen dat de huishoudens in de eigen woning belegden, is netto aanzienlijk gestegen.
\nL. Trimp
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["vermogen","schulden","miljonairs"],"Themes":["Bevolking","Inkomen en bestedingen","Vrije tijd en cultuur"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"een-op-de-vijftig-huishoudens-miljonair","Updated":"2024-01-25T17:30:31Z","Created":"2016-02-24T00:03:49Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('d4ce09ce-dcca-46e1-8407-8baacabbf760-nl-nl')"},{"UniqueId":"d8cfbe31-1740-4647-8375-abba6bc51d34-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Ouderschapsverlof vaker gebruikt","ReleaseTime":"1998-06-29T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/27/ouderschapsverlof-vaker-gebruikt","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Sinds 1 januari 1991 is de Wet op het ouderschapsverlof van kracht. Deze wet geeft aan werknemers met een kind tot vier jaar de mogelijkheid om onbetaald ouderschapsverlof op te nemen van maximaal zes maanden. Tijdens dit verlof moet minimaal 20 uur per week worden gewerkt. Per 1 juli 1997 is de verlofregeling versoepeld. De leeftijdsgrens van de kinderen is opgetrokken van vier naar acht jaar. Het is nu ook mogelijk om drie maanden voltijdverlof op te nemen of om het verlof over een langere periode uit te smeren. Daarnaast hebben nu ook werknemers die minder dan 20 uur per week werken recht op ouderschapsverlof. In CAO-onderhandelingen maar ook tussen individuele werkgevers en werknemers kunnen nadere afspraken worden gemaakt. De bekendste afwijkende regeling is de betaalde ouderschapsverlofregeling voor ambtenaren.
\nIn de jaren 1995/1997 hadden gemiddeld 22 duizend mensen voor bijna een half jaar ouderschapsverlof. Dit is twintig procent van de werknemers die recht hadden op ouderschapsverlof. Tussen 1992 en 1994 maakte 17 procent van de werknemers die daar recht op hadden ook daadwerkelijk gebruik van de regeling. De mogelijkheid om ouderschapsverlof op te nemen wordt dus steeds vaker benut.
\nVrouwen maken nog steeds vaker gebruik van de regeling dan mannen, maar de verschillen zijn kleiner geworden. In de jaren 1995/1997 maakten vrouwen drie maal zo vaak gebruik van de regeling als mannen. In 1992/1994 was dat nog vijf maal zo vaak.
\nGemiddeld duurde het ouderschapsverlof in de periode 1995/1997 bijna een half jaar. Mannen spreidden het ouderschapsverlof over een kortere periode dan vrouwen. Gemiddeld duurde het ouderschapsverlof van mannen 22 weken. Bij de vrouwen was dat 28 weken.
\nIn de afgelopen jaren is de periode waarin mannen en vrouwen het ouderschapsverlof opnamen veranderd. Mannen spreiden nu het ouderschapsverlof over een kortere periode dan in de jaren 1992/1994. Toen hadden zij gemiddeld 27 weken verlof. Vrouwen daarentegen nemen het verlof nu op in een langere periode. In 1992/1994 namen vrouwen het verlof nog op in gemiddeld 21 weken.
\nVrouwen werkten in de verlofperiode maar voor de helft van hun normale arbeidstijd, terwijl veel vaders driekwart van de tijd bleven werken. Vrouwen ruilden dus een groter deel van hun arbeidstijd in voor de verzorging van hun kind.
\nBijna 30 procent van de mensen die ouderschapsverlof konden opnemen, werkte bij de overheid, het onderwijs of de gezondheidszorg. Van hen ging bijna de helft daadwerkelijk met ouderschapsverlof. Daarbij speelt natuurlijk mee dat voor ambtenaren het ouderschapsverlof gedeeltelijk betaald is. Zij krijgen driekwart van hun bruto salaris over de verlofuren doorbetaald. Van de ouders die in andere sectoren werken, ging één op de tien met ouderschapsverlof.
\nMariëlle Reemers
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["vakantiedagen","overheid","lonen"],"Themes":["Arbeid en sociale zekerheid"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"ouderschapsverlof-vaker-gebruikt","Updated":"2024-01-25T17:30:31Z","Created":"2016-02-24T00:01:45Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('d8cfbe31-1740-4647-8375-abba6bc51d34-nl-nl')"},{"UniqueId":"dbba9647-694a-40bd-9574-ae2885872c97-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Sloopauto's","ReleaseTime":"1998-06-29T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/27/sloopauto-s","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In 1995 zijn 472 duizend voertuigen buiten gebruik gesteld. Niet al deze auto’s komen op de sloop terecht. Een deel ervan wordt namelijk uitgevoerd. Daar staat tegenover, dat er ook sloopauto’s worden ingevoerd. In 1995 zijn uiteindelijk zijn 398 duizend wrakken voor de sloop vrijgekomen.
\nTien jaar eerder, in 1985, bereikte de uitval voor sloop een piek in verband met de invoering van de APK-keuring. Vanaf 1990 tot 1995 is de export van sloopauto’s gestegen. In 1995 nam de uitval voor sloop toe, terwijl de export terugliep.
\nVorig jaar hebben van elke duizend mannen er zeven kortere of langere tijd in een gevangenis of huis van bewaring doorgebracht. Bij de vrouwen lag dit aantal 25 keer zo laag.
\nOm alle gedetineerden te kunnen herbergen, wordt het aantal cellen jaarlijks uitgebreid. Net als in 1996 was ook vorig jaar een toename te zien van het aantal personen dat in de loop van het jaar gedetinerd is geweest. Gemiddeld bleven deze personen even lang als in 1995 en 1996: bijna 3,5 maand.
\nDank zij de uitbreiding van de celcapaciteit is het aantal gedetineerden dat wegens plaatsgebrek moest worden weggestuurd drastisch afgenomen. Deze daling bracht het aantal heenzendingen terug op het niveau van 1990.
\nHet kleinbedrijf in de bouwnijverheid bestaat uit een groot aantal bedrijven. In de jaren 1994 t/m 1997 vertoont deze bedrijfstak een grote groei en dynamiek.
\nHet kleinbedrijf valt eigenlijk in twee klassen te verdelen: bedrijven zonder werknemers en bedrijven met 1 tot 10 werknemers op de loonlijst. Jaarlijks stromen in de bedrijfstak bouwnijverheid duizenden nieuwe bedrijven het kleinbedrijf binnen. Het merendeel van deze starters begint zonder personeel. Bij de bedrijven zonder werknemers is in 1996 sprake van een ‘geboortegolf’, omdat bijna 7500 van dergelijke bedrijven werden opgericht. Daarbij vallen de kleine negenhonderd bedrijven met 1 tot 10 werknemers bijna in het niet.
\nEr zijn ook bedrijven die opgeheven worden, bijvoorbeeld door een faillissement, fusie of overname. In de meeste gevallen stopt het bedrijf echter omdat de eigenaar te oud wordt of een ander beroep kiest. Bij kleine bedrijven is het bedrijf meestal sterk verbonden met het wel en wee van de eigenaar, en dat geldt zeker wanneer er geen werknemers in dienst zijn.
\nHet aantal opgeheven bedrijven met 1 tot 10 werknemers was in 1997 iets hoger dan het aantal opgerichte bedrijven. Bij de bedrijven zonder werknemers ligt het aantal opgeheven bedrijven een stuk lager dan het aantal nieuwe. Toch wordt de groep bedrijven zonder werknemers niet groter door die ‘geboorteoverschotten’.
\nEr zijn namelijk nog meer factoren die een rol spelen bij de veranderingen in de aantallen bedrijven van een bepaalde grootte. Zo zorgen de mutaties van het aantal werknemers van de bedrijven voor veel dynamiek. Eenmansbedrijfjes groeien en nemen mensen in dienst, en bedrijfjes met enkele werknemers kunnen weer eenmansbedrijven worden of juist meer mensen aannemen. In veel bedrijven zonder werknemers worden mensen aangenomen. Zo komen er weer ‘meermansbedrijven’ bij.
\nDe derde bron van veranderingen in het aantal bouwbedrijven is het gevolg van verschuivingen in de hoofdactiviteit van bedrijven. Bedrijven komen daardoor in een andere bedrijfstak terecht. Voor de bouwnijverheid geldt dat er een gelijkmatige instroom is van bedrijven die voorheen tot een andere bedrijfstak werden gerekend. De uitstroom van kleine bouwbedrijven zonder werknemers, die door verandering van hoofdactiviteit bij een andere bedrijfstak zijn gaan horen, laat een piek zien in de periode ‘93/’94. Dat komt door een verandering van de standaard bedrijfsindeling in die jaren. Deze instroom bestaat voornamelijk uit bedrijven die eerder als hoofdactiviteit detailhandel hadden.
\nEr zijn natuurlijk ook bouwbedrijven waarvoor niets is veranderd. Uit de cijfers blijkt duidelijk dat de groep bouwbedrijven zonder werknemers en bouwbedrijven met 1 - 10 werknemers nog steeds groeien.
\nM. Reitsema
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["starters","werknemers","bedrijfstak","bedrijven","bouw"],"Themes":["Bedrijven","Bouwen en wonen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"geboortegolf-kleine-bouwbedrijven","Updated":"2024-01-25T17:30:32Z","Created":"2016-02-24T00:02:25Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('938fccd4-375e-4cd4-a9ec-d3ce765145bd-nl-nl')"},{"UniqueId":"9668cbad-883d-4d2d-9a77-fec32027c547-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Woningen","ReleaseTime":"1998-06-29T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/27/woningen","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In Nederland stonden op 1 januari 1998 ruim 6,4 miljoen woningen. Dit is 1% meer dan een jaar eerder. Zuid-Holland heeft de meeste woningen op haar grondgebied staan, namelijk ruim 1,4 miljoen. Flevoland is met 113 duizend woningen de provincie met de minste woningen.
\nOp elke vierkante kilometer staan in Nederland gemiddeld 190 woningen. In Zuid-Holland is de dichtheid van de bebouwing het grootst, namelijk 501 woningen per vierkante kilometer. In Drenthe daarentegen staan maar 71 woningen op een vierkante kilometer.
\nDe gemiddelde woning in Nederland is 38 jaar oud. De helft van de woningvoorraad is gebouwd voor 1970. Afgezien van Flevoland, waar de meeste woningen uiteraard later zijn gebouwd, is Noord-Brabant de provincie met de jongste woningen, namelijk gemiddeld 33 jaar. De oudste woningen staan in Noord-Holland; zij zijn gemiddeld 44 jaar oud.
\nBij elkaar waren al deze woningen op 1 januari 1998 rond 1,2 biljoen gulden waard. Dat is ruim 60 miljard meer dan een jaar eerder. De groei van de waarde is voornamelijk een gevolg van de stijging van de prijsindex van nieuwbouwwoningen, die voor 1997 uitkomt op ruim 4%. De gemiddelde opstalkosten per 1 januari 1998 bedragen 186 duizend gulden. Voor eengezinswoningen is deze gemiddelde waarde 204 duizend gulden en voor een meergezinswoning 144 duizend gulden.
\nOp 1 januari van dit jaar stonden er 4,5 miljoen eengezins- en 1,9 miljoen meergezinswoningen in Nederland. Eengezinswoningen vormen daarmee 70% van de woningvoorraad. Tussen de stedelijke en de meer landelijke gebieden bestaan echter grote verschillen. In Zuid-Holland maken eengezinswoningen slechts de helft van het aantal woningen uit. Drenthe daarentegen heeft met 88% relatief de meeste eengezinswoningen. In Noord- en Zuid-Holland samen staan 62% van alle meergezinswoningen.
\nDe laatste jaren daalt het gemiddeld aantal personen per woning voortdurend. Deze trend werd ook vorig jaar voortgezet. Op 1 januari 1998 wonen gemiddeld 2,43 personen in één woning. Noord-Holland heeft met 2,27 de minste mensen in een woning. Naar verhouding druk is het in de huizen in Flevoland, Gelderland en Noord-Brabant. In deze drie provincies wonen gemiddeld 2,59 personen in een woning.
\nB.F.J. van Noppen en drs. H.L.F. Verlinden
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["eengezinswoning","woningvoorraad","regionale indelingen"],"Themes":["Bouwen en wonen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"woningen","Updated":"2024-01-25T17:30:32Z","Created":"2016-02-24T00:02:16Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('9668cbad-883d-4d2d-9a77-fec32027c547-nl-nl')"},{"UniqueId":"f17b0aad-dbb8-4c4d-a9b8-566edc7cb658-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Bestrijdingsmiddelen","ReleaseTime":"1998-07-06T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/28/bestrijdingsmiddelen","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Tussen 1985 en 1995 is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw gehalveerd. Vooral de toepassing van grondontsmettingsmiddelen heeft daaraan bijgedragen; het gebruik hiervan is met vier vijfde teruggelopen. Dit is het gevolg van de invoering van een vergunning voor het gebruik in 1993. De doelstelling - vermindering met de helft ten opzichte van eind jaren tachtig - is ruimschoots gehaald. De beperking van het gebruik van pesticiden, zoals insecticiden, herbiciden en fungiciden (schimmelbestrijders), gaat aanzienlijk trager. De doelstellingen van de beide laatste zijn niet gehaald.
\nVorig jaar werd voor ruim 18 miljard gulden aan consumptief krediet verstrekt. Het bedrag aan nieuw verstrekte kredieten steeg met bijna 14 procent ten opzichte van een jaar eerder. Eind 1997 bedroeg de uitstaande schuld op alle consumptieve leningen 25,4 miljard gulden.
\nVoor de toename van het consumptieve krediet zijn verschillende verklaringen te vinden. Aan de ene kant kan het vertrouwen van de consument in de economie en de koopkrachtontwikkeling direct of indirect leiden tot het aangaan van een consumptieve lening. Een mogelijke andere verklaring kan zijn dat nieuwe media, zoals Internet en leenlijnen, de consument een extra mogelijkheid bieden een krediet af te sluiten.
\nOversluitingen zijn vaak het directe gevolg. Hiervan is sprake als kredietnemers lopende kredieten vervroegd aflossen om gelijktijdig een nieuwe, hogere lening af te sluiten. Het bedrag dat de consument hierbij in handen krijgt, dus het bedrag van de verhoging, is veel lager dan het volgens de statistieken ‘verstrekte’ krediet. Het uitstaande debiteurensaldo neemt door oversluitingen relatief weinig toe. De belangstelling voor deze oversluitingen is in 1996 sterk opgelopen, wat kan worden afgeleid uit een forse toename van de (vervroegde) aflossingen in dat jaar. In 1997 lijkt dit verschijnsel zich op hetzelfde niveau als in het voorgaande jaar te hebben gehandhaafd.
\nHet uitstaande bedrag aan consumptieve kredieten kon in 1997 groeien doordat er meer nieuwe kredieten werden verstrekt. In 1997 besteedden huishoudens namelijk 4,5 procent meer aan uitgaven voor duurzame consumptiegoederen dan in 1996, wat indirect een groei van het consumptief krediet met nieuwe kredieten tot gevolg had.
\nBij de keuze van een krediet wil de consument optimale vrijheid. Deze mogelijkheid wordt geboden via het doorlopend krediet of een van zijn varianten. Bij deze kredietvorm kan na het overeenkomen van een limietbedrag een door de consument zelf te bepalen bedrag worden opgenomen mits hij het limietbedrag niet overschrijdt. Afgeloste bedragen kunnen steeds weer worden opgenomen. In de meeste gevallen wordt maandelijks automatisch 2 procent van het limietbedrag van een betaalrekening van de consument afgeschreven. In dit bedrag is een variabele rentevergoeding inbegrepen, die berekend wordt over het uitstaande bedrag.
\nDoorlopend krediet werd in 1970 in Nederland geïntroduceerd en had in dat jaar een aandeel van 6 procent van het totaal verstrekte krediet. Sindsdien heeft deze kredietvorm een grote vlucht genomen. Nagenoeg alle kredietverschaffers bieden doorlopend krediet aan, waarbij de onderlinge concurrentie het ontstaan van varianten in de hand werkt.
\nTwee van deze varianten, postorderkrediet en creditcards, worden sinds de invoering van de Wet op het Consumenten in 1992 eveneens in de statistiek betrokken en afzonderlijk gepubliceerd. Deze varianten hebben doorgaans betrekking op goederenkrediet. De overige varianten, zoals combinaties van sparen en lenen of kredieten met bijzondere naamgeving, zijn opgenomen in het doorlopend geldkrediet. In 1997 was bijna 80 procent van het totaal verstrekte krediet er een in de vorm van een doorlopende kredietfaciliteit.
\nRon Storm
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["leningen","internet","consumenten","koopkrachtontwikkeling"],"Themes":["Inkomen en bestedingen","Macro-economie"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"sterke-groei-consumptief-krediet","Updated":"2024-01-25T17:30:21Z","Created":"2016-02-24T00:02:09Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('a9abb4db-9f8b-42da-b07a-626a26bf74b6-nl-nl')"},{"UniqueId":"9bf1f15b-40c9-44db-b389-1fb6ddc7228e-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Langdurig in de bijstand","ReleaseTime":"1998-07-06T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/28/langdurig-in-de-bijstand","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De financiële situatie van huishoudens met een bijstandsuitkering is weinig florissant. Een bijstandsuitkering wordt alleen maar toegekend als het inkomen en het vermogen onder bepaalde grenzen liggen. Dit houdt ook in dat huishoudens die gedurende lange tijd een bijstandsuitkering ontvangen geen mogelijkheid zien om hun welvaartsniveau te verbeteren.
\nBijstandsuitkeringen worden toegekend per huishouden. Eind 1995 ontving één op de dertien huishoudens een periodieke algemene bijstandsuitkering. In verhouding blijken weinig bijstandsuitkeringen voor te komen onder 65-plus huishoudens. Dit komt doordat de meeste 65-plussers in aanmerking komen voor een AOW-uitkering en/of pensioen. Ultimo 1995 ontving minder dan 1 procent van deze huishoudens een bijstandsuitkering. Daarentegen ontving van de huishoudens jonger dan 65 jaar 9,4 procent een bijstandsuitkering.
\nIn de periode 1984-1995 is het percentage van de huishoudens jonger dan 65 jaar met een bijstandsuitkering gedaald van ruim 12 procent naar 9,4 procent. Daarentegen is het percentage huishoudens met een uitkering met een duur van meer dan drie jaar bijna een half procentpunt gestegen, van 3,7 naar 4,2 procent. Het hoogste percentage kwam voor in 1988, toen 5,2 procent van de huishoudens een uitkering ontving die al langer dan drie jaar duurde.
\nOok het totaal aantal bijstandsuitkeringen is in de periode 1984-1995 gedaald. Het aandeel uitkeringen met een duur van meer dan drie jaar is echter gestegen. In 1984 duurde bijna een kwart van het totaal aantal uitkeringen meer dan drie jaar, in 1995 was dat 44 procent. In 1991 was het aandeel langdurende uitkeringen het hoogst.
\nEen derde van de huishoudens in Nederland woont in steden met 100 000 of meer inwoners, terwijl hier in 1995 meer dan de helft van de bijstandsuitkeringen werd toegekend. Ruim 15 procent van de huishoudens in grote steden ontving een bijstandsuitkering. Bijna de helft van deze huishoudens had die uitkering al meer dan drie jaar. Ook woont van de huishoudens met een langdurende uitkering een hoger percentage in de grote steden dan van de huishoudens met een kortdurende uitkering.
\nIn het westen van het land ontvingen naar verhouding veel huishoudens een bijstandsuitkering. Vooral huishoudens met een langdurende uitkering waren daar sterk vertegenwoordigd. Ruim 46 procent van de huishoudens met een bijstandsuitkering in het landsdeel west had de uitkering al meer dan drie jaar. In de overige landsdelen kwamen minder langdurende uitkeringen voor.
\nDe personen die eind 1995 al meer dan drie jaar een bijstandsuitkering ontvingen, waren over het geheel genomen ouder dan de overige aanvragers. Van die laatste groep waren de meesten tussen 24 en 35 jaar oud. In de oudere leeftijdscategorieën nam het aantal bijstandsafhankelijken snel af, maar hier waren wel veel langdurende uitkeringen te vinden. In de leeftijdsgroep van 55 tot en met 64 jaar was het aantal personen met een langdurende uitkering absoluut gezien zelfs meer dan drie keer zo hoog als het aantal personen met een nog kort durende uitkering.
\nEind 1995 waren er iets meer vrouwen dan mannen die bijstand ontvingen, ondanks het feit dat bij echtparen meestal de man een aanvraag voor een uitkering indient. Van de personen die nog geen drie jaar geleden een uitkering hadden aangevraagd, vormden de mannen de meerderheid. Voor vrouwen duurt een uitkering gemiddeld langer. Bij hen was de helft van de uitkeringen langdurend. Bij de mannen gold dit voor bijna vier van de tien uitkeringen.
\nTussen de ABW-uitkeringen en de RWW-uitkeringen bestaat een groot verschil in het geslacht van de aanvragers. Het onderscheid tussen ABW- en RWW-uitkeringen is sinds 1996 vervallen. Tot die tijd waren mensen met een RWW-uitkering verplicht zich in te schrijven bij een arbeidsbureau, mensen met een ABW-uitkering niet. In 1995 was ongeveer 84 procent van de ABW-aanvragers vrouw, waarbij drie van de vijf een langdurende uitkering hadden. Bij de RWW-uitkeringen had slechts 36 procent een vrouwelijke aanvrager. Van hen had ruim een derde een uitkering van lange duur.
\nVan de aanvragers van bijstandsuitkeringen is ook de burgerlijke staat bekend. Eind 1995 bleek meer dan één derde deel van de aanvragers gescheiden. Van deze groep had meer dan de helft de uitkering al langer dan drie jaar.
\nVan de bijstandontvangers van wie de uitkering nog geen drie jaar duurde, was het merendeel ongehuwd, bijna 30 procent was gescheiden en de overigen waren gehuwd. Bij een langdurende afhankelijkheid van de bijstand gaat het behalve om ongehuwden (40 procent) ook vooral om personen die zijn gescheiden (42 procent). Ruim tweederde van hen zijn vrouwen. Vergeleken met het aandeel van de vrouwen in de hele langdurende bijstand (57 procent) is dit aandeel erg hoog. In totaal komt bijna 30 procent van de langdurende uitkeringen terecht bij gescheiden vrouwen.
\nAnneke Loeve
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["inkomens","landsdelen","bijstand"],"Themes":["Vrije tijd en cultuur","Arbeid en sociale zekerheid"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"langdurig-in-de-bijstand","Updated":"2024-01-25T17:30:21Z","Created":"2016-02-24T00:02:40Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('9bf1f15b-40c9-44db-b389-1fb6ddc7228e-nl-nl')"},{"UniqueId":"5c74846d-c4b6-474f-8268-6f9a09a317ba-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Afhankelijk van kaas","ReleaseTime":"1998-07-06T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/28/afhankelijk-van-kaas","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Rond de lijn Leeuwarden-Winterswijk ligt één aaneengesloten landbouwgebied. Hier zijn nauwelijks kassen, aardappelen of fruitbomen te zien, er graast alleen een miljoen melkkoeien. Alle landbouwactiviteit is er op het melkvee gericht. Er is overigens ook veel melkvee in het Groene Hart van Holland, in Noord-Brabant en noord Limburg. Alleen in de kleinere provincies met veel akkerbouw, Flevoland en Zeeland, is het aantal dieren wat minder groot. Melkvee kom je dus in het hele land tegen. Bij elkaar gaat het om 1,6 miljoen stuks.
\nEen doorsnee Nederlands melkveebedrijf heeft 46 melk- en kalfkoeien. Dat zijn koeien die tenminste één keer een kalf hebben gehad en melk produceren of drachtige koeien, die een tijdje geen melk produceren voordat ze een kalf krijgen. Een koe geeft nu gemiddeld 7 000 liter melk per jaar. In de praktijk kan een koe daar ruim boven zitten. In 1997 bedroeg de totale Nederlandse melkproductie 11 miljard kilo. Die melkplas zou de gehele Noordoostpolder kunnen bedekken met een laag van twee en een halve centimeter.
\nVroeger zorgde de boer ervoor dat de hoogste melkproductie in het voorjaar plaatsvond. Als er weer volop vers gras beschikbaar was, dan waren de koeien het meest productief. Door die ongelijkmatige aanvoer van melk hadden de zuivelfabrieken voor het grootste deel van het jaar een overcapaciteit. Die toestand heeft tot ongeveer 1994 geduurd. Door een toelage te geven op \"wintermelk\" krijgen de fabrieken nu de aanvoer meer gelijkmatig over het jaar verdeeld. Veehouders kunnen pieken in de de melkproductie vermijden door de koeien verspreid over het jaar te laten insemineren.
\nRond 96 % van de melk gaat naar de melkfabriek. De rest blijft achter op de boerderij en wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de opfok van kalveren. De ambachtelijke boerenkaasproductie is maar een heel klein onderdeel van de zuivelbereiding. Het neemt nog geen honderdste deel in beslag van de totale hoeveelheid melk.
\nOp de fabriek wordt van de melk onder andere kaas gemaakt. Daartoe laten de kaasmakers de melk eerst stremmen. De melk wordt dan dik en de vaste bestanddelen vet, eiwitten, vitaminen en mineralen vormen de ongerijpte kaas. Het overtollige vocht wordt er uit geperst en daarna kan de kaas in een pekelbad. Vervolgens laat men de kaas in een pakhuis rijpen.
\nDe afgelopen jaren werd met de productie van kaas record op record gebroken. In 1997 werd 693 miljoen kilo kaas geproduceerd. Meer dan drie kwart daarvan bestaat uit volvette kaas; de rest is hoofdzakelijk halfvette kaas. Ook kwark, een soort ongerijpte kaas, wordt meestal tot de kaassoorten gerekend. Voor een kilo kaas is nu gemiddeld negen kilo onbewerkte melk nodig, 10% minder dan in 1970.
\nBijna zestig procent van de Nederlandse melk wordt gebruikt om kaas van te maken. Een groot deel daarvan gaat naar het buitenland. Het verhaal van de kaasexport heeft echter twee kanten. In de eerste plaats is het een succesverhaal. Exporteurs verkopen namelijk Nederlandse kaas wereldwijd; jaarlijks gaat voor meer dan vier miljard gulden aan kaas de grens over. Aan de andere kant is het accent van de zuivelproductie nu vooral op de kaas komen liggen en daardoor is de export de afgelopen tien jaar vrij eenzijdig geworden. Een derde van de totale exportwaarde van de zuivel gaat naar Duitsland. Meer dan de helft van de uitgevoerde Goudse kaas gaat naar onze oosterburen. Daarnaast gaat er nog eens voor 900 miljoen gulden aan andere kaassoorten naar Duitsland.
\nEr zijn echter tekenen dat de uitvoer van kaas kwetsbaar is. Als de Duitse kaasproductie in het zelfde tempo blijft groeien als de afgelopen jaren, kan Duitsland het binnen zeven jaar zonder Nederlandse kaas stellen. Sinds 1990 is in Duitsland de productie toegenomen met 337 miljoen kilo. Dat is een grotere hoeveelheid kaas dan die Nederland jaarlijks exporteert naar de oosterburen. Duitsland is sinds kort het belangrijkste kaas producerende land van de EU. Nederland probeert met kwaliteit en een groter assortiment de bestaande exportpositie van kaas te behouden. Handelaren verkochten desondanks in 1997 voor het eerst in twintig jaar minder kaas aan het buitenland.
\nFolkert van der Werf
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["melk","exporteur"],"Themes":["Internationale handel","Landbouw"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"afhankelijk-van-kaas","Updated":"2024-01-25T17:30:23Z","Created":"2016-02-24T00:02:08Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('5c74846d-c4b6-474f-8268-6f9a09a317ba-nl-nl')"},{"UniqueId":"5ce552b4-7818-4e88-af47-a512159c96e8-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Tienermoeders","ReleaseTime":"1998-07-06T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/28/tienermoeders","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Sinds het begin van de jaren 70 worden elk jaar minder kinderen geboren uit vrouwen jonger dan twintig jaar. Deze daling houdt onder meer verband met de toegenomen mogelijkheden om zwangerschap te voorkomen of te beëindigen.
\nOp het eerste gezicht is het verrassend dat deze afname heeft plaatsgevonden onder de echtelijke geboorten, terwijl het aantal buitenechtelijke geboorten nauwelijks is veranderd. De daling, in de loop der jaren, van het aantal echtelijke geboorten kwam echter voornamelijk doordat het aantal ‘gedwongen’ huwelijken sterk verminderde. In 1960 was 78 procent van de vrouwen beneden de twintig die van een kind bevielen, hooguit zeven maanden getrouwd. In 1996 was dat nog maar veertien procent.
\nDat het aantal buitenechtelijke geboorten niet verder daalde, komt mede door de toegenomen acceptatie van het ongehuwde moederschap. Er wordt op jonge leeftijd minder getrouwd, maar daarentegen meer niet-gehuwd samengewoond dan enkele decennia geleden. In 1960 was 2,7 procent van alle 15-19-jarige vrouwen gehuwd, tegen 0,8 procent in 1996.
\nOp 1 januari 1997 woonden in Nederland 44 duizend personen die in China of Hongkong zijn geboren of van wie één van de ouders daar is geboren. Daarnaast telde ons land naar schatting 25 duizend personen die, hoewel afkomstig uit landen als Suriname, Indonesië, Maleisië en Singapore, ook tot de Chinese bevolkingsgroep gerekend kunnen worden.
De eerste keer dat zich een aanzienlijk aantal Chinezen in Nederland vestigde was in 1911. Het betrof destijds zeelieden die door rederijen als stakingsbreker werden ingezet. Zij vestigden zich overwegend in Amsterdam Rotterdam. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog woonden er ongeveer 1500 Chinezen in Nederland. In de jaren daarna zijn met het onafhankelijk worden van Indonesië opnieuw een aantal Chinezen naar Nederland gekomen. In de huidige Chinese bevolking in Nederland is de omvang van deze twee groepen beperkt.
Vanaf het midden van de jaren zestig komt een migratiestroom op gang van Chinezen uit China en Hongkong. In eerste instantie zijn het overwegend mannen. In 1975 is er een piek van ruim tweeduizend personen. Mogelijk houdt dit verband met de in dat jaar uitgevoerde legalisatie van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. In de jaren daarna is het aantal zich in Nederland vestigende vrouwen in de meerderheid. Dit is op te vatten als migratie in het kader van gezinshereniging. De stijging die zich aan het eind van de jaren zeventig voordoet heeft te maken met een versoepelde emigratiepolitiek in de Volksrepubliek China.
In de loop van de jaren tachtig loopt de vestiging vanuit Hongkong terug. In die tijd werden de grenzen aan de groei van het aantal Chinese restaurants in Nederland bereikt.
Vanaf eind jaren tachtig stijgt de immigratie vanuit China behoorlijk. In de periode 1990-1997 migreren per saldo negenduizend mensen uit China en nog geen duizend uit Hongkong. Voor ongeveer tweehonderd personen per jaar betreft het immigratie volgend op een ingewilligd asielverzoek. Voor een ander deel ligt er een verband met gezinsvormende migratie. Een ongehuwde man vestigt zich meestal eerst in Nederland en trouwt pas nadat hij zich een bestaan heeft verworven. Zijn partner vestigt zich vervolgens in Nederland.
Ruim een derde van de Chinezen was bij vestiging in Nederland twintiger. De gemiddelde leeftijd was voor personen uit Hongkong 21 jaar, voor mensen uit China 26 jaar. Op dit moment wordt de leeftijdsopbouw van de Chinese bevolkingsgroep gekenmerkt door de sterke ondervertegenwoordiging van 50-plussers. Zij maken slechts 15 procent van het geheel uit, terwijl dit voor de totale Nederlandse bevolking 30 procent is. Ongeveer een derde van de Nederlandse Chinezen is jonger dan 20 jaar. Deze verschillen komen overeen met de leeftijdsopbouw van de meeste migrantengroepen in Nederland.
De geslachtsverhouding binnen de Chinese bevolkingsgroep is evenwichtig. Dit komt doordat veel Chinezen in de horeca werkzaam zijn, waar het bedrijf meestal een gezinsaangelegenheid is. Terwijl het percentage gehuwden in 1990 hoger was dan bij de totale bevolking van Nederland, was dit verschil in 1997 verdwenen. Tweederde van de gehuwde eerste generatie Chinezen heeft een Chinese partner. Ongeveer 10 procent heeft een in Nederland geboren partner, bij een kwart is de partner in een ander land geboren. Bijna 10 procent van de gehuwden woont niet bij zijn of haar partner.
De afgelopen tien jaar zijn er jaarlijks ongeveer negenhonderd kinderen geboren die tot de tweede generatie Chinezen in Nederland behoren. Gemiddeld zevenhonderd kinderen hebben een in China of Hongkong geboren moeder. Chinese vrouwen in Nederland krijgen gemiddeld 2,3 kinderen. Vrijwel de gehele tweede generatie Chinezen heeft de Nederlandse nationaliteit.Van de eerste generatie Chinezen afkomstig uit China heeft ruim de helft de Nederlandse nationaliteit. Bij de Hongkong-Chinezen is dit 85 procent.
Chinezen wonen vooral in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. In deze gebieden wonen twee keer zoveel Chinezen als in de rest van Nederland. In Noord en Oost-Nederland is de aanwezigheid van vooral Hongkong-Chinezen erg laag. De tweede generatie woont niet aanmerkelijk meer gespreid dan de eerste.
Carel Harmsen
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["China"],"Themes":["Bevolking"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"chinezen-in-nederland","Updated":"2024-01-25T18:10:10Z","Created":"2016-02-24T00:02:08Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('4e86967f-89e9-4ed8-af09-f74a5bd09329-nl-nl')"},{"UniqueId":"60ceeb74-fea0-454f-95ea-596ef5ebb011-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Miljonairs per gemeente","ReleaseTime":"1998-07-13T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/29/miljonairs-per-gemeente","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Er is een duidelijke samenhang tussen het aantal miljonairs en de mate van stedelijkheid van gemeenten. De meeste miljonairs wonen in gemeenten met geen of een beperkt stedelijk karakter. In 1995 had 1,3 procent van de inkomensontvangers in gemeenten met geen of een weinig stedelijk karakter een vermogen van meer dan 1 miljoen gulden, terwijl dit in gemeenten met een sterk of een zeer sterk stedelijk karakter 0,7 procent was. Gemeenten met een matig stedelijk karakter namen de middenpositie in, met gemiddeld 1,0 procent miljonairs. Ook de toename van het aantal miljonairs was in de gemeenten met geen of een weinig stedelijk karakter in de periode 1990-1995 groter dan in de andere gemeenten.
\nIn verhouding tot het aantal inkomensontvangers woonden de meeste miljonairs in Bloemendaal. Het aantal steeg daar in de periode 1990-1995 van 6,5 procent in 1990 naar 10,0 procent in 1995. Wassenaar, dat in 1990 de eerste plaats met Bloemendaal deelde, bleef hierbij achter, hoewel het relatieve aantal ook hier steeg, namelijk van 6,5 procent naar 7,7 procent. Laren, Rozendaal en Blaricum handhaafden zich op de plaatsen drie tot en met vijf op de lijst van gemeenten naar hoogte van het percentage miljonairs. Uit de top tien van deze lijst verdween de gemeente Haren. In deze gemeente was in 1995 het aantal miljonairs 3,6 procent tegenover 3,3 procent in 1990. In staat 4 is voor elke provincie afzonderlijk aangegeven welke drie gemeenten in 1995 relatief gezien het grootste aantal miljonairs hadden. Van de steden met 100 duizend inwoners of meer was het aantal miljonairs in 1995 opvallend laag in Almere (0,1%). Haarlemmermeer had van deze gemeenten relatief het hoogste aantal miljonairs (1,4%), gevolgd door 's-Gravenhage en Apeldoorn.
\nBij deze cijfers is het miljonair zijn bepaald op basis van het persoonlijk vermogen. Dit is het vermogen van de persoon zelf en zijn of haar partner. In de vermogensstatistiek van huishoudens worden vermogens van de andere huishoudensleden hieraan toegevoegd. Het aantal miljonairs op basis van het vermogen van huishoudens is hierdoor groter; in 1995 hadden 116 duizend huishoudens een vermogen van 1 miljoen of meer.
\nP.J.J. Meuwissen
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["vermogen","wonen","miljonairs","regionale indelingen"],"Themes":["Inkomen en bestedingen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"miljonairs-per-gemeente","Updated":"2024-01-25T18:10:10Z","Created":"2016-02-24T00:01:46Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('60ceeb74-fea0-454f-95ea-596ef5ebb011-nl-nl')"},{"UniqueId":"1d2a4cdb-0e5a-4352-b029-256e7f38c7c7-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"De komst van megaboeren en supertuinders","ReleaseTime":"1998-07-13T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/29/de-komst-van-megaboeren-en-supertuinders","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Op welk moment mag een boer zich megaboer of supertuinder noemen? De honderd grootste boeren komen in ieder geval het meest in aanmerking voor de kwalificatie superboer of supertuinder. De varkenshouders in de top honderd houden gemiddeld bijna 9500 varkens en hebben 24 hectare grond. In 1980 lag dit nog beduidend lager. Gesteld kan worden dat de schaalvergroting in de varkenssector het meest explosief is geweest. In geen enkele sector zijn de grote bedrijven zo snel megabedrijven geworden.
\nDe grootste honderd melkveehouders houden gemiddeld 250 melkkoeien op 136 hectare grond. Het aantal melkkoeien op deze bedrijven is sinds 1980 vrijwel gelijk gebleven. Wel is er veel geld geïnvesteerd in grond. De megamelkveehouder gebruikte in 1997 ruim 45 hectare meer grond dan in 1980. Hiermee hebben de koeien op deze bedrijven nogal wat meer ruimte gekregen. Deze bedrijven worden dus extensiever omdat er steeds minder mest per hectare wordt geproduceerd. Dit gaat in veel gevallen samen met het kapitaalsintensiever worden van de bedrijven. De aanschaf van 45 hectare grond is volgens de gemiddelde marktwaarde van nu een investering van ruim 2 miljoen gulden.
\nEen mega-akkerbouwer bewerkt momenteel 275 hectare. In 1980 was dit 240 hectare. Dit betekent dat de schaalvergroting in deze sector behoorlijk achterblijft. Opvallend is ook dat het gemiddeld aantal mensen dat werkzaam is op deze bedrijven, terugloopt. Dit is de enige sector waar schaalvergroting niet samengaat met de behoefte aan meer arbeid per bedrijf. In de tuinbouw daarentegen resulteert schaalvergroting in een sterke toename van het aantal arbeidskrachten per bedrijf. De uitbreiding in personeel loopt echter niet evenredig met de uitbreiding in kasoppervlakte. De voordelen van schaalvergroting liggen in de glastuinbouw dus ook in de sfeer van het kunnen aanschaffen van machines/computers die arbeid vervangen. Een supertuinder heeft inmiddels werk voor 36 mensen en heeft een kas die groter is dan 11 voetbalvelden. In 1980 exploiteerden de honderd grootste tuinders kassen ter grootte van 7 voetbalvelden.
\nDe enorme schaalvergroting in de landbouw is voor een groot deel noodzaak. En vooral noodzaak om de concurrentiepositie met de boeren buiten Nederland op peil te houden. Direct na de tweede wereldoorlog was ook de krapte aan landbouwproducten en de angst voor die krapte een belangrijke push. Niet alleen bij de boeren zelf. Ook de overheid stimuleerde mede hierdoor de investeringen die resulteerden in een veel hogere landbouwproductie. Deze laatste aspecten spelen de laatste tien jaar nauwelijks meer een rol. Het is voor de boeren die over tien jaar nog boer willen zijn nodig om keuzes te maken. Schaalvergroting is een bekende en succesvolle keuze gebleken. Deze bedrijfsstrategie heeft in het verleden veelal het voortbestaan van boerenbedrijven bewerkstelligd.
\nNaast deze strategie zijn er nog enkele andere. De alternatieve keuzes richten zich op \"niches\". Niches zijn product/marktcombinaties waarin unieke landbouwproducten of \"aan de landbouw verwante producten\" worden gemaakt voor een specifieke doelgroep. Natuurbeheer, agrotoerisme, zorgboerderijen en biologische landbouw worden hierbij regelmatig genoemd. Het zijn mogelijkheden, maar vooralsnog lijkt het meer voor de hand te liggen om in de vaart der volkeren mee te gaan in schaalvergroting. Deze strategie heeft zich niet alleen in het verleden voldoende bewezen, maar is noodzakelijk voor de Nederlandse landbouw omdat de landbouw zeer sterk afhankelijk is van de export. Het leeuwendeel van het Nederlandse landbouwproduct wordt in het buitenland geconsumeerd. Om deze redenen is het noodzakelijk te blijven sleutelen aan de kostprijs. De prijs/kwaliteitverhouding moet zich kunnen meten aan die op de Europese markt.
\nEen andere drijfveer om te kiezen voor schaalvergroting is het veiligstellen van een landbouwinkomen voor de toekomst. Een klein bedrijf kan vanwege het simpele feit dat er te weinig landbouwactiviteiten zijn, niet voldoende geld verdienen om te blijven voortbestaan. De geringe omvang van de landbouwactiviteiten in combinatie met steeds lagere opbrengstprijzen (-13% in 10 jaar) heeft de noodzaak van schaalvergroting verder aangewakkerd. Daarnaast zijn bepaalde kosten omhoog gestuwd, met als resultaat extra investeringen van duizenden guldens per ondernemer. De lagere opbrengstprijzen en explosief toegenomen kostenposten leiden voor de kleine en middelgrote boer maar tot één vraag: moet ik verder in een \"niche\" gaan opereren of moet ik moet groter worden?
\nDe boer zal steeds meer manager worden. Boerenbedrijven worden in economische zin groter en hebben meer arbeid nodig. Een boer die alleen zorgt voor zijn dieren en gewassen behoort zo langzamerhand tot het verleden. De honderd grootste boeren van nu laten zien dat het boer zijn in de toekomst ingrijpend kan veranderen. Schaalvergroting resulteert in een andere bedrijfsvoering. De boer regelt, registreert, verdeelt het werk en neemt de investeringsbeslissingen. Boeren worden ondernemers die lijken op de ondernemers in het MKB. Dit betekent ook dat in de toekomst andere (ondernemers)kwaliteiten nodig zijn om de activiteiten op een boerenbedrijf goed te laten marcheren.
\nDe boerencultuur is medebepalend geweest voor de explosieve schaalvergroting in de landbouw. De vanzelfsprekendheid waarmee meevallers en winsten in het boerenbedrijf zijn geïnvesteerd is in weinig andere sectoren zo duidelijk zichtbaar. Het belangrijkste credo voor de meeste boeren was en is nog steeds ‘stilstand is achteruitgang’. Zo groeiden bedrijven van 20 naar 30 koeien, van 30 naar 50 koeien en van 50 naar 80 koeien. De 100 grootste melkveehouders melken nu bijna 250 koeien.
\nSchoorvoetend worden ook nieuwe overlevingsstrategieën geïntroduceerd. Verbreding, diversificatie en verduurzaming zijn begrippen die meer en meer worden gebruikt. Boeren investeren in groenlabelstallen, streekeigenproducten, recreatieve voorzieningen, natuurbeheer, faciliteiten voor zorg en biologische landbouw. Maar dat deze alternatieven de voornaamste bedrijfsstrategie in de landbouw gaan vormen, lijkt vooralsnog niet aan de orde. Pas als een verdere schaalvergroting niet meer mogelijk lijkt of schaalvergroting niet aan sluit bij ondernemerskwaliteiten komen veelal de alternatieve bedrijfsstrategieën in beeld.
\nCor Pierik
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["akkerbouw","boeren","glastuinbouw","landbouwbedrijven"],"Themes":["Landbouw"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"de-komst-van-megaboeren-en-supertuinders","Updated":"2024-01-25T18:10:09Z","Created":"2016-02-24T00:02:38Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('1d2a4cdb-0e5a-4352-b029-256e7f38c7c7-nl-nl')"},{"UniqueId":"d3b74ccf-1774-441f-b767-04b0856f6429-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Op bezoek bij de tandarts","ReleaseTime":"1998-07-13T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/29/op-bezoek-bij-de-tandarts","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Tot 1995 konden ziekenfondsverzekerden op grond van de Ziekenfondswet aanspraak maken op een vrij uitgebreid pakket aan tandheelkundige behandelingen. Voor particuliere patiënten en ziekenfondspatiënten bestonden verschillende tarieven, die wettelijk waren vastgesteld. Om de kosten te beperken besloot het kabinet om een deel van deze collectief gefinancierde zorg te privatiseren. De financiering van het grootste deel van de tandartskosten van volwassenen werd de verantwoordelijkheid van de verzekerden zelf. Zij zouden daardoor de kosten die gemoeid zijn met de verzorging en behandeling van het gebit beter kunnen overzien. De gedachte was dat daarmee ook het besef van de eigen verantwoordelijkheid voor gezonde tanden en kiezen zou groeien. Voor de jeugd werd het tandartspakket nauwelijks versoberd en veranderden de tarieven niet. Daarnaast werden de tarieven voor particuliere patiënten en ziekenfondspatiënten gelijkgetrokken.
\nOp 1 januari 1995 werd de nieuwe Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering van kracht. Volwassen ziekenfondsverzekerden hebben nu alleen nog recht op preventieve zorg: controle, tandsteen verwijderen en instructie mondhygiëne. Veel ziekenfondsverzekerden hebben daarom een aanvullende tandartsverzekering afgesloten, waarbij overigens vaak wel een eigen bijdrage per verrichting betaald moet worden. In 1996 had 69 procent van de volwassen ziekenfondsverzekerden zo’n verzekering. Het blijkt dat aanvullend verzekerden de tandarts vaker bezoeken dan mensen die de tandartsrekening geheel zelf moeten betalen. Dat blijft zo als kunstgebitdragers, die minder vaak aanvullend verzekerd zijn, buiten beschouwing blijven. Wellicht is hier sprake van zelfselectie: personen met een goede mondgezondheid hebben minder aanvullende verzekeringen afgesloten, en bezoeken minder de tandarts.
\nEind 1994, vlak voordat de stelselwijziging van kracht werd, hadden ziekenfondsverzekerden reden om een extra bezoek aan de tandarts af te leggen. Veel behandelingen werden daarna immers niet meer vergoed. Het percentage personen dat op jaarbasis de tandarts bezoekt lag in dat jaar echter niet hoger, en er waren ook niet significant meer tandartscontacten. Met de stelselwijziging is de halfjaarlijkse controle geflexibiliseerd tot minimaal een maal per jaar. Het was te verwachten dat ziekenfondsverzekerden minder vaak voor controle naar de tandarts zouden gaan. De wijziging heeft echter geen grote invloed gehad op de bezoekfrequentie van ziekenfondspatiënten en het percentage personen dat de tandarts bezoekt in de periode van een jaar. Dit blijkt ook uit het onderzoek Tandheelkundige Consumptie van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde (NMT). Dit onderzoek is gebaseerd op door tandartsen geregistreerde verrichtingen bij bijna 8 000 patiënten met eigen tanden en kiezen. In 1993/1994 bezocht 88 procent van de volwassen ziekenfondsverzekerden de tandarts voor gebitscontrole, en in 1996 is dit percentage nauwelijks gedaald.
\nWelk effect had de beperking van het ziekenfondspakket op het aantal behandelingen bij personen met eigen tanden en kiezen in het jaar voor de stelselwijziging? Zijn ziekenfondsverzekerden in 1994 op grote schaal tandheelkundige hulp gaan ‘hamsteren’? Uit de CBS-gezondheidsenquête blijkt een significante stijging van het aantal behandelingen bij volwassen ziekenfondsverzekerden. Dit is opmerkelijk omdat, zoals besproken, het aantal bezoeken aan de tandarts stabiel bleef. Deze stijging - het zogenoemde hamstereffect - komt vooral door een toename van controles, vullingen en tandsteen verwijderen. Genoemd NMT-onderzoek bevestigt dit, en bovendien is volgens dit onderzoek het aantal mondhygiëne-instructies en röntgenfoto’s toegenomen. Het vooruitzicht van de invoering van de nieuwe regeling heeft de vraag van volwassen ziekenfondsverzekerden in de tweede helft van 1994 blijkbaar gestimuleerd.
\nUit beide onderzoeken komt naar voren dat zich ook bij de jeugd in 1994 een stijging van het aantal behandelingen heeft voorgedaan. Dit is opmerkelijk omdat de gevolgen van de stelselwijziging voor hen beperkt waren. Onder de volwassen particulier verzekerden was er zoals verwacht geen wezenlijke verandering van het aantal behandelingen in 1994. Voor hen had de stelselwijziging van 1995 tot gevolg dat de tandheelkundige hulp goedkoper werd: de tarieven daalden met 13 procent.
\nOm een goed beeld te krijgen van de gevolgen van de stelselwijziging voor volwassen ziekenfondsverzekerden kunnen de meest recente gegevens, die van 1996, het best vergeleken worden met die van 1993, het jaar vóór het hamstereffect. In het NMT-onderzoek zijn hierover de meest uitgebreide gegevens beschikbaar. Bij volwassen particulier verzekerden laten beide onderzoeken wat betreft vergelijkbare behandelingen een redelijk stabiel beeld zien. Bij behandelingen van de regelmatige bezoekers onder de ziekenfondsverzekerden - die 80 procent van de volwassen ziekenfondsverzekerden uitmaken - valt de sterke daling van het aantal vullingen op. Daarnaast is er een duidelijke verhoging van het aantal kronen. In de CBS-gezondheidsenquête worden deze ontwikkelingen overigens niet teruggevonden. Verschillen tussen de onderzoeken wat betreft populatie, methode en definities, maar ook toevalseffecten zijn hier mogelijk de oorzaak van. CBS en NMT hebben het voornemen hier verder onderzoek naar te doen.
\nGer van Rossum (NMT) en Erik Smits
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["preventieve zorg","tandarts","eigen bijdrage","patiënten"],"Themes":["Gezondheid en welzijn"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"op-bezoek-bij-de-tandarts","Updated":"2024-01-25T18:10:09Z","Created":"2016-02-24T00:03:47Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('d3b74ccf-1774-441f-b767-04b0856f6429-nl-nl')"},{"UniqueId":"5c5a3d7c-7293-49ec-8292-937c5a693e93-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Lokale belastingdruk","ReleaseTime":"1998-07-13T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/29/lokale-belastingdruk","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De gemiddelde stijging van de gemeentelijke heffingen, zeven procent in 1998, zou door het rijk gecompenseerd worden. Hierdoor blijft de lokale lastendruk gelijk. Dit geldt evenwel niet voor alle gemeenten. De heffingen stijgen harder in de minder stedelijke gemeenten. In de meer stedelijke gebieden is de stijging duidelijk lager. Gemeenten met een vergelijkbare mate van verstedelijking vertonen een grotere overeenkomst in verhogingen van lokale heffingen dan gemeenten met vergelijkbare aantallen inwoners.
\nHet autobezit in ons land neemt nog steeds toe. In 1996 groeide het totale autopark met 107 duizend tot ruim 5,7 miljoen personenauto’s, zodat er ruim één auto op elke drie inwoners is. Tweederde van deze auto’s is tweedehands aangeschaft. Privé-gebruik en woon-werkverkeer zijn de belangrijkste motieven voor de aanschaf van een auto. Ruim 40 procent van alle auto’s is uitsluitend voor privé-gebruik aangeschaft.
\nHet bezit van een auto hangt sterk samen met de inkomenspositie van huishoudens. Bij huishoudens met een hoog inkomen is het autobezit natuurlijk aanmerkelijk hoger dan bij huishoudens met een laag inkomen. Eén op de vier huishoudens in de hoogste inkomensklasse heeft zelfs twee of meer auto’s. Bij eenpersoonshuishoudens in de laagste inkomensgroep, daarentegen, is het autobezit bijzonder laag: slechts 23 procent heeft een auto. Deze groep telt veel studenten en 65-plussers. Jonge mensen bezitten minder vaak een auto dan mensen van 35 jaar en ouder.
\nDe mobiliteit van personen hangt samen met de hoogte van het inkomen. Het gemiddelde aantal verplaatsingen per persoon was in 1996 ruim drieënhalf, ongeacht het vervoermiddel. Gemiddeld legde men daarbij ruim 34 kilometer per dag af. Voor huishoudens met een hoog inkomen is dit bijna vier keer, voor huishoudens met een inkomen tussen 16 en 25 duizend gulden nauwelijks drie. In de inkomensgroep tot 16 duizend gulden was het gemiddelde aantal verplaatsingen daarentegen bijna drieënhalf.
\nDoordat naar verhouding veel huishoudens met een hoog inkomen in het bezit zijn van een auto, wordt die veel vaker als vervoermiddel gebruikt. In 1996 werd in de hoogste inkomensgroep ruim de helft van de dagelijkse verplaatsingen per auto afgelegd. In de laagste inkomensgroep werd de auto voor slechts 21 procent van de verplaatsingen gebruikt. Door personen in de rijkste huishoudens werd ruim driekwart van de afgelegde kilometers als autopassagier of -bestuurder gemaakt. In de armste huishoudens was dat maar 39 procent.
\nHuishoudens met één of meer auto’s geven 12 procent van hun totale budget aan de privé-auto uit. Dat is gemiddeld ruim zesduizend gulden per jaar. Driekwart van de kosten die deze huishoudens maken voor verkeer en vervoer gaat naar de auto. De aankoop van de auto vormt met ƒ 1990,- de grootste uitgavenpost, direct gevolgd door de brandstof met ƒ 1610,- per jaar. Zowel voor onderhoud als voor motorrijtuigenbelasting betalen huishoudens ongeveer ƒ 800,- De autoverzekering kost nog eens ƒ 750,-. Rijke huishoudens geven meer dan twee keer zoveel uit aan hun auto als arme. Zij leggen dan ook ruim drie keer zoveel geld op tafel voor de aanschaf van hun (tweede) auto.
\nUit: Jaarboek Welvaartsverdeling 1998
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["verkeer en vervoer","verkeer","autobezit","hoge inkomens"],"Themes":["Verkeer en vervoer","Inkomen en bestedingen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"een-auto-op-elke-drie-nederlanders","Updated":"2023-09-06T21:53:31Z","Created":"2016-02-24T00:03:30Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('8f9121c1-85f3-4ae0-b555-de6c61c0b54a-nl-nl')"},{"UniqueId":"6550db74-a06f-4d85-8a6e-1a9dc6f4b1f8-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Miskramen","ReleaseTime":"1998-07-27T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/31/miskramen","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Dat lang niet alle zwangerschappen goed aflopen, is al langere tijd bekend. Onlangs publiceerde het Britisch Medical Journal nog een onderzoek waaruit blijkt dat zeker 10 procent van alle zwangerschappen vroegtijdig in een miskraam eindigt. Ernstige aangeboren afwijkingen, zoals een open ruggetje, hebben vaak als gevolg dat het ongeboren kind niet levensvatbaar is. Het CBS meet het aantal doodgeboren meisjes en jongetjes na een zwangerschapsduur van ten minste 24 weken. Bij een groot deel van de doodgeboren kinderen is de moeder tussen de 30 en 34 jaar oud. Meestal betreft het een eerste kind.
\nDe Nederlandse handel in goederen richt zich sterk op landen in de directe omgeving. Ruim tachtig procent van onze uitvoer komt in de Europese Unie terecht en van de totale invoer is ongeveer tweederde uit de Europese Unie afkomstig. Toch spreken de cijfers duidelijke taal: een groot handelsoverschot met de Europese Unie en een iets minder groot handelstekort met landen buiten de Europese Unie. Nederland maakt zijn naam als toegangspoort van Europa waar.
\nGeldt dat nu ook voor de handelsstromen afkomstig uit Oost-Azië, waar momenteel een zware financiële crisis heerst? De Nederlandse invoer uit Oost-Azië maakt ruim twaalf procent uit van de totale Nederlandse invoer. De uitvoer van goederen naar de Aziatische crisisregio daarentegen net vijf procent. Ter vergelijking: dit is minder dan de uitvoer naar Italië.
\nDe belangrijkste handelspartners van Nederland in Oost Azië zijn China, Hong-Kong, India, Indonesië, Japan, Maleisië, Singapore, Taiwan, Thailand, en Zuid Korea. Zij zijn samen goed voor ruim 95 procent van de Nederlandse handel met dit deel van de wereld.
\nIn de afgelopen maanden heeft de financiële crisis in Oost-Azië ertoe geleid, dat de getroffen landen veel minder goederen gingen importeren. Ook voor de Nederlandse economie is de financiële crisis niet zonder gevolgen gebleven. In het eerste kwartaal van 1998 is de uitvoer naar die regio met acht procent gedaald ten opzichte van het eerste kwartaal van 1997, terwijl vorig jaar de uitvoer naar Oost-Azië nog met veertien procent steeg.
\nVooral de uitvoer naar Indonesië, Maleisië, Thailand en Zuid-Korea heeft hinder ondervonden van de crisis. De economische groei in deze landen holt achteruit. Naar Indonesië, waar president Suharto inmiddels door hevige studentenprotesten tot aftreden werd gedwongen, is de uitvoer extreem afgenomen: in het eerste kwartaal van 1998 met 59 procent. Vorig jaar nam de uitvoer naar dit land nog met 42 procent toe. Maar ook de uitvoer naar landen als Japan, China, Hong-Kong en Singapore is de laatste maanden sterk gedaald.
\nTe midden van de economische malaise in het Verre Oosten blijkt Taiwan een gunstige uitzondering. De Nederlandse uitvoer naar dit land is nagenoeg onveranderd gebleven. Wel staat vast dat de Aziatische crisis negatieve invloeden heeft op de Taiwanese export naar landen in zijn directe omgeving. Overigens verkeert Taiwan zelf niet in een financiële crisis.
\nDe Nederlandse invoer uit Oost-Azië neemt daarentegen juist toe. In het eerste kwartaal van dit jaar versnelde de groei van de invoer tot 27 procent. Door zeer lage wisselkoersen nemen de Aziatische verkopen aan landen buiten de crisisregio toe. Hierdoor wordt de pijn van de stagnerende afzet binnen de regio verzacht.
\nDe uitvoer van goederen naar Oost-Azië maakt slechts een gering deel uit van het totale exportpakket van Nederland. Kopen de Aziaten nu tijdelijk minder Nederlandse producten dan blijft de schade voor de Nederlandse economie beperkt.
\nGabriël van Dam
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["uitvoer","kredietcrisis"],"Themes":["Internationale handel"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"handel-met-oost-azie","Updated":"2024-01-25T18:10:00Z","Created":"2016-02-24T00:02:42Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('7efb348b-148b-4cfb-b1f8-b3d00f5c2e40-nl-nl')"},{"UniqueId":"a5375223-b865-4e98-8141-e06a8e9256fc-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Musea","ReleaseTime":"1998-07-27T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/31/musea","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Meer dan de helft van de musea is te kenschetsen als historisch museum. In de negentiende eeuw is een groot aantal musea met een overwegend historische collectie geopend met als doel ‘het glorierijke verleden te laten herleven’. Ook talrijk zijn in Nederland de musea voor bedrijf en techniek, waar voorwerpen uit de geschiedenis van de wetenschap en bedrijfstakken worden getoond. De publieke belangstelling voor dergelijke musea was echter relatief klein vergeleken met het aanbod. Kunstmusea trokken relatief meer bezoekers: 10 procent van de musea trok 22 procent van de bezoeken. Onder de gemengde musea bevindt zich nog een aantal grote musea, die ook een uitgebreide kunstcollectie herbergen, zoals Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam. Ook die trekken relatief veel bezoekers.
\nIn de tweede helft van 1997 is de banengroei op een hoog niveau gebleven. Eind december vorig jaar waren er 175 duizend banen meer dan een jaar eerder. Daaronder waren 30 duizend uitzendbanen. Dit komt neer op een groei van 3%. Het gaat hier om alle banen van werknemers, ongeacht de arbeidsduur. De hoge groei hangt onder meer samen met de gunstige conjunctuur en de opkomst van deeltijdarbeid.
\nIn vrijwel alle bedrijfstakken groeide vorig jaar het aantal banen. Relatief sterk was de groei in de horeca en de zakelijke dienstverlening, waar het aantal banen met ca 5% toenam. Veel lager was de groei in de industrie (1%), het openbaar bestuur (0,5%) en het onderwijs (1%). Ook al was in deze sectoren de groei relatief laag, toch is er een verbetering ten opzichte van voorgaande jaren. Zo daalde bijvoorbeeld in 1995 en 1996 het aantal banen in de industrie en bij de overheid.
\nEind december 1997 stonden bij particuliere bedrijven 106 duizend vacatures open. Dat is 36 duizend meer dan een jaar eerder. Ten opzichte van het voorafgaand kwartaal is er een aanzienlijke stijging. Weliswaar is het nieuwste cijfer in absolute zin geen record, maar toch is het hoog in vergelijking met de voorgaande jaren, temeer daar het cijfer van het vierde kwartaal vaak wat onder de trend ligt.
\nHet aantal openstaande vacatures hangt, evenals de groei van het aantal banen, samen met de conjuncturele ontwikkeling. In 1990 verkeerde Nederland in een hoogconjunctuur. Het aantal vacatures bereikte eind maart van dat jaar een niveau van 134 duizend. Daarna liep de economische groei terug en nam het aantal vacatures af tot slechts 33 duizend in de tweede helft van 1993. Sindsdien is de economische groei weer toegenomen en steeg ook het aantal vacatures. De top van 1990 is echter nog niet bereikt.
\nIn het vierde kwartaal van 1997 hebben uitzendkrachten 94 miljoen uren gewerkt. Dat is 16 procent meer dan in het vierde kwartaal van 1996. Voor geheel 1997 komt de stijging van het aantal uitzenduren (ten opzichte van 1996) uit op 15 procent. Na verwijdering van de seizoeninvloeden vertoont de reeks van de gewerkte uitzenduren een aanhoudende sterke stijging sinds begin 1994.
\nIn de tweede helft van vorig jaar is de geregistreerde werkloosheid opvallend gedaald. De daling heeft tot nu toe doorgezet, afgezien van de seizoeninvloeden en toevallige fluctuaties in de cijfers. In het eerste kwartaal van 1998 waren er 69 duizend geregistreerde werklozen minder dan een jaar eerder. Als gevolg van het seizoen lag het cijfer van het eerste kwartaal van 1998 wel wat hoger dan dat van het voorafgaande kwartaal.
\nHet meest recente cijfer van de geregistreerde werkloosheid, het driemaandsgemiddelde van februari-april 1998, bedraagt 318 duizend. Dat is 81 duizend lager dan een jaar eerder. Dit nieuwste cijfer ligt historisch gezien op een opvallend laag niveau. Het cijfer van het eerste kwartaal (346 duizend) is ongeveer even hoog als dat van begin 1992.
\nOok in de Europese Unie tekende zich in de tweede helft van vorig jaar een lichte daling van de werkloosheid af. De voor seizoen gecorrigeerde werkloosheid kwam volgens Eurostat in december vorig jaar op 10,4 procent. Voor zowel eind 1996 als eind 1995 bedroeg het vergelijkbare cijfer 10,8%. De lichte daling in 1997 heeft zich in hoofdzaak tegen het eind van het jaar voorgedaan. Het betreft hier de werkloosheid volgens de door het Internationaal Arbeidsbureau aanbevolen definitie, uitgedrukt in procenten van de beroepsbevolking.
\nBegin 1998 is de werkloosheid in de EU volgens Eurostat nog een fractie verder gedaald. Het voor seizoen gecorrigeerde cijfer kwam in februari 1998 op 10,3 procent. Dit is het laagste cijfer sinds maart 1993, toen het 10,4 procent was. De daling van de werkloosheid doet zich voor in de meeste lidstaten. Ook in Duitsland is er sinds de zomer van vorig jaar enige daling van de werkloosheid waarneembaar.
\nA.W.F. Corpeleijn
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["economische groei","overheid"],"Themes":["Arbeid en sociale zekerheid"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"arbeidsmarkt","Updated":"2024-01-25T18:10:00Z","Created":"2016-02-24T00:02:46Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('d3c23f20-ff53-4e68-8903-e3d5d62a9bbc-nl-nl')"},{"UniqueId":"79d0c9a7-50f0-4877-a719-f6991236056b-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Drenthe pikt graantje mee","ReleaseTime":"1998-07-27T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/31/drenthe-pikt-graantje-mee","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In 1985 stond bijna 60% van het Nederlandse graanareaal in Groningen, Zeeland en Flevoland. Dit jaar telt het CBS voor het eerst minder dan de helft van het graanareaal in deze drie provincies. Steeds meer graan is te vinden in Drenthe, Overijssel en Gelderland. Hier verdubbelde de oppervlakte graan in een periode van 13 jaar. In 1985 werd in deze drie provincies nog op slechts 15 duizend hectare graan verbouwd. Nu is dit ruim 34 duizend hectare. Hiermee is het aandeel van deze provincies in het Nederlandse graanareaal van 8 naar 18 procent gestegen.
\nVan de honderd kassen in Nederland staan er momenteel 58 in Zuid-Holland. In 1990 waren het er nog 62. Ondanks deze teruggang is Zuid-Holland nog steeds verreweg de grootste glastuinbouwprovincie.
\nIn 1998 is echter in het Westland opnieuw een behoorlijk aantal kassen gesloopt. Dat heeft te maken met de herstructurering van de glastuinbouw in dit gebied. De gemiddelde bedrijfsgrootte in het Westland ligt namelijk nog steeds lager dan het nationaal gemiddelde. Veel kavels zijn zelfs te klein om er een modern en levensvatbaar tuinbouwbedrijf op te kunnen uitoefenen. Dit maakt herstructurering noodzakelijk. Bovendien brengt de stadsuitbreiding in het gebied met zich mee, dat tuinders hun bedrijf moeten beëindigen of verplaatsen.
\nVeel tuinders besluiten dan ook te vertrekken. Hun vertrek wordt vaak nog aantrekkelijker gemaakt, omdat zij in het Westland betrekkelijk veel geld kunnen krijgen voor de grond die ze verkopen.
\nEen tuinder die wordt uitgekocht, probeert vaak zijn bedrijf op een andere plaats voort te zetten. De tuinders die Zuid-Holland verlaten, verspreiden zich over vrijwel alle provincies. In welke streek deze tuinders vervolgens hun bedrijf opnieuw opbouwen, heeft onder meer te maken met de aanwezigheid van andere tuinders en van een veiling. Deze factoren maken bijvoorbeeld vestiging in West-Brabant aantrekkelijk.
\nDe provincies Zeeland en Groningen blijken voor de Westlandse tuinders het minst aantrekkelijk te zijn. Daarentegen werden de laatste 8 jaar vooral in Brabant, West-Friesland, Flevoland en in de omgeving van Emmen veel nieuwe tuinbouwbedrijven gesticht.
\nZuid-Holland is daardoor de enige provincie waar de glastuinbouw duidelijk aan betekenis verliest. In mindere mate gebeurt dit ook in Utrecht, maar in vrijwel alle andere provincies neemt de oppervlakte aan glastuinbouw toe.
\nNoord-Holland heeft 10 procent van het glasareaal en volgt daarmee op grote afstand. Noord-Brabant is echter bezig met een inhaalrace. Als de trend van de laatste jaren voortzet, is er al over twee jaar meer glastuinbouw te vinden in Brabant dan in Noord-Holland.
\n\n
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":"Cor Pierik","Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["glastuinbouw","herstructurering"],"Themes":["Natuur en milieu","Landbouw"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"de-teloorgang-van-de-glazen-stad","Updated":"2024-01-25T18:10:15Z","Created":"2016-02-24T00:02:48Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('f8547271-0723-471f-886b-5812a884e43b-nl-nl')"},{"UniqueId":"03a695b1-e21c-43ec-b5e8-d26503caf90c-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Zwaar werk voor allochtonen","ReleaseTime":"1998-08-03T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/32/zwaar-werk-voor-allochtonen","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"
Nederland telde in 1996 vijf en een half miljoen werknemers tussen 15 en 65 jaar die ten minste twaalf uur per week werken. Meer dan eenderde deel daarvan (1,9 miljoen mensen) gebruikt op het werk soms of regelmatig spierkracht. Zij gebruiken bijvoorbeeld gereedschappen en apparaten of ze moeten zware voorwerpen tillen, duwen, trekken of sjouwen. Werknemers die spierkracht gebruiken, doen ook vaker werk in een ongemakkelijke houding, werk waarbij ze bezweet of buiten adem raken en vaak dezelfde bewegingen maken.
\nVooral laag opgeleide werknemers hebben vaak een baan die lichamelijke inspanning vereist. Bijna zes van de tien werknemers met alleen basisonderwijs of met een vbo-diploma als hoogste opleiding doen zwaar werk. Op de tweede plaats komen de werknemers met een mbo-diploma. Daarvan verricht 40 procent zwaar lichamelijk werk. Academici hoeven tijdens het werk nauwelijks zware lasten te verplaatsen.
\nAllochtonen zijn gemiddeld lager opgeleid dan autochtonen en werken vaker in een beroep waarvoor maar weinig opleiding nodig is. Allochtonen doen dan ook vaker fysiek belastend werk dan autochtonen. Meer dan de helft van de Turken en Marokkanen doet werk dat geregeld een krachtsinspanning vergt. Dat is veel meer dan autochtonen of andere allochtonen. Van de allochtone werknemers tilt 39 procent wel eens zware lasten op het werk, van de autochtone 35 procent. Van de allochtonen uit Suriname, Aruba of de Antillen doet 38 procent zwaar werk.
\nMinder tijdsdruk
\nWerk kan niet alleen op lichamelijk, maar ook op geestelijk vlak zwaar zijn. In 1996 zei 61 procent van alle werknemers (3,3 miljoen mensen) dat zij wel eens onder hoge tijdsdruk werken. Vooral academici werken onder hoogspanning: bijna acht van de tien academici geeft aan soms of regelmatig onder tijdsdruk te werken. Naarmate het onderwijsniveau lager is, neemt de druk geleidelijk af. Van de werknemers met alleen basisonderwijs ervaart de helft een hoge tijdsdruk.
\nAllochtonen werken iets vaker onder tijdsdruk dan autochtonen, al zijn de verschillen klein. Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Arubanen werken veel minder vaak onder hoge tijdsdruk dan de andere groepen allochtonen. Dat ze een lagere werkdruk ervaren, wil nog niet automatisch zeggen dat ze ook minder stress hebben op het werk. Mensen die niet onder tijdsdruk werken, hebben kleinere ontplooiïngskansen en de aansluiting tussen hun werk, opleiding en ervaring is ongunstiger. Daarentegen hebben werknemers die wel onder hoge tijdsdruk werken ook wat meer vrijheid om hun werk naar eigen inzicht in te richten. Dat zijn factoren die juist de stress op het werk reduceren.
\nOok het materiaal waarmee en de omgeving waarin mensen moeten werken, kan belastend zijn. Werknemers die blootstaan aan trillingen werken in de regel met een voertuig, een bulldozer, heftruck of vrachtauto, of werken met zwaar gereedschap. Lawaai op de werkplek kan de concentratie verstoren, communicatie onmogelijk maken of tot gehoorschade leiden.
\nVan alle werknemers ervaart ruim één op de vijf op het werk geregeld trillingen en/of lawaai. Daaronder zijn veel mensen met relatief weinig scholing. Van alle werknemers met basisonderwijs of een vbo-diploma staat tenminste eenderde deel bloot aan trillingen of lawaai. Mensen met een hbo-diploma en academici werken meestal in een rustiger omgeving.
\nWerknemers van Turkse of Marokkaanse afkomst ervaren tijdens het werk vaker trillingen dan anderen en staan vaker bloot aan lawaai. Bijna dertig procent voelt tijdens het werk trillingen en meer dan veertig procent werkt in een lawaaierige omgeving. Dat is respectievelijk bijna anderhalf en twee keer zoveel als werknemers van Nederlandse afkomst. Surinamers, Antillianen en Arubanen werken onder vrijwel dezelfde omstandigheden als de autochtonen.
\nTom Boves
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["lichaamsbeweging","werkgelegenheid","werknemers"],"Themes":["Arbeid en sociale zekerheid"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"zwaar-werk-voor-allochtonen","Updated":"2024-01-25T18:10:16Z","Created":"2016-02-24T00:02:42Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('03a695b1-e21c-43ec-b5e8-d26503caf90c-nl-nl')"},{"UniqueId":"55b1a44d-38c8-4dff-9cd9-b7487de2bea5-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Snellere scheidingen","ReleaseTime":"1998-08-03T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/32/snellere-scheidingen","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De rechter doet verzoeken tot echtscheiding steeds sneller af. In 1997 wordt 43 procent van de afgedane procedures binnen 8 weken afgedaan. Bij ruim 61 procent van de zaken duurt de procedure niet langer dan 3 maanden. In 1993, het jaar dat de vereenvoudiging van het scheidingsprocesrecht is ingevoerd, is nog maar 15 procent van de zaken binnen 8 weken afgedaan, terwijl er in 35 procent van de echtscheidingsprocedures binnen 3 maanden een eindbeschikking is.
\nVan 1991 tot 1994 is het aantal ingediende echtscheidingsverzoeken (inclusief ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed) gestegen van ruim 33 naar 38 duizend. Na 1994 daalt het aantal verzoeken tot ruim 35 duizend in 1997.
\nDe snellere afhandeling van deze verzoeken hangt samen met de toenemende mate waarin man en vrouw een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding indienen. In 1993 is 15 procent van de afgedane zaken gebaseerd op een gemeenschappelijk verzoek; in 1997 is dit gestegen naar 41 procent. Van de gemeenschappelijke verzoeken is in 1993 ruim 73 procent binnen 8 weken en ruim 91 procent binnen 3 maanden door de rechter afgedaan. In 1997 zijn deze percentages gestegen naar ruim 87 procent respectievelijk 96 procent.
\nMet ingang van 1 januari 1993 is het scheidingsprocesrecht herzien en kan er alleen nog worden gescheiden door middel van een verzoekschriftprocedure. Voor het starten van een echtscheidingsprocedure zijn er twee mogelijkheden: men dient een gemeenschappelijk verzoek in, of één van de echtgenoten neemt het initiatief door middel van een eenzijdig verzoek. Bij het indienen van een eenzijdig verzoek heeft de andere echtgenoot nog de mogelijkheid een verweerschrift op te stellen.
\nDe echtscheiding wordt vervolgens uitgesproken bij beschikking. Daarna is er nog de mogelijkheid hoger beroep en eventueel beroep in cassatie in te stellen. De echtscheiding of ontbinding van het huwelijk komt pas formeel tot stand door inschrijving van de uitspraak in de registers van de burgerlijke stand.
\nHet invoeren van een nieuwe procedure had tot doel echtscheidingsverzoeken op een eenvoudige en snellere manier te kunnen afhandelen. Alle in het verzoekschrift of verweerschrift aan de orde gestelde onderwerpen dienen ook zoveel mogelijk in een enkele zitting behandeld te worden. Dit heet de geconcentreerde behandeling.
\nZodra de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken wordt ingeschreven bij de burgerlijke stand dienen ook de door de rechter uitgesproken nevenvoorzieningen toegepast te worden. In nevenvoorzieningen worden onder meer de alimentatie, het ouderlijk gezag en de toewijzing van de woning geregeld.
\nAlimentatie kan door de rechter worden toegekend aan de partner en/of aan het minderjarig kind. Nog altijd komt het zelden voor dat alimentatie wordt toegekend aan de man, in 1997 in 0,2 procent van de afgedane procedures. Vrouwen krijgen in 19 procent van de procedures alimentatie toegekend. Voor kinderen gebeurt dat in ruim een kwart van de procedures.
\nIn meer dan de helft van de verzoeken tot echtscheiding die in 1997 werden afgedaan, is sprake van een gezin met minderjarige kinderen. Kinderen worden zelden volledig aan de man toegewezen. In 1997 gebeurde dit in 3 procent van de afgedane procedures waarbij kinderen betrokken waren. De vrouw daarentegen krijgt in bijna 60 procent van deze procedures het kind toegewezen.
\nIn 1997 heeft de rechter in een derde van de afgedane echtscheidingszaken waarbij kinderen zijn betrokken bepaald dat er een omgangsregeling komt. Hierbij gaat het in bijna alle gevallen om een omgangsregeling ten behoeve van de man.
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["beroepen","verzoekschriften","hoger beroep"],"Themes":["Vrije tijd en cultuur","Bevolking"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"snellere-scheidingen","Updated":"2023-09-06T21:53:29Z","Created":"2016-02-24T00:03:31Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('55b1a44d-38c8-4dff-9cd9-b7487de2bea5-nl-nl')"},{"UniqueId":"64255cb9-e385-4bdf-a115-e7b3c7d65e2f-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Melkgeit steeds populairder","ReleaseTime":"1998-08-03T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/32/melkgeit-steeds-populairder","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De melkgeit is volwassen geworden. Het gaat op de tweehonderd grootste geitenbedrijven al lang niet meer om een hobby. Er lopen gemiddeld ongeveer 300 geiten rond. De hoeveelheid melk die deze bedrijven produceren kan zich goed meten met die van een doorsnee melkkoeienbedrijf.
\nHet aantal melkgeiten is het laatste jaar opnieuw fors toegenomen. Inmiddels bevolken bijna 70 duizend melkgeiten ons land. In 1985 waren dat er nog slechts 5 duizend. De melkgeit wint aan populariteit doordat ze behoorlijk efficiënt melk kan produceren en doordat de vraag naar zuivelproducten uit geitenmelk groeit. Wellicht heeft dit ook te maken met de toename van allerlei koemelkallergieën, waardoor veel kinderen zijn aangewezen op producten die van geitenmelk zijn gemaakt.
\nVerreweg de meeste boeren die zijn overgeschakeld op melkgeiten wonen in Brabant en Gelderland. In deze twee provincies bevindt zich ruim 60% van de Nederlandse melkgeiten.
\nVorig jaar heeft het Centraal Justitieel Incassobureau bijna 4,4 miljoen verkeersovertredingen afgedaan, een kwart meer dan in 1996. In totaal verstuurde het CJIB voor ruim 370 miljoen gulden aan acceptgiro’s.
\nKoploper waren de snelheidsovertredingen. Aan hardrijders werden bijna twee miljoen acceptgiro’s verzonden, voor een bedrag van bijna 160 miljoen gulden. Verder deed het CJIB een miljoen parkeerovertredingen af. Die brachten ‘slechts’ 75 miljoen gulden binnen.
\nPer 1 januari van dit jaar is in Nederland het geregistreerd partnerschap ingevoerd. De registratie van het partnerschap in de gemeentelijke basisadministratie is mogelijk voor paren van gelijk en van verschillend geslacht.
\nIn de eerste vier maanden van dit jaar zijn 1,7 duizend partnerschappen geregistreerd. In 40 procent van de gevallen betreft het twee mannen, in 18 procent twee vrouwen en in 32 procent een man en een vrouw. In april waren de onderlinge verschillen overigens kleiner dan in de eerste drie maanden.
\nIn februari, maart en april werden telkens bijna 500 partnerschappen geregistreerd. In januari was dit aantal de helft lager. Dit komt doordat het pas vanaf 1 januari mogelijk was ‘in ondertrouw’ te gaan, zodat de feitelijke registratie van partnerschappen pas vanaf medio januari plaatsvindt.
\nDegenen die tot nu toe hun partnerschap hebben laten registreren zijn gemiddeld beduidend ouder dan degenen die trouwen. Het betreft deels oudere paren van gelijk geslacht die tot het begin van dit jaar niet de mogelijkheid hebben gehad hun relatie officieel vast te leggen en die van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt dit alsnog te doen. Bijna twee derde van de mannen en ruim de helft van de vrouwen in een geregistreerd partnerschap zijn boven de veertig. Daarentegen is niet meer dan 17 procent van de huwende mannen en 12 procent van de huwende vrouwen de veertig gepasseerd.
\nIn de meeste opzichten is het geregistreerd partnerschap vergelijkbaar met het huwelijk. Het aangaan van het geregistreerd partnerschap vindt, evenals het sluiten van het huwelijk, plaats ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. De wederzijdse rechten en plichten van de partners zijn in belangrijke mate dezelfde als die tussen huwelijkspartners. Het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd door overlijden of doordat een of beide partners de registratie ongedaan willen maken. Dit laatste kan met onderling goedvinden buiten de rechter om of via een uitspraak van de rechter. Bij beëindiging van een huwelijk anders dan door overlijden is altijd een uitspraak van de rechter vereist.
\nEen duidelijk onderscheid tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk is echter de relatie tussen de partners en de eventueel aanwezige kinderen. Als een getrouwde vrouw een kind krijgt, is haar echtgenoot automatisch de wettige vader. In het geval van een geregistreerd partnerschap geldt dit niet. Een vrouw die een kind krijgt, is weliswaar automatisch de moeder van haar kind, maar haar mannelijke geregistreerde partner is alleen dan de wettige vader als hij, met toestemming van de moeder, het kind erkent. Geregistreerde partners van gelijk geslacht zijn nooit (beiden) wettige ouders van hetzelfde kind.
\nBron: Statistisch Bulletin 26, 9/7/1998
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["huwelijken"],"Themes":["Bevolking","Vrije tijd en cultuur"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"vier-maanden-geregistreerd-partnerschap","Updated":"2024-01-25T17:30:27Z","Created":"2016-02-24T00:03:20Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('72346791-8d2c-4d27-a936-6a31de7df000-nl-nl')"},{"UniqueId":"8967fba3-ae4c-4648-9729-8613b2fcb0e2-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"\"Rijbewijs\" voor de brommer","ReleaseTime":"1998-08-10T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/33/rijbewijs-voor-de-brommer","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Vanaf 1 juni 1996 moeten bestuurders van een brom- of snorfiets een bromfietscertificaat of rijbewijs op zak hebben. Deze maatregel is bedoeld om de verkeersveiligheid te bevorderen. Berijders van een brommer zijn immers, ook al is een helm verplicht, bijna 7 maal zo kwetsbaar als fietsers. Per gereden kilometer lopen ze bovendien 35 keer zo veel kans als een automobilist, om door een ongeval te overlijden of in het ziekenhuis te belanden.
\nBehalve gebrek aan rijervaring gelden onvoldoende kennis van de verkeersregels en een gebrekkig inzicht in verkeersrisico’s als belangrijke oorzaken voor deze gevoeligheid voor ongevallen. Daarom is een speciaal voor bromfietsers ontwikkeld examen geïntroduceerd. Van een ‘echt’ bromfietsrijbewijs, met een praktijkexamen, is overigens afgezien.
\nHet theorie-examen is verplicht voor iedereen die op of na 1 juni 1980 geboren is. Wie ouder is, kan ket bromfietscertificaat tegen betaling op het postkantoor afhalen. Brom- en snorfietsers die reeds een rijbewijs hebben, hoeven geen bromfietscertificaat te halen. Sommigen doen dit echter wèl. Naast de ‘examenplichtigen’ en de ‘vrijgestelden is er dus ook een groep ‘vrijwilligers’.
\nIn de eerste maanden is massaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zonder examen in het bezit te komen van het bromfietscertificaat. Aan examenplichtigen worden rond 3 800 certificaten per maand uitgereikt. Meer dan de helft van de certificaten gaat echter naar vrijgestelden en vrijwilligers. Op de lange duur zal de groep vrijgestelden uitsterven. Daardoor zullen naar verhouding steeds meer certificaten aan examenplichtigen worden uitgereikt.
\nZestien maanden na de introductie van de certificaatverplichting beschikt 3,3 procent van de bevolking over een bromfietscertificaat. Onder jongeren tussen de 16 en 18 jaar liggen deze percentages het hoogst. Zij hebben ook behoorlijk geprofiteerd van de vrijstelling. Ook ouderen blijken naar verhouding veel certificaten te bezitten: 2,2 procent van de personen tussen 65 en 75 jaar heeft er een. Vermoedelijk gaat het hier om bestuurders van snorfietsen van het model ‘rijwiel met hulpmotor.’
\nHoe kleiner de gemeente, hoe groter het bezit van bromfietscertificaten. In steden met meer dan 250 000 inwoners is het percentage certificaathouders het laagst. Daarentegen is dit percentage het hoogst in gemeenten met minder dan 5 000 inwoners. Een uitzondering op het patroon vormen de gemeenten met 100 tot 150 000 inwoners.
\nAls we alleen naar de jongeren kijken, is het effect nog sterker. In de kleinste gemeenten heeft meer dan de helft van de jongeren een certificaat. In de grote steden is dit slechts één op de vijf. Tussen 21 en 75 jaar is het beeld veel genuanceerder, maar daar vinden we over het algemeen ook geringere percentages certificaathouders. Bij de 75-plussers treedt weer het zelfde patroon op als bij de jeugd. Een eenduidige verklaring voor dit verschijnsel is niet te geven. Mogelijk speelt het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer hierbij een rol.
\nEen brom- of snorfiets kan een alternatief voor de auto zijn. Dat zou betekenen dat mensen met een laag inkomen meer gebruik maken van bromfietsen dan mensen met hogere inkomens. Om hiervan een beeld te krijgen kunnen we per buurt het gemiddeld inkomen vergelijken met het percentage bezitters van bromfietscertificaten.
\nOnder jongeren - tot zo’n 25 jaar - lijkt het bezit van een bromfiets een vorm van welstand te zijn. Een deel van deze groep is natuurlijk nog onder de achttien en heeft dus niet de keus tussen auto en brommer. Bij ouderen - tussen 25 en 65 jaar - is het percentage certificaathouders juist het hoogst in de lagere inkomens. Naarmate het inkomen stijgt, neemt het percentage certificaathouders af.
\nVorig jaar trok trokken acht van de tien Nederlanders er één of meer keren op uit voor een lange of korte vakantie. Zo’n 10,6 miljoen personen hielden een lange vakantie, van vier overnachtingen of meer. Zij zijn daarvoor gemiddeld 12,6 dagen van huis. Van een korte vakantie genoten 5,3 miljoen mensen.
De ’seizoenrecreanten’ bleven vorig jaar vaker thuis dan in 1996. Kennelijk nodigden de strenge winter en het slechte weer in het voorseizoen en het begin van de zomer hen niet uit om voor wat langere tijd naar hun eigen vakantiehuisje of stacaravan te gaan. Daardoor nam het aantal lange vakanties in Nederland sterk af. Daarentegen nam het aantal lange vakanties in het buitenland iets toe. In tegenstelling hiermee zijn en blijven korte vakanties vooral een binnenlandse aangelegenheid.
De meeste toeristengebieden in Nederland trokken minder vakantiegangers dan in 1996. De Groningse, Friese en Drentse zandgronden deelden echter niet in deze terugloop van het aantal lange vakanties. Toch werden de Noordzeebadplaatsen en de Veluwe en Veluwerand opnieuw het meest bezocht.
Voor lange vakanties in het buitenland waren in 1997 vooral de Zuid-Europese bestemmingen in trek. Na een terugval in de afgelopen paar jaar boekte Frankrijk weer enige winst. Het bleef dan ook duidelijk vakantieland nummer één.
Spanje en Italië trokken in 1997 een recordaantal Nederlandse vakantiegangers. Ook Griekenland en Turkije waren bij de zonaanbidders gewild. Oostenrijk leed echter opnieuw een gevoelig verlies. Zowel in de winter- als de zomerperiode gaf een groot aantal Nederlanders de voorkeur aan een andere bestemming. Voor Zwitserland was 1997 evenmin een topjaar. Tsjechië viel voor het eerst sinds jaren buiten de toptien van meest bezochte vakantielanden. De overstromingen in het hoogseizoen zullen hierop van invloed zijn geweest.
Bij de belangrijkste bestemmingen buiten Europa steeg het afgelopen jaar alleen het Caribisch gebied in populariteit. Van de kleinere vakantielanden profiteerden in 1997 vooral Mexico van de toegenomen reislust van de Nederlander.
Voor korte vakanties in het buitenland bleef België, ondanks een duidelijk verlies, de favoriete bestemming. Frankrijk slaagde erin om de neerwaartse trend van de afgelopen twee jaar in een forse winst om te buigen. Duitsland zakte daardoor naar de derde plaats. Het aantal Nederlanders dat een weekend of enkele doordeweekse dagen bij onze oosterburen doorbrengt, schommelt jaarlijks rond de half miljoen.
Bij de seizoenrecreatie nam in Nederland het kamperen in een caravan op een vaste standplaats en het verblijf in eigen vakantiehuisjes het afgelopen jaar sterk af. Dit geldt zowel voor de lange als korte vakanties. Toch was er nog een beperkte groei van het aantal kampeervakanties. Dat kwam hoofdzakelijk door een stijging van het aantal lange vakanties met de tent. Bij deze vorm van kamperen speelt het weer dikwijls een grote rol in de keuze van de bestemming. De hittegolf in augustus speelde in dit opzicht de kampeersector duidelijk in de kaart. Voor degenen die geen plek op een buitenlandse camping hadden gereserveerd, was het immers verleidelijk om in eigen land te blijven.
Voor binnenlandse vakanties blijft de auto het favoriete vervoermiddel. In negen van de tien gevallen reist men ermee naar het vakantieadres. In 1997 werd er opnieuw minder gebruik gemaakt van de trein. Vermoedelijk is dit voor een belangrijk deel het gevolg van de in 1995 gewijzigde opzet van de OV-studentenkaart. Vanaf die datum behoort het onbeperkt reizen met het openbaar vervoer voor de studerende jongeren namelijk tot het 'rijke' verleden.
Ook voor buitenlandse vakanties maakt men meestal gebruik van de eigen auto. In 1997 gingen voor lange en korte vakanties tezamen 7,2 miljoen Nederlanders met hun ’heilige koe’ de grens over. Dit is een evenveel als het jaar ervoor. De meeste aandacht trekt echter de ontwikkeling van het aantal lange vakanties per vliegtuig. Ten opzichte van 1996 steeg dit met 8%. In vergelijking met 1990 is er zelfs sprake van bijna een verdubbeling. De toegenomen belangstelling voor vakanties in het Middellandse Zeegebied en verder weggelegen bestemmingen zal hierop van invloed zijn.
Binnen Europa is ook de touringcar van belang. De afgelopen paar jaar is het imago van dit vervoermiddel echter door enkele ongelukken zwaar beschadigd. Tegen de verwachting in nam het aantal touringcarreizen in 1996 iets toe, maar het afgelopen jaar werd de neergaande lijn opnieuw doorgetrokken.
Als men geen vaste standplaats of een eigen recreatief onderkomen heeft, wordt voor een binnenlandse vakantie het logies meestal wel gereserveerd. Dikwijls neemt men dan zelf rechtstreeks contact op met de eigenaar of beheerder. Een relatief kleine groep maakt gebruik van de diensten van een reisbureau of andere instantie.
Bij de buitenlandse vakanties gaat een veel groter aantal Nederlanders van huis zonder enige vorm van reservering. De kans om ter plekke meerdere adressen af te moeten om te kunnen overnachten, is er kennelijk veel kleiner dan in eigen land. In 1997 is voor lange vakanties in het buitenland het logies door één op de vijf vakantiegangers geheel zelf geregeld. Dit aandeel is duidelijk lager dan in voorgaande jaren.
Een toenemend aantal vakantiegangers stapt het reisbureau binnen om uit het bestaande aanbod in de reisgidsen een keuze te maken. Het aantal boekingen van voorgaande jaren werd in 1997 dan ook ruimschoots overtroffen. Opmerkelijk daarbij is dat uitsluitend de reisbureaus van deze trend profiteren. Evenals bij de binnenlandse vakanties doet namelijk een steeds kleinere groep Nederlanders een beroep op het personeel van een bank of andere instantie om het buitenlands verblijf te regelen, zeker als het een lange vakantie betreft.
Vorig jaar spendeerden de Nederlanders aan lange en korte vakanties tezamen 19,6 miljard gulden. De uitgaven aan buitenlandse vakanties waren niet eerder zo hoog als in het afgelopen jaar. Ook al brachten de Nederlanders vier van de tien lange vakanties in eigen land door, toch had slechts 16 procent van de uitgaven daar betrekking op. Bij de buitenlandse bestemmingen werd veruit het meest uitgegeven aan vakanties naar Spanje en Frankrijk. In verhouding tot het aantal vakanties slokt bij de topvijf van de buitenlandse bestemmingen vooral Spanje een belangrijk deel van het vakantiebudget van de Nederlanders op. Zonder eigen vervoer zijn lange vakanties ruim twee keer zo duur als mèt eigen vervoer. Gedeeltelijk echter blijven deze bestedingen, zoals een deel van de reissom die men aan een reisbureau betaalt, achter in Nederland.
Terwijl het aantal ambulancediensten in 1996 daalde tot 122, is het aantal ambulances gestegen tot 655. Het aantal ritten en kilometers groeide met enkele procenten. In totaal werden 24 miljoen kilometers gereden.
\nAmbulancediensten houden zich bezig met het liggend ziekenvervoer. Elke dienst is aangesloten bij een Centrale Post Ambulancevervoer. 32 van de 122 ambulancediensten zijn GGD-diensten. Bij de overige diensten zitten voornamelijk particuliere diensten, waaronder enkele taxi-ondernemingen en garagebedrijven die tevens een of meer ambulances in bedrijf hebben. In 1996 waren iets minder diensten actief dan in 1995. Dat komt vooral door de vorming van Regionale Ambulancevoorzieningen. De activiteiten zijn meestal door andere ambulancediensten voortgezet.
\nIn 1996 bedraagt het gemiddeld aantal ritten per ambulance voor alle diensten tezamen 1 024, voor de GGD-diensten 1 216 en voor de overige diensten 905. Alleen ritten waarbij zieken vervoerd werden zijn meegeteld, loze ritten zijn buiten beschouwing gelaten. Het gemiddeld aantal kilometers per rit is 36 kilometer: 30 kilometer voor de GGD-diensten en 41 kilometer voor de overige diensten. Per provincie loopt het gemiddeld aantal ritten uiteen van 696 in Zeeland tot 1 351 in Utrecht. Het gemiddeld aantal kilometers per rit varieert van 27 kilometer in Zuid-Holland tot 51 kilometer in Drenthe.
\nIn 1996 kwamen er 18 ambulances bij. Dit is vooral het gevolg van ambulancehulpverlening in het buitenland. Het aantal verreden kilometers nam met 6 procent toe, terwijl het aantal ritten met 3 procent toenam tot 671 000 ritten. Sinds 1980 is het aantal ambulancediensten overigens gehalveerd. Omdat er minder locaties kwamen, steeg het gemiddeld aantal kilometers met gemiddeld 2 procent per jaar. Per rit kost een ambulance tussen de 550 en 570 gulden.
\n
Bron: CBS Maandbericht Gezondheid, 98/6
Op een uitvinding kan octrooi worden aangevraagd. De uitvinding moet daarvoor aan bepaalde, door de wet gestelde eisen voldoen. Wanneer het octrooi wordt verleend, beschermt het de houder wanneer anderen de uitvinding zonder zijn toestemming fabriceren, importeren of verhandelen. Om bescherming in Nederland te krijgen, kan een octrooi kan worden aangevraagd bij het Bureau voor de Industriële Eigendom. Bescherming in een aantal Europese landen naar keuze geeft een octrooi, verleend door het Europees Octrooibureau.
\nHet verlenen van een octrooi gaat in vier fasen. Eerst moet de octrooiaanvraag worden opgesteld en ingediend. Bij het Bureau voor de Industriële Eigendom zijn in 1996 bijna vierduizend octrooien aangevraagd. Bij het Europees Octrooibureau kwamen bijna veertigduizend op Nederland gerichte aanvragen binnen. Vervolgens onderzoekt het Bureau of de uitvinding inderdaad nieuw is. In de derde fase beslist het Bureau over openbaarmaking.
\nNa de openbaarmaking begint de laatste fase, de oppositietermijn. Iedereen kan nu een bezwaarschrift indienen om zo de voorgenomen octrooiverlening tegen te houden. Indien geen gegronde bezwaren worden ingediend wordt vervolgens het octrooi verleend. In 1996 zijn bij het Bureau voor de Industriële Eigendom ruim dertienhonderd voor Nederland geldige octrooien in werking getreden en bij het Europees Octrooibureau meer dan 21 duizend. Bij elkaar waren er ruim negentienhonderd octrooien van Nederlandse herkomst.
\nMerken zijn benamingen, afdrukken, stempels, letters, cijfers of vormen van waren of van verpakkingen en dergelijke die dienen om de waren en diensten van een onderneming te onderscheiden. Het recht op een merk wordt voor alle Benelux-landen verleend door het Benelux Merkenbureau. In 1996 zijn bijna 22 duizend nieuwe waren- en dienstenmerken bij dit bureau ingeschreven. Bijna de helft is van Nederlandse herkomst.
\nHet Beneluxverdrag inzake tekeningen of modellen verleent bescherming aan de ontwerper van een nieuw uiterlijk van een product dat een gebruiksfunctie heeft. In 1996 zijn bij het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen bijna drieduizend nieuwe tekeningen en modellen ingeschreven.
\nDe 53 Nederlandse octrooibureaus hebben in 1996 ruim zesduizend octrooiaanvragen ingediend. Iets meer dan de helft hiervan werd aangevraagd bij het Bureau voor de Industriële Eigendom, ruim duizend bij het Europees Octrooibureau. Verder maakten deze bureaus 169 maal bezwaar tegen octrooiaanvragen door derden. Merk- en modelbescherming vroegen zij ruim 23 duizend keer aan, voor de helft bij het Benelux Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen. Het verlengen van octrooien en het in stand houden van octrooiaanvragen gebeurde 38 duizend maal.
\nIn totaal besteedden de octrooibureaus ongeveer éénderde van de tijd aan het opstellen van octrooiaanvragen en de aanvraagprocedure zelf. Tot deze activiteiten behoort onder andere het uitvoeren van een vooronderzoek naar de haalbaarheid en het verzorgen van de inschrijving. De kleine octrooibureaus besteden beduidend minder tijd aan aanvraagprocedures dan de grote. Kleine bureaus houden zich in verhouding meer bezig met vertalen, en besteden iets meer dan de helft van hun tijd aan merk- en modelbescherming en juridische procedures. Bij de grote ondernemingen vergt dit ruim éénderde van de tijd.
\nBron: CBS: Kwartaalbericht Rechtsbescherming en Veiligheid 98/2
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["octrooi","bezwaarschrift"],"Themes":["Veiligheid en recht"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"octrooibureaus","Updated":"2024-01-25T17:30:28Z","Created":"2016-02-24T00:02:42Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('531bafb5-d009-49e8-b899-97d35830fc2e-nl-nl')"},{"UniqueId":"6b1f462c-9f06-484e-b485-16ecd2c074fd-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"De Nederlandse vissersvloot","ReleaseTime":"1998-08-17T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/34/de-nederlandse-vissersvloot","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Na de Tweede Wereldoorlog is het aantal vissersschepen vrijwel voortdurend verminderd. Vanaf 1956 was er weliswaar een toename van het aantal schepen, maar na 1963 kwam het weer tot een daling die tot 1979 aanhield.
\nDe vissers werden toen geconfronteerd met de situatie dat toegewezen quota te klein waren om de vloot rendabel te laten opereren. In het kader van een saneringsregeling zijn daarom tussen 1974 en 1979 per saldo 200 schepen blijvend aan de zeevisserij onttrokken. In dezelfde tijd werden er trouwens ook weer nieuwe schepen gebouwd, die al eerder waren besteld.
\nVanaf 1979 stegen zowel het aantal schepen als de inhoud en het motorvermogen snel. De Nederlandse quota namen echter nauwelijks toe en de haringvangst in de Noordzee werd zelfs verboden. Van 1979-1982 is er een visserijstop geweest van haring. De trawlers schakelden in die periode over op de vangst van makreel en horsmakreel. Een aantal schepen werd voor dat doel verlengd. Op 31 december 1997 bestond de totale Nederlandse vissersvloot uit 1051 schepen.
\nKotters voeren verse vis aan. De vis wordt gevangen tijdens zeereizen, veelal variërend van één of enkele dagen tot een week. 436 kotters varen regelmatig. Op de kotters zijn doorgaans vijf personen aan boord. Door de inkrimping van de kottervloot daalt het totaal aantal opvarenden gestaag met 3 procent per jaar. In 1996 voeren er 2000 personen op de kottervloot.
\nDe Nederlandse kotters zijn gespecialiseerd in de boomkorvisserij. Hierbij wordt aan beide zijden van het schip één net aan een giek in het water gebracht en door het varende schip over de zeebodem gesleept. Het net wordt opengehouden door een stalen boom. De boomkorvisserij is met name geschikt voor de vangst van garnalen, tong en schol. Het belangrijkste visgebied van kotters met een boomkor is de centrale en de zuidelijke Noordzee. Gemiddeld heeft de motor een vermogen van 1000 pk. Voor nieuwbouwschepen geldt een maximum van 2000 pk.
\nVeertien Nederlandse trawlers bedrijven momenteel de grote zeevisserij. Zij doen dit met een trawl, een trechtervormig net dat aan de achterkant van het schip wordt voortgesleept.
\nDe trawlervloot heeft 426 opvarenden. In tegenstelling tot de kottervloot neemt het totaal aantal mensen dat op een trawler vaart toe. Op een trawler zijn gemiddeld 30 bemanningsleden. Het gemiddelde vermogen van de motor bedraagt 6 000 pk.
\nDe grote trawlers kunnen de gevangen vis direct invriezen en verpakken, al dan niet na bewerking. Deze schepen zijn daarom in staat zeereizen van vier tot zes weken te maken. Nederlandse trawlers vissen vooral in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan op haring, makreel, horsmakreel en blauwe wijting.
\nIn de mosselcultuur zijn 75 relatief platte schepen actief met een vermogen van zo’n 560 pk. Het schip heeft aan elke kant twee korren. Met deze korren wordt mosselzaad gevist en uitgezet op percelen en worden de volgroeide mosselen later weer opgevist voor verkoop. De reizen duren meestal niet langer dan één dag.
\nMosselcultures bevinden zich in de Zeeuwse wateren en in de Waddenzee. Daarbij zijn 245 mensen werkzaam. Dat zijn de opvarenden van de schepen en de mensen die werkzaam zijn op de kweekpercelen of hangcultures.
\nKokkelschepen woelen de bodem met behulp van messen tot een diepte van vier tot vijf centimeter los. Vervolgens worden met stalen spijlen de grotere kokkels uitgezeefd met een krachtige waterstraal. De kokkels worden deels op de schepen gekookt en aan wal ingeblikt of ingevroren.
\nKokkels komen in hoofdzaak voor op bij laagwater droogvallende platen (Waddenzee, Oosterschelde). De kokkelvisserij staat momenteel sterk onder druk. De kokkel dient ook als belangrijke voedselbron voor van een aantal vogelsoorten, zoals scholekster en eidereend, in de kustwateren.
\nFolkert van der Werf
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["vermogen","vissersvloot","vaartuigen"],"Themes":["Landbouw","Verkeer en vervoer"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"de-nederlandse-vissersvloot","Updated":"2024-01-25T18:10:03Z","Created":"2016-02-24T00:03:53Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('6b1f462c-9f06-484e-b485-16ecd2c074fd-nl-nl')"},{"UniqueId":"1f3b5cb2-e06b-4106-8591-2365af73e357-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Gevaarlijk afval","ReleaseTime":"1998-08-17T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/34/gevaarlijk-afval","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Bedrijven die gevaarlijk afval willen afgeven aan inzamelaars of verwerkers zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht daarvan melding te doen. Het beheer van deze gegevens is in handen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) en het Internationaal Meldpunt Afvalstoffen (IMA). Het CBS maakt gebruik van de databases van deze organisaties.
\nDe hoeveelheid gevaarlijk afval nam tot 1995 jaarlijks toe. In 1995 kwam 980 duizend ton gevaarlijk afval vrij. Ten opzichte van 1993 betekent dit een toename van 160 duizend ton (19 procent). In 1996 is de hoeveelheid afgenomen tot 930 duizend ton.
\nHet aandeel van de industrie schommelt de laatste jaren rond de 400 duizend ton. De toename wordt dus vooral veroorzaakt door andere sectoren. Er is onder andere meer afval vrijgekomen uit de milieudienstverlening. Binnen de industrie is ongeveer 45 procent van het afval afkomstig van de chemische industrie, 15 procent van de aardolie- en steenkoolverwerkende industrie en ruim 10 procent van de basismetaalindustrie.
\nWelke soorten afvalstoffen zijn ‘gevaarlijk’? Ongeveer 60 procent van het gevaarlijk afval bestaat uit halogeenarme organische vloeistoffen, zoals de olie-afgeleide stoffen en oplosmiddelen. Een tweede belangrijke groep van gevaarlijke afvalstoffen zijn die met zware metalen en metaloïden, zoals assen en slakken die ontstaan door verbranding, batterijen en accu’s.
\nVerwerking van het gevaarlijk afval kan op verschillende manieren plaatsvinden. Voor 30 procent van het afval is chemisch/fysisch behandelen de gebruikelijke methode. De stoffen worden hierbij gescheiden in verschillende componenten, bijvoorbeeld door destillatie of ontwateren. Ook worden de metalen vaak teruggewonnen en opnieuw als grondstof worden gebruikt in de industrie. Bijna 30 procent van het gevaarlijk afval wordt tijdelijk opgeslagen, en krijgt in een later stadium een verdere verwerking. Een kleine 15 procent wordt komt in verbrandingsovens terecht en net zo’n deel wordt gecontroleerd gestort.
\nNiet alle soorten gevaarlijk afval zijn in deze cijfers opgenomen: verontreinigde grond, scheepsafvalstoffen en vervuild staalgrit blijven buiten beschouwing. Deze afvalstromen zijn namelijk zo groot, dat het beeld erdoor zou worden vertroebeld. Verder hoeft gevaarlijk afval dat binnen het eigen bedrijf wordt verwerkt of tijdelijk wordt opgeslagen volgens de wet niet te worden gemeld. Dit afval is daarom opgenomen in de statistiek ‘Bedrijfsafvalstoffen’. Het gaat om circa 300 duizend ton gevaarlijk afval in 1996.
\nHet zogenaamde klein chemisch afval afkomstig van particuliere huishoudens, tenslotte, valt ook buiten deze statistiek. Uit de statistiek ‘Van gemeentewege ingezameld afval’ blijkt dat in 1996 ruim 21 duizend ton klein chemisch afval door de gemeenten is ingezameld.
\nJaarlijks komt ongeveer 600 duizend ton verontreinigde grond (inclusief baggerslib) vrij als gevaarlijk afval. Gemiddeld wordt 40 procent daarvan gestort. Het overige deel wordt gereinigd door middel van chemisch/fysische of thermische behandeling. Slechts een deel van het gebruikt straalgrit wordt als gevaarlijk afval aangemerkt. Van de 65 duizend ton die in 1996 vrij kwam, is circa 40 procent afgevoerd als gevaarlijk afval. De 750 duizend kubieke meter scheepsafvalstoffen per jaar kunnen worden onderverdeeld in scheepsgebonden en ladinggebonden afvalstoffen. Tot de eerste categorie behoren afgewerkte olie en bilgewater. Met olie of chemicaliën verontreinigd waswater en ladingsrestanten zijn voorbeelden van ladinggebonden afvalstoffen. Ongeveer twee derde van de scheepsafvalstoffen is afkomstig van de zeevaart. De rest wordt voornamelijk afgegeven door de binnenvaart.
\nHarrie Meeuwissen
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["afval","industrie","gevaarlijk afval"],"Themes":["Natuur en milieu"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"gevaarlijk-afval","Updated":"2024-01-25T18:10:02Z","Created":"2016-02-24T00:02:46Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('1f3b5cb2-e06b-4106-8591-2365af73e357-nl-nl')"},{"UniqueId":"b3666881-eda3-4505-9b81-7ad7aae64e49-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Nieuwbouw","ReleaseTime":"1998-08-17T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/34/nieuwbouw","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De vraag naar nieuwbouw neemt weer sneller toe. Dit wordt veroorzaakt door een forse stijging van de vraag binnen de markt- en budgetsector. De vraag naar nieuwbouwwoningen lijkt in de periode april 1997 tot en met maart 1998 door haar dieptepunt heen te zijn, maar blijft lager dan in het voorafgaande jaar. Het gevolg is een minder sterke stijging van de productie van woningen. Voor de productie van overige bouwwerken kan na de geringere stijging in 1997 een sterke stijging in het vervolg van 1998 en in 1999 worden verwacht.
\nDeze conclusie wordt gesterkt door het niveau van de verleende bouwvergunningen over de periode juli 1997 tot en met juni 1998. De waarde van de verleende bouwvergunningen voor woningen en bedrijfsgebouwen is in deze periode met 9 procent gestegen ten opzichte van dezelfde periode een jaar daarvoor. Deze stijging komt voor het grootste deel voor rekening van de bedrijfsgebouwen (+ 20 procent), terwijl de waarde voor woningen met 3 procent steeg. De waarde van vergunningen voor gebouwen in de marktsector (fabrieken, kantoren en dergelijke) is met 25 procent gestegen.
\nIn de budgetsector (scholen, ziekenhuizen en dergelijke) is de waarde van de vergunningen vrijwel gelijk gebleven. Het niveau van de verleende bouwvergunningen in het eerste halfjaar van 1998 geeft een nog sterker verschil aan tussen de woningen en de bedrijfsgebouwen. Ten opzichte van het eerste halfjaar 1997 is er namelijk een daling van de woningbouw met 5 procent en een stijging voor bedrijfsgebouwen met 22 procent.
\nDe bouwproductie van bouwwerken waarvoor een bouwvergunning is verleend is in de periode juli 1997 tot en met juni 1998 met bijna 6 procent gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook hierbij was de grootste stijging te zien bij de bedrijfsgebouwen (+ 7 procent) en minder bij de woningbouw (+ 5 procent). Zoals het er nu naar uit ziet zal er in 1999 een flink lager niveau van de productie van woningen te zien zijn.
\nBoudewijn Luijendijk
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["bouwvergunningen","vervolging","woningbouw","productie","nieuwbouwprojecten"],"Themes":["Bouwen en wonen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"nieuwbouw","Updated":"2024-01-25T18:10:04Z","Created":"2016-02-24T00:03:33Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('b3666881-eda3-4505-9b81-7ad7aae64e49-nl-nl')"},{"UniqueId":"cca7acc0-1ce9-4ded-a3e2-d283a871e54e-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Seksueel geweld op de werkplek","ReleaseTime":"1998-08-17T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/34/seksueel-geweld-op-de-werkplek","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In de periode 1992-1996 werden elk jaar 130 000 vrouwen van 15 jaar of ouder slachtoffer van ongewenste seksuele handelingen. Twee procent van de vrouwen kwam hiermee in aanraking. Jaarlijks vinden er circa 40 000 van deze seksuele delicten plaats op de werkplek of op school.
\nDit blijkt uit de antwoorden die vrouwen geven, wanneer zij gevraagd worden of zij slachtoffer zijn geweest van een seksueel delict. Deze vraag wordt gesteld in een mondeling, bij de vrouwen thuis gehouden interview. De tekst van de vraag luidt:
\n\"Mensen raken soms iemand aan of pakken iemand vast met seksuele bedoelingen of op een echt kwetsende manier. Dit kan overal plaats vinden: bij iemand thuis, op het werk, op straat, etc. Is dat U wel eens overkomen?\"
\nSeksueel geweld volgens deze omschrijving bevat dus niet de beledigende opmerkingen of verbale intimidiatie, maar uitsluitend fysieke vormen van seksueel geweld jegens vrouwen (en met ingang van 1997 ook jegens mannen).
\nHet komt regelmatig voor dat vrouwen binnen een jaar meerdere keren slachtoffer worden van ongewenste seksuele handelingen. Gemiddeld genomen zijn slachtoffers van een seksueel delict binnen een tijdsbestek van twaalf maanden 1,8 keer slachtoffer. Van de ruim 1,1 miljoen seksuele delicten waarvan vrouwen in de periode 1992-1996 slachtoffer waren, vond bijna één op de vijf plaats op school of op de werkplek.
\nSinds jaar en dag zijn juli en augustus de belangrijkste vakantiemaanden. In de drukste week van 1997, dat wil zeggen van 26 juli tot en met 1 augustus, waren er naar schatting iets meer dan 2,9 miljoen Nederlanders met vakantie: ruim 1,2 miljoen in eigen land en zo’n 1,7 miljoen in het buitenland. Buiten het hoogseizoen zijn de meivakantie en de herfstvakantie van belang.
Daarnaast gaan relatief veel Nederlanders in de kerst- of krokusvakantie naar het buitenland. Een wintersport- of winterzonvakantie is dan het belangrijkste motief voor de reis. De concentraties in de tijd worden voor een belangrijk deel verklaard doordat grote groepen van de bevolking zelf of via leden van het huishouden gebonden zijn aan schoolvakanties, collectieve bedrijfssluitingen en dergelijke.
In de winterperiode 1996/'97 werden er in totaal 1,1 miljoen wintersportvakanties doorgebracht. Dit is 15 procent minder dan vier jaar geleden. De toekomst zal echter moeten uitwijzen of dit slechts een pas op de plaats is of het begin van betere tijden inluidt voor de skigebieden in Europa.
Met name in eigen land springt het pinksterweekend van 1997 er duidelijk uit. In Nederland komt de korte verblijfsrecreatie doorgaans pas goed op gang als in april de meeste campings weer open zijn. Pasen en de meivakantie zijn dan de eerste data waarop menigeen er voor een paar dagen op uittrekt. Hemelvaart en Pinksteren zijn de topdagen. Daarna worden korte vakanties dikwijls uitgesteld tot na de grote vakantie en wordt het seizoen met de herfstvakantie in oktober afgesloten. In 1997 was dit patroon niet veel anders, zij het dat Hemelvaart in de meivakantie viel en daardoor, ondanks het slechte weer, iets hoger scoorde dan in voorgaande jaren. In het buitenland zijn de verblijfsdagen tijdens korte vakanties veel gelijkmatiger over het jaar gespreid dan in Nederland. Toch nodigt ook daar de periode rond Hemelvaart en Pinksteren het meeste uit om de wekelijkse sleur met enkele vakantiedagen te doorbreken.
In 1997 waren Nederlanders voor een lange vakantie gemiddeld 12,6 dagen van huis. Na een sterke terugval in 1996 betekent dit een duidelijk herstel ten opzichte van voorgaande jaren. Vooral de binnenlandse zomervakanties droegen hier hun steentje aan bij. Daarnaast werd er voor buitenlandse vakanties iets meer tijd uitgetrokken dan vorig jaar. Dit geldt met name voor de winterperiode. De toename van vakanties naar verre bestemmingen in dat deel van het jaar zal hierop van invloed zijn. Voor eigen land zijn de cijfers over de winterperiode 1997 minder rooskleurig: er werden niet alleen betrekkelijk weinig vakanties doorgebracht, maar men ging ook nog eens tamelijk kort van huis.
Bij de korte vakanties schommelt de gemiddelde verblijfsduur al jaren rond de 3,1 dagen. Evenals bij de lange vakanties verblijft men in het buitenland doorgaans iets langer op het vakantieadres dan in Nederland.
Bij de berekening van de gemiddelde vakantieduur zijn de dag van vertrek en terugkeer volledig meegeteld. Bij de interpretatie van de uitkomsten moet men er dan ook rekening mee houden dat hierdoor soms een vertekend beeld ontstaat. Bij de korte vakanties in Nederland was men immers in veel gevallen 'slechts' van vrijdag- tot zondagavond, dus niet langer dan achtenveertig uur, van huis.
In 1997 zijn er voor lange vakanties in totaal 210 miljoen overnachtingen geregistreerd, eenzelfde aantal als in de twee voorafgaande jaren. Ten opzichte van 1996 nam het aantal overnachtingen in het buitenland met 5 procent toe. Hiertegenover staat een daling van 3 procent in Nederland. Bij de korte vakanties bleef eveneens een verdere groei van het aantal overnachtingen uit. Zowel bij de binnen- als buitenlandse verblijven bleef het aantal overnachtingen steken op het niveau van vorig jaar.
Bron: Vakanties van Nederlanders 1997. CBS, juli 1998
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["verblijfsduur","bevolking","korte vakanties","wintersportvakanties","vakanties van Nederlanders"],"Themes":["Vrije tijd en cultuur"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"vakantiespreiding","Updated":"2024-01-25T18:10:04Z","Created":"2016-02-24T00:03:34Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('6732f058-1b60-47a9-aeef-ec60db5ae664-nl-nl')"},{"UniqueId":"fddfda2b-2f2b-4e61-a1d6-651d33140fd4-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Asiel gevraagd","ReleaseTime":"1998-08-24T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/35/asiel-gevraagd","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"Het aantal asielverzoeken is de laatste jaren niet altijd even hoog geweest. Schommelde het aantal verzoeken in het begin van de jaren negentig rond de 21 duizend, in 1993 en 1994 steeg dit aantal sterk, tot 50 duizend. De oorzaak hiervan was de instabiele situatie in het voormalige Joegoslavië, Somalië en de voormalige Sovjet-Unie. In 1995 kwam aan die stijging een abrupt einde. Een aantal regelingen die de instroom van vluchtelingen moest beperken, werd toen van kracht. In 1996 daalde het aantal asielverzoeken verder tot bijna 23 duizend, om in 1997 weer te gaan stijgen.
\nIn 1997 werden bijna 50 duizend asielverzoeken behandeld. Daarvan werden er 17 duizend ingewilligd (35 procent). Dit is 6,6 duizend minder dan het jaar daarvoor. Bijna twee derde van deze inwilligingen had betrekking op asielverzoeken van Irakezen, voormalig Joegoslaven en Afghanen. 39 procent van hen - vooral Bosniërs en Irakezen - werd officieel erkend als politiek vluchteling (A-status). 30 procent kreeg een tijdelijke verblijfsvergunning en 30 procent een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Vanwege de algehele onveiligheid in Irak stuurde het ministerie van Justitie geen afgewezen vluchtelingen terug naar dit land.
\nEr werden in 1997 bijna 62 duizend vreemdelingen uit Nederland verwijderd, ruim tienduizend meer dan in 1996. Vanaf 1993 nam het aantal verwijderingen jaarlijks met zo’n tienduizend toe. Het betref hier veelal personen die niet (meer) legaal in Nederland verbleven: bijna 19 duizend asielzoekers en 43 duizend andere niet-Nederlanders. De daadwerkelijke uitzettingen door de politie maken 23 procent van alle verwijderingen uit.
\nJ. Nicolaas
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["uitzetting","asielverzoek","asielvergunning"],"Themes":["Bevolking","Veiligheid en recht"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"asiel-gevraagd","Updated":"2024-01-25T18:10:07Z","Created":"2016-02-24T00:02:53Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('fddfda2b-2f2b-4e61-a1d6-651d33140fd4-nl-nl')"},{"UniqueId":"064bdb89-992e-49b7-bbe9-62f1b47bcdfa-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Deurwaarders","ReleaseTime":"1998-08-24T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/35/deurwaarders","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"In 1996 waren er in Nederland 208 deurwaarderskantoren. Bij elkaar werkten er ruim 2 500 personen, rond duizend meer dan zes jaar eerder. Dit is voor een groot deel ondersteunend personeel; er waren in 1996 namelijk 510 deurwaarders en kandidaat-deurwaarders actief.
\nDe werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder zijn voor een gedeelte bij wet geregeld. Deze ambtelijke activiteiten kunnen uitsluitend door een deurwaarder worden verricht. Zo mag alleen hij exploten uitbrengen. Verder is de deurwaarder degene die beslag mag leggen, ontruimingen mag doen en die toezicht houdt bij openbare verkopingen. Aan dergelijke ambtelijke activiteiten besteedt een deurwaarder gemiddeld 59% van zijn tijd.
\nDe overige tijd wordt besteed aan niet-ambtelijke activiteiten. De deurwaarder incasseert bijvoorbeeld ook vorderingen. Verder geeft hij juridische adviezen, stelt hij akten en contracten op, maakt hij processen-verbaal van constatering en doet hij taxaties. Bovendien kan hij nog als proces- en rolgemachtigde optreden in kantongerechtszaken.
\nIn 1996 wikkelden de deurwaarderskantoren bij elkaar 759 duizend zaken af. De deurwaarders brachten bijna 1,2 miljoen exploten uit, voerden 141 duizend procedures en legden 211 duizend keer beslag. De netto omzet bedroeg bijna 267 miljoen gulden. De ambtelijke activiteiten dragen daaraan meer dan de helft bij.
\nVan de niet-ambtelijke activiteiten leveren vooral de incassodiensten een grote bijdrage. Deze diensten maken met ruim 103 miljoen gulden bijna 40 procent uit van de omzet.
\nNaarmate een deurwaardersonderneming groter is, neemt overigens het aandeel van de ambtelijke activiteiten af. Het zwaartepunt komt dan meer te liggen op niet-ambtelijke activiteiten, en dan speciaal op de incassopraktijk.
\nDeurwaarders in grote kantoren hebben in het algemeen meer medewerkers naast zich die hen bepaalde werkzaamheden uit handen kunnen nemen. Naarmate een kantoor meer personen in dienst heeft, neemt dan ook het aantal activiteiten dat een deurwaarder verricht in het algemeen toe. Zo wikkelt een deurwaarder bij een klein kantoor zo’n 800 zaken per jaar af, bij een middelgroot kantoor ruim 1 200 en bij een groot kantoor rond 1 750.
\nTussen de kantoren zijn echter grote verschillen mogelijk. Bulk-opdrachten kunnen het aantal afgehandelde zaken namelijk sterk verhogen. Ook het aantal procedures dat een deurwaarder voert en het aantal beslagleggingen nemen toe met de grootte van de onderneming. Verder brengt in de kleine bedrijven een deurwaarder gemiddeld 1600 exploten uit, in middelgrote 2000 en in de grote kantoren ruim 2 600.
\nDe gemiddelde netto-omzet per deurwaarder lijkt echter meer afhankelijk te zijn van het beschikbare ondersteunend personeel per deurwaarder dan van het aantal deurwaarders zelf. Weliswaar neemt het aantal verrichtingen per deurwaarder toe naarmate een kantoor meer personeel in dienst heeft, maar net als in 1995 blijken kantoren met één deurwaarder in 1996 per deurwaarder gemiddeld meer zaken afgewikkeld, meer exploten uitgebracht en meer beslagen gelegd te hebben dan kantoren met een groter aantal deurwaarders. Voor de deurwaarder in deze bedrijven is als ondersteuning gemiddeld dan ook meer personeel beschikbaar dan wanneer in een kantoor meer deurwaarders actief zijn.
\nHet vruchtbaarheidsgedrag van in het buitenland geboren vrouwen begint steeds meer te lijken op dat van hun in Nederland geboren seksegenoten. Het gemiddeld kindertal neemt af, terwijl - evenals bij de in Nederland geboren vrouwen - de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind stijgt.
\nHet gemiddeld kindertal van in Marokko geboren vrouwen is tussen 1990 en 1996 met bijna eenderde gedaald, van 4,9 naar 3,4. Ook in Turkije geboren vrouwen krijgen gemiddeld minder kinderen: 2,5 op grond van de cijfers van 1996. In 1990 was dit nog 3,1. Tussen 1995 en 1996 is het totaal vruchtbaarheidscijfer voor Marokkaanse vrouwen niet verder gedaald. Voor in Turkije geboren vrouwen is het zelfs iets toegenomen.
\n*)Totaal leeftijdsspecifiek vruchtbaarheidscijfer.
\nDe afname tussen 1990 en 1996 van het aantal geboorten per duizend Marokkaanse vrouwen is het sterkst in de hogere en lagere leeftijdsklassen. Voor de meeste leeftijden geldt dat Marokkaanse vrouwen gemiddeld meer kinderen krijgen dan vrouwen die behoren tot andere allochtone groepen. In de lagere leeftijdsklassen wordt de vruchtbaarheid overtroffen door die van Turkse vrouwen.
\nDe afname van het aantal geboorten bij de Turkse bevolkingsgroep is in de eerste plaats te herleiden tot de geboorten uit vrouwen jonger dan dertig jaar. Vooral het aantal tienermoeders is spectaculair gedaald. In 1990 werden per duizend 18-jarige Turkse vrouwen bijna 150 kinderen geboren. In 1996 was dit met twee derde afgenomen tot ruim 40. Dit is overigens nog altijd ruim tien maal zoveel als het gemiddelde voor Nederland als geheel. De afname van de vruchtbaarheid onder Turkse vrouwen gaat gepaard met een verschuiving naar hogere leeftijdsklassen.
\nTurkse vrouwen worden op relatief jeugdige leeftijd moeder. In Turkije geboren vrouwen waren in 1990 gemiddeld 21,8 jaar bij de geboorte van hun eerste kind. In 1996 was dit toegenomen tot 24,0 jaar. Bij Nederlandse vrouwen duurt het gemiddeld vijf jaar langer voor het eerste kind wordt geboren. Voor Marokkaanse vrouwen is de leeftijd waarop zij het eerste kind ter wereld brengen gestegen van gemiddeld 23,5 jaar tot 24,9 jaar.
\nMarokkaanse vrouwen gaan langer door met kinderen krijgen dan Nederlandse. Dat verschil wordt duidelijk als we de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw kinderen krijgt - daarvoor tellen al haar kinderen mee - vergelijken met de leeftijd waarop zij haar eerste kind krijgt.
\nIn Marokko geboren vrouwen kregen in 1996 hun eerste kind op de leeftijd van 24,9 jaar. De gemiddelde leeftijd waarop zij kinderen kregen was 28,4 jaar. Dit verschil is groter dan bij Nederlandse vrouwen (29,1 en 30,6 jaar).Hierdoor is ook te verklaren dat de gemiddelde leeftijd van Marokkaanse moeders bij de geboorte van alle kinderen minder afwijkt van die van de Nederlandse vrouwen dan de leeftijd bij geboorte van het eerste kind. Doordat Turkse vrouwen op betrekkelijk jeugdige leeftijd hun eerste kind krijgen en relatief vroeg stoppen met kinderen krijgen is voor deze bevolkingsgroep de gemiddelde leeftijd waarop men kinderen krijgt relatief laag (26,5 jaar in 1996).
\nArno Sprangers
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["Turkije","Marokko"],"Themes":["Bevolking","Vrije tijd en cultuur"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"vruchtbaarheid-van-in-turkije-en-marokko-geboren-vrouwen","Updated":"2024-01-25T18:10:06Z","Created":"2016-02-24T00:02:47Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('18990fec-8681-4588-a004-0c25ecab7a96-nl-nl')"},{"UniqueId":"7689b820-4e95-406d-838e-84b6f0a29624-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Kosten gezondheidszorg","ReleaseTime":"1998-08-24T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/35/kosten-gezondheidszorg","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De eerste raming van de kosten van de gezondheidszorg in 1997 komt uit op een bedrag van 60,1 miljard gulden. Dit betekent een toename van 3,7 procent ten opzichte van 1996. In het begin van de jaren negentig stegen de kosten van jaar op jaar nog tussen 7,2 en 8,2 procent. Sinds 1993 ligt dit percentage duidelijk lager, variërend van 3,3 tot 4,4 procent.
\nHoewel de stijging van de kosten van de gezondheidszorg in 1997 iets hoger is dan in 1996 (3,3 procent) geldt voor beide jaren dat de kosten minder stegen dan het Bruto Binnenlands Product. Hierdoor daalt het aandeel van de kosten van de gezondheidszorg in het BBP verder van 8,7 procent in 1996 tot naar verwachting 8,5 procent in 1997.
\nOok in 1997 hebben er diverse veranderingen plaatsgevonden op het terrein van de gezondheidszorg, zowel op het gebied van aantallen verzekerden als in de verstrekkingen in het kader van de Ziekenfondswet. In dit verband moet opgemerkt worden dat de CAO-lonen in de gezondheidszorg in 1997 nauwelijks gestegen zijn.
\nTong is in de voorbije jaren enorm in prijs gestegen: in de afgelopen drie jaar steeg de prijs met maar liefst 88 procent. Een kilo aangevoerde tong brengt op de visafslag 23 gulden op. Daarmee is het voor zover bekend de duurste vissoort. Ook tarbot en griet zijn flink aan de prijs. In een jaar tijd zijn deze soorten vis met respectievelijk 8 en 15 procent gestegen. Verder waren er forse prijsstijgingen bij kabeljauw (+16 procent), verse makreel (+17 procent) en schelvis (+15 procent). Vissers kregen in 1997 voor kabeljauw bijna ƒ 3,50 per kilo. Makreel bracht ƒ 1,82 op en voor schelvis betaalde een handelaar ƒ 2,23. Een kilo schol kostte vier gulden (een prijsstijging van 5 procent).
\nDe verkoop van garnalen laat een heel ander beeld zien. De prijs van garnalen steeg in 1995 nog tot meer dan zes gulden per kilo. In de jaren daarna daalde de prijs van ƒ 5,57 in 1996 tot ƒ 4,21 in 1997, met als dieptepunt ƒ3,61 in juli en augustus. Het prijsniveau is het afgelopen jaar met bijna een kwart gedaald. Ook vers aangevoerde haring daalde in prijs en brengt nu op de markt 58 cent per kilo op.
\nDe scholvangst begint al vroeg in het jaar. In januari, februari en maart halen de vissers een derde van de jaarlijkse hoeveelheid boven water. Het resterende deel van het quotum - de per land toegestane hoeveelheid vis die gevangen mag worden - wordt verspreid over het jaar opgevist. De vangst van tong is vrij gelijkmatig over het jaar verdeeld. Dit geldt ook voor kabeljauw, maar in het laatste kwartaal is de aanvoer van kabeljauw wel iets hoger dan gemiddeld. De nazomer en herfst is de beste tijd voor de garnalenvangst. In de maanden augustus tot en met november vangen de garnalenvissers twee derde van de jaarlijkse hoeveelheid. De piek ligt in oktober, wanneer de schepen een kwart van de jaarlijkse hoeveelheid aan land brengen. Bij wijting wordt 40 procent aangevoerd in de laatste drie maanden van het jaar.
\nBij de visserij voor diepvriesverwerking is de makreelvangst in het begin van het jaar. Vissers vangen in de eerste vier maanden driekwart van de jaarlijkse hoeveelheid. Maart is de belangrijkste maand voor de makreelvangst. De vangst van blauwe wijting is geconcentreerd in de maanden april en mei. In mei wordt doorgaans de helft van de jaarlijkse hoeveelheid blauwe wijting gevangen en ingevroren. De vangst van haring voor de diepvriesverwerking begint in juni goed op gang te komen. Diepgevroren horsmakreel wordt vooral in de herfst en de winter aangevoerd. Van oktober tot en met februari wordt meer dan 60 procent van het totaal gevangen; de topmaanden zijn oktober en november.
\nFolkert van der Werf
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["gedetineerden","omzet","vis"],"Themes":["Landbouw","Prijzen"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"de-prijs-van-verse-vis","Updated":"2024-01-25T18:10:07Z","Created":"2016-02-24T00:01:47Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('81f5f50a-5369-480b-86a1-d20a10d5c85d-nl-nl')"},{"UniqueId":"8fc1db0e-8a19-476e-88ba-09ab2fd0152d-nl-nl","ArticleType":"News","ArticleTypeInt":4,"Title":"Ontsnapt uit de gevangenis","ReleaseTime":"1998-08-31T08:00:00Z","Url":"https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/1998/36/ontsnapt-uit-de-gevangenis","MetaDescription":null,"Image":"https://cdn.cbs.nl/images/33344833657978474b636c65636f334c6636756767673d3d/900x450.jpg","ImageAlt":" De Heerlense vestiging van CBS, met op de voorgrond een bord met het CBS-logo en de tekst \"Centraal Bureau voor de Statistiek\".","Category":null,"Photographer":null,"LeadText":null,"Body":"De laatste jaren is het aantal geslaagde vluchtpogingen van gedetineerden gedaald. In 1985 slaagden nog 82 mensen erin uit de gevangenis te ontsnappen, terwijl in totaal 170 personen dit probeerden. In 1997 slaagden 13 mensen erin te ontvluchten. Ook het aantal pogingen om te ontsnappen nam af, met uitzondering van het jaar 1993. Toen ontsnapten 59 gedetineerden, waarbij maar liefst 26 maal iemand in gijzeling werd genomen.
\nDe belangstelling voor en deelname aan alle mogelijke vormen van cultuur hangt samen met het opleidingsniveau. Mensen met een hbo- en wo-opleiding zijn vrijwel overal sterk oververtegenwoordigd, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Ze bezoeken niet alleen vaker musea en monumenten, maar ze lezen ook meer boeken en gaan vaak naar klassieke concerten en toneelvoorstellingen. Dat geldt echter niet voor het bezoek aan pop- en jazzconcerten. Van de groep hoger opgeleiden bezoeken personen met een opleiding in de letteren, kunst, filosofie of theologie vaker musea en monumenten dan personen met een andere studierichting.
\nDe Nederlandse bevolking kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan leefstijlen. Sociale segmentering van leefstijl is het gevolg van drie factoren: de financiële bestedingsruimte, de kennis en vaardigheden en de beschikbare vrije tijd van een persoon.
\nDe benodigde ‘bagage’ voor cultuurdeelname wordt vooral tijdens de opleiding opgebouwd. De Franse socioloog Bourdieu spreekt in dit verband over ‘economisch en cultureel kapitaal’ in zijn werk Distinction, dat een centrale plaats inneemt in de Europese traditie van het onderzoek naar leefstijldifferentiatie. Niet alleen het opleidingsniveau en het beroep, maar vooral ook de opleidingsrichting is daarbij van belang. Binnen hetzelfde opleidingniveau zal de ene opleidingsrichting vooral in cultureel kapitaal voorzien (letteren, kunst), terwijl een andere voornamelijk economisch kapitaal oplevert (technische en economische opleidingen). Een persoon die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd zal daarom eerder een culturele leefstijl hebben dan een werktuigbouwkundige, hoewel het opleidingsniveau gelijk is. Het maakt dus zeker uit wat je leert, en niet alleen óf je leert.
\nVoor een onderzoek van de Katholieke Universiteit Nijmegen zijn opleidingen op vele niveaus gerangschikt naar het culturele en economische kapitaal dat deze opleidingen volgens de theorie genereren. Vervolgens hebben onderzoekers Herman van de Werfhorst, Gerbert Kraaykamp en Nan Dirk de Graaf de verschillen in leefstijlkeuzes tussen de diverse opleidingen in kaart gebracht. De gevonden verschillen zijn gecorrigeerd voor opleidingsniveau, leeftijd, geslacht, inkomen en opleidingsniveau van de ouders.
\n(ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten, afgezet tegen de referentiecategorie 'economisch')
\n\nPersonen met een opleiding op het gebied van letteren, kunst, onderwijskunde of een sociaal-culturele opleiding gaan meer dan gemiddeld uit en nemen daarbij veelal deel aan culturele uitgaansactiviteiten. Ook personen met een juridische scholing nemen relatief veel aan cultuur deel. Mensen met een agrarische opleiding hebben het minste belangstelling voor cultuur. De cultureel geschoolden blijken ook de grootste lezers van literatuur. Bij televisie kijken hebben de cultureel opgeleiden een voorkeur voor een aantal serieuze programma’s en juist niet voor de populaire programma’s. Bij de technisch en financieel-economisch geschoolden geldt het tegenovergestelde. Binnen deze groepen kijkt men juist veel naar populaire programma’s en weinig naar serieuze.
\n(ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten, afgezet tegen de referentiecategorie 'economisch')
\n\nHet onderwijsniveau en de opleidingsrichting bepaalt ook voor een deel de vakantievoorkeuren. Mensen met een kunst- of letterenopleiding hebben significant meer Europese hoofdsteden bezocht dan economisch geschoolden en hebben een voorkeur voor culturele vakanties. Personen met een opleiding die in financieel-economisch kapitaal voorziet, profileren zich meer op materieel gebied, door een leefstijl met veel en verre vakantiebestemmingen en veel luxe-goederenbezit.
\nVoor cultuurparticipatie is ook het beroep relevant. Mensen met een hoge culturele beroepsstatus - bij voorbeeld een muziekpedagoog, kunstenaar of museumdirecteur - nemen relatief vaak aan culturele activiteiten deel. Ook geven zij vaker de voorkeur aan serieuze televisie boven populaire programma’s.
\nEva van Teeseling
","Footnote":null,"Errata":{"Items":[]},"Authors":null,"Location":"Nederland","ISSN":null,"ISBN":null,"TaxonomyTags":["cultuur","leefstijl","kapitaal"],"Themes":["Vrije tijd en cultuur","Bevolking"],"Series":null,"References":{"Items":[]},"Downloads":{"Items":[]},"Links":{"Items":[]},"CbsType":1,"Language":"nl-NL","Version":1,"SortOrder":0,"ItemNameLowerCase":"culturele-bagage-en-smaakverschil","Updated":"2024-01-25T18:09:59Z","Created":"2016-02-24T00:02:55Z","Permalink":"https://www.cbs.nl/odata/v1/Articles('0e01808f-87fd-4d74-acdf-098db48a199c-nl-nl')"}]}