Eenzaamheid

Eenzaamheid is gemeten met een verkorte versie van de UCLA Loneliness Scale (De Jong Gierveld en Van Tilburg, 1991; Russell, 1996). Aan de hand van zes stellingen is de mate van eenzaamheid bepaald. De stellingen luiden:

  1. Er zijn mensen met wie ik goed kan praten;
  2. Ik voel me van andere mensen geïsoleerd;
  3. Er zijn mensen bij wie ik terecht kan;
  4. Er zijn mensen die me echt begrijpen;
  5. Ik maak deel uit van een groep vrienden;
  6. Mijn sociale contacten zijn oppervlakkig.

De antwoordcategorieën zijn: ‘ja’, ‘soms’ en ‘nee’. Een ‘ja’ levert 0 punten, een ‘soms’ 1 punt, en een ‘nee’ 2 punten voor de stellingen 1, 3, 4 en 5. Bij de stellingen 2 en 6 zijn de antwoorden anders gecodeerd. Een ‘ja’ levert 2 punten op, een ‘soms’ 1 punt, en een ‘nee’ 0 punten. De zes vragen kunnen samen maximaal 12 punten opleveren. Een hogere score betekent een sterkere mate van eenzaamheid.

Iemand is eenzaam bij een score van 7 punten of hoger. Iemand die 1 tot en met 6 punten scoort is ‘matig of enigszins eenzaam’. Dit laatste treedt dus al op als een respondent ten minste één keer een negatief antwoord (dat wil zeggen: geen 0-punten-antwoord) geeft op één van de stellingen. Respondenten die meerdere keren negatief antwoorden in combinatie met positieve antwoorden behoren ook tot de eenzamen. Mensen zijn dus als eenzaam geclassificeerd als zij op ten minste één aspect van hun sociale contacten een sterk gemis ervaren. Degenen die matig of enigszins eenzaam zijn, ervaren niet constant een sterk gemis maar op ten minste één aspect soms een gemis.