Breuken in de tijdreeksen van beroepen in de gezondheidszorg

De StatLinepublicatie 'Gezondheid en zorg; vanaf 1990' bevat voor een lange periode gegevens over beroepen in de gezondheidszorg. Voor cijfers van 1998 of eerder zijn voor bijna alle beroepen de bronnen in de loop van de tijd gewijzigd. Daardoor hebben sommige tijdreeksen enkele kleine reeksbreuken of ontbreekt er een deel van de tijdreeks.

Vanaf 1999 hebben alle cijfers betrekking op dezelfde bron: BIG-geregistreerde personen die in Nederland werkzaam zijn met als belangrijkste betrekking een baan in de zorg (voor apothekers inclusief een baan bij een apotheek, voor sociaal geneeskundigen inclusief een baan in zorgverwante beroepen). De afbakening van de verschillende beroepen is daarmee onderling beter vergelijkbaar, maar ook als gevolg hiervan treedt voor een aantal beroepen een reeksbreuk op ten opzichte van oudere cijfers.

Algemene opmerkingen die voor alle beroepen gelden bij de introductie van de nieuwe cijfers:

  • In de nieuwe cijfers zijn alleen die personen opgenomen die deel uitmaakten van de GBA+-bevolking (ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en/of werkzaam in Nederland).
  • Er zijn geen dubbeltellingen meer van personen die in meerdere registraties voorkwamen.
  • Inschrijvingen in BIG en de andere registraties lopen niet altijd synchroon; inschrijvingen in BIG vertonen een vertraging ten opzichte van de oorspronkelijke registraties en uitschrijvingen uit BIG vinden soms pas plaats bij het ontbreken ven een herregistratie.
  • De nieuwe cijfers zijn beperkt tot personen die werkzaam zijn in de zorg (en voor apothekers: werkzaam in een apotheek).

Huisartsen

  • Tot en met verslagjaar 1968 zijn de cijfers afkomstig uit publicaties van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar voorgangers.
  • Met ingang van verslagjaar 1969 tot en met 1998 zijn de cijfers afkomstig van het NIVEL.

In 1969 is overgestapt op een andere bron. Voor de jaren 1969 t/m 1987 zijn beide bronnen beschikbaar. In de periode 1969-1975 verschillen deze bronnen minder dan 1 procent van elkaar, en bovendien niet systematisch in één richting. De overstap naar de andere bron geeft dus geen noemenswaardige breuk in de reeks.

Met ingang van verslagjaar 1999 is overgegaan op CBS-gegevens over BIG-geregistreerde huisartsen werkzaam in de zorg. Waar de gebruikte cijfers van NIVEL alleen betrekking hadden op zelfstandig gevestigde huisartsen en HIDHA’s (huisartsen in dienst van de huisarts) hebben de nieuwe cijfers ook betrekking op huisartsen die vooral als waarnemer werkzaam zijn of op andere wijze werkzaam zijn in de zorg. Dit heeft een breuk in de tijdreeks tot gevolg.

Tandartsen

  • Tot en met verslagjaar 1990 zijn de cijfers afkomstig uit publicaties van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar voorgangers.
  • Met ingang van verslagjaar 1991 tot en met 1998 zijn de cijfers afkomstig van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde (NMT).

In deze reeks zitten twee breuken, éénmaal als gevolg van een overgang op een andere bron, éénmaal als gevolg van een verandering van definitie. In 1991 is overgestapt van IGZ naar NMT. De reeks van het NMT heeft voor de jaren 1991 t/m 1995 als afbakening: de volledig bevoegde tandartsen van 65 jaar of jonger met een bekend woon- en/of werkadres in Nederland. Er is geen overlappend jaar waarvoor beide cijfers bekend zijn. Als gevolg van deze overgang op een andere bron daalt het aantal tandartsen van 7900 in 1990 naar 7377 in 1991. Een mogelijke verklaring is dat er in de cijfers van Inspectie artsen zitten die ouder dan 65 zijn.

In 1996 heeft de NMT de leeftijdsgrens gewijzigd in 64 jaar, omdat 65-jarigen in principe niet meer actief zijn. Voor 1995 zijn de cijfers voor beide leeftijdsafbakeningen beschikbaar: het aantal tandartsen van 65 jaar of jonger bedraagt 7258, het aantal tandartsen van 64 jaar of jonger bedraagt 6887. Het verschil (7258-6887=371) verklaart voor een groot deel de daling tussen 1995 en 1996.

Vanaf 1999 hebben de cijfers betrekking op geregistreerde tandartsen werkzaam in de zorg. Deze verandering van definitie heeft geleid tot een kleine reeksbreuk. Van 1999 tot 2010 was gemiddeld 13% van de werkende geregistreerde tandartsen niet werkzaam in de zorg.

Sociaal geneeskundigen

Tot en met verslagjaar 1998 hebben de cijfers betrekking op geregistreerde sociaal geneeskundigen en zijn de cijfers afkomstig van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Er ontbreekt een stuk van de reeks omdat het voor die jaren niet mogelijk is gebleken het aantal uitschrijvingen uit het register (bijv. als gevolg van overlijden) te achterhalen.

De reeks vertoont een breuk van 1997 op 1998: het aantal geregistreerde sociaal geneeskundigen daalt dan van 4459 naar 3584. Dit heeft te maken met de invoering van de verplichte registratie in het kader van de Wet BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg). In 1998 moesten sociaal geneeskundigen zich laten inschrijven in het BIG-register. Degenen die dat niet gedaan hebben (bijv. omdat ze bijna met pensioen gingen of omdat ze niet meer als sociaal geneeskundige actief waren), zijn ook uit het specialisme-register van de sociale geneeskunde verwijderd. Dit is de oorzaak van de plotselinge daling van het aantal geregistreerde sociaal geneeskundigen. In de cijfers vóór 1999 werden personen met twee specialismen (binnen de sociale geneeskunde) dubbelgeteld. Het is niet bekend om hoeveel dubbeltellingen dat ging.

Vanaf 1999 hebben de cijfers betrekking op geregistreerde sociaal geneeskundigen werkzaam in de zorg of zorgverwante takken (vooral verzekeringsgeneeskundigen werken veelal buiten de zorg, vaak bij de sociale verzekeringen). Deze verandering van definitie heeft geleid tot een belangrijke reeksbreuk. Er is vanaf 1999 geen sprake meer van dubbeltellingen.

Verloskundigen

  • Tot en met verslagjaar 1978 zijn de cijfers afkomstig uit publicaties van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar voorgangers.
  • Met ingang van verslagjaar 1979 tot en met 1998 zijn de cijfers afkomstig van het NIVEL.

Zowel de Inspectie-cijfers als de NIVEL-cijfers betreffen het aantal praktiserende verloskundigen, en er lijkt ook geen andere afbakening gekozen te zijn (waarnemers worden in beide cijfers meegenomen). Het Inspectie-cijfer voor 1978 is 789, het NIVEL-cijfer voor 1979 is 802. Er zit dus ogenschijnlijk geen breuk in de reeks als we overstappen op het NIVEL-cijfer. Voor de jaren 1979 t/m 1984 zijn zowel Inspectie-cijfers als NIVEL-cijfers beschikbaar:

  • 1979 Inspectie: 898, NIVEL: 802
  • 1980 Inspectie: 912, NIVEL: 825
  • 1981 Inspectie: 945, NIVEL: 841
  • 1982 Inspectie: 980, NIVEL: 867
  • 1983 Inspectie: 1022, NIVEL: 902
  • 1984 Inspectie: 950, NIVEL: 931

Het is niet duidelijk waar de verschillen tussen NIVEL en de Inspectie vandaan komen. De reeks van de inspectie laat een merkwaardig piekje zien in 1983. Geruststellend is dat de twee cijfers in 1984 niet meer veel verschillen. Besloten is om voor deze jaren de NIVEL-cijfers te gebruiken, omdat NIVEL ook de bron is voor de latere jaren.

Vanaf 1999 hebben de cijfers betrekking op BIG-geregistreerde verloskundigen werkzaam in de zorg. Deze verandering van definitie heeft geleid tot een kleine reeksbreuk. (CBS-cijfers waren rond 1999 10 procent lager dan NIVEL en nu 10 procent hoger!!)

Medisch specialisten

  • Tot en met verslagjaar 1983 zijn de cijfers afkomstig uit publicaties van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar voorgangers.
  • Met ingang van verslagjaar 1984 tot en met 1998 zijn de cijfers afkomstig van de Stichting Capaciteitsorgaan voor medische en tandheelkundige vervolgopleidingen (verder te noemen: het Capaciteitsorgaan).

Met ingang van 1984 wordt overgestapt naar een nieuwe bron. De afbakeningen in beide bronnen zijn verschillend: de cijfers van de Inspectie zijn exclusief ‘rustenden’ (artsen waarvan bekend was dat ze hun beroep niet meer uitoefenen) en in het buitenland verblijvende artsen, de cijfers van het Capaciteitsorgaan betreffen alle in het BIG-register ingeschreven medisch specialisten. Voor de jaren 1984 t/m 1987 zijn cijfers voor beide afbakeningen beschikbaar. Voor die jaren ligt het cijfer van het capaciteitsorgaan (de geregistreerden) 13 procent hoger dan de cijfers van de Inspectie (de werkenden). Een dergelijk verschil is ook voor latere jaren gevonden: in het Capaciteitsplan van 2008 staat dat in de jaren vanaf 2000 het (door NIVEL en Prismant) geschatte aantal werkzame medisch specialisten 85 tot 88 procent uitmaakt van het aantal geregistreerden.

Afgezien van deze overgang op een andere bron is er nog een andere verstoring van de vergelijkbaarheid in de tijd. In de jaren negentig is langzaam maar zeker overgegaan op een systeem van herregistratie: afhankelijk per specialisme werden regels gesteld aan het aantal uren dat medisch specialisten moeten werken om hun registratie te behouden. De cijfers voor de jaren negentig vertonen enkele opvallende schommelingen die vermoedelijk te maken hebben met incidentele herregistratie-acties, waardoor het aantal geregistreerde medisch specialisten soms fors daalt terwijl er ook sprake is van nieuwe inschrijvingen. De grootste daling doet zich voor in 1998. Dat heeft te maken met de invoering van de verplichte registratie in het kader van de Wet BIG (beroepen in de individuele gezondheidszorg).

Vanaf 1999 hebben de cijfers betrekking op geregistreerde medisch specialisten werkzaam in de zorg. Deze verandering van definitie heeft geleid tot een belangrijke reeksbreuk. Er is vanaf 1999 bijvoorbeeld geen sprake meer van dubbeltellingen. In de periode 1999-2010 heeft 12% van de werkende specialisten een (hoofd)betrekking buiten de zorg, maar dat percentage  neemt wel af.

Apothekers

  • Tot en met verslagjaar 1994 zijn de cijfers afkomstig uit publicaties van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar voorgangers.
  • Met ingang van verslagjaar 1995 tot en met 1998 zijn de cijfers voor de apothekers werkzaam in openbare apotheken afkomstig uit de publicatie Data en feiten van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) en de cijfers voor ziekenhuisapothekers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP).

De gehele reeks betreft het aantal werkzame apothekers in openbare apotheken en ziekenhuizen. Met ingang van 1995 wordt overgestapt naar een combinatie van twee bronnen: de openbare apothekers worden ontleend aan de SfK, de ziekenhuisapothekers aan het ledenbestand van de KNMP. Bij de SfK zijn niet alle openbare apothekers aangesloten, maar het ontbrekende deel wordt door de SfK bijgeschat. De KNMP zegt dat ongeveer 90 procent van alle apothekers lid is van de KNMP.  Om die reden zijn de cijfers van het KNMP in zijn algemeenheid minder geschikt als bron. Voor ziekenhuisapothekers is er echter geen andere bron. Het is niet bekend hoeveel werkzame ziekenhuisapothekers er in Nederland zijn die geen lid zijn van de KNMP. Het is dus mogelijk dat het aantal ziekenhuisapothekers iets wordt onderschat, maar die onderschatting is naar schatting hooguit 10 procent. Op het totaal aantal apothekers is dit een mogelijke onderschatting van minder dan 2 procent (berekend op basis van de volgende cijfers over 2006: 2825 apothekers in openbare apotheken volgens SfK, 548 ziekenhuisapothekers volgens KNMP).

Voor de jaren 1995 t/m 2001 zijn de cijfers volgens beide bronnen (Inspectie enerzijds en SfK+KNMP anderzijds) beschikbaar:

  • 1995 Inspectie: 2556   SfK+KNMP: 2521
  • 1996 Inspectie: 2622   SfK+KNMP: 2661
  • 1997 Inspectie: 2717   SfK+KNMP: 2742
  • 1998 Inspectie: 2927   SfK+KNMP: 2806

Over het algemeen zijn de cijfers van de Inspectie iets hoger, wat te maken zou kunnen hebben met de onderschatting van maximaal 2 procent van de nieuwe reeks. De jaren 1996 en 1997 vormen hierop echter een uitzondering. De reeks van de Inspectie vóór 1994 laat een langzaam stijgend verloop zien, uitkomend op een aantal van 2484 in 1994. Geconcludeerd kan worden dat de overstap op nieuwe bronnen met ingang van 1995 niet leidt tot een noemenswaardige breuk in de reeks.

Bij de interpretatie van de cijfers over apothekers moet rekening gehouden worden met het feit dat er in Nederland ook apotheekhoudende huisartsen zijn. Dat aantal neemt langzaam maar zeker af. Eind 1970 waren er nog 1370 apotheekhoudende huisartsen (IGZ, Statistiek Geneeskundigen per 1-1-1987 en 1-1-1988), eind 2006 waren dat er nog 568 (NIVEL). Er zijn geen cijfers gevonden voor het aantal apotheekhoudende huisartsen vóór 1970.

Bij de overgang naar BIG-cijfers wordt het aantal apothekers getoond dat werkzaam is in de zorg of in apotheken (SBI 4773; de apotheken vallen in de SBI niet onder de zorg maar onder de detailhandel).