Armoede is hardnekkig maar groei stabiliseert

© ANP

Van alle huishoudens is de groep huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2014 vrijwel gelijk gebleven aan 2013. Wel is het aandeel huishoudens dat al ten minste vier jaar van een laag inkomen moest rondkomen naar verhouding sterk opgelopen. Ook het aantal kinderen dat opgroeit in een huishouden met een langdurig laag inkomen nam toe. Dit meldt CBS vandaag in het rapport Armoede en sociale uitsluiting 2015.

Wat is armoede?

Vrijwel iedereen in Nederland heeft een dak boven zijn hoofd, hoeft geen honger te lijden, heeft kleding en toegang tot medische zorg en onderwijs. Van armoede, of beter gezegd inkomensarmoede, is sprake als het inkomen niet voldoende is om een bepaald consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt geacht. CBS maakt voornamelijk gebruik van de lage-inkomensgrens.

Omdat de inzichten over wat armoede is subjectief zijn, spreekt CBS niet van arme huishoudens maar van huishoudens met een laag inkomen en risico op armoede. In 2014 kwam de lage-inkomensgrens voor een eenpersoons huishouden uit op 1 020 euro en voor een echtpaar met twee kinderen op 1 920 euro.

Een op tien huishoudens heeft een laag inkomen

Van de ruim 7 miljoen huishoudens moesten er 734 duizend rondkomen van een laag inkomen (10,4 procent). Dit waren er 6 duizend meer dan in 2013 (10,3 procent). In de periode 2011-2013 kwamen er jaarlijks nog gemiddeld 70 duizend huishoudens met risico op armoede bij. Ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) wijzen voor 2015 en 2016 op een lichte daling van het aandeel naar respectievelijk 10,1 en 10,0 procent.

Huishoudens met een (langdurig) laag inkomen

Meer huishoudens met langdurig laag inkomen

Het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen is in 2014 wel sterk gestegen. Van de bijna 7 miljoen huishoudens moesten er 217 duizend (3,3 procent) al ten minste vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Dat zijn er 24 duizend meer dan een jaar eerder toen het om 3 procent ging. Veel huishoudens die tijdens de economische crisis aan de onderkant van de inkomensverdeling zijn beland, zijn hier dus (nog) niet uitgekomen.

Toename bij niet-westerse huishoudens en eenoudergezinnen

Vooral bij niet-westerse huishoudens en eenoudergezinnen is het armoederisico opgelopen. Zo is het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen bij niet-westerse huishoudens bijna zes keer zo groot als bij autochtone Nederlanders. Ook is bij hen het aandeel tussen 2013 en 2014 naar verhouding meer toegenomen (van 11,5 tot 13,3 procent) dan bij autochtone huishoudens (van 2,0 tot 2,2 procent). Vooral onder huishoudens van Marokkaanse herkomst was het percentage met 14,8 hoog. Ook eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen liepen in 2014 met 10,6 procent een betrekkelijk hoog risico op langdurige armoede. Een jaar eerder was dat nog 8,6 procent.

Huishoudens met een laag inkomen naar herkomst hoofdkostwinner, 2014

Hoge uitkeringsafhankelijkheid onder langdurig lage inkomens

De helft van de huishoudens met een langdurig laag inkomen is vooral aangewezen op bijstand. Een kwart moest voornamelijk leven van een andere uitkering of pensioen. Het resterende kwart betrok zijn inkomen in hoofdzaak uit betaald werk. In ruim de helft van de huishoudens met langdurig laag inkomen (55 procent) was de hoofdkostwinner laagopgeleid.

Meer kinderen met een langdurig laag inkomen

De 217 duizend huishoudens, die van een langdurig laag inkomen moesten rondkomen, bestonden uit 426 duizend personen. Dat zijn er 52 duizend meer dan in 2013. Tussen 2012 en 2013 kwamen er nog 38 duizend personen met risico op langdurige armoede bij.

Het aantal minderjarige kinderen in een gezin met langdurig een laag inkomen steeg in 2014 met 16 duizend naar 131 duizend. Dat komt neer op 4,5 procent van alle kinderen. Bijna de helft van deze kinderen groeide op in een bijstandsgezin.

Personen in huishoudens met een langdurig laag inkomen

Sociale problemen en participatie

In de laagste inkomensgroepen komen bepaalde omstandigheden en verschijnselen vaker voor, maar causale verbanden met laag inkomen zijn niet zomaar vast te stellen. Zo hebben lagere inkomensgroepen vaker te maken met sociale problemen en er is minder sprake van participatie in de samenleving. Zo deed rond de 45 procent van de personen met (langdurig) laag inkomen vrijwilligerswerk en 40 procent activiteiten voor verenigingen. Van de mensen met een hoger inkomen zette 40 procent zich in als vrijwilliger en was 60 procent onbetaald actief voor verenigingen.

Verdachten per type delicht, 2013

In de lagere inkomensgroepen wordt een hoger percentage personen verdacht van het plegen van één of meer misdrijven dan in de hogere inkomensgroepen. Van de groep met een (langdurig) laag inkomen in 2013 werd 3 procent van hiervan verdacht, van de mensen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens was dat 0,7 procent. Jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar met een langdurig laag inkomen, en merendeels van het mannelijke geslacht, worden het vaakst verdacht van misdrijven (8,1 procent).

Mensen met kans op armoede ervaren hun gezondheid minder vaak als goed en hebben een minder gezonde leefstijl. Zo kampt 15 procent van de lage inkomens met ernstig overgewicht tegenover 10 procent van de hogere inkomens. Van de lage inkomens is 9 procent een zware roker, van de hogere inkomens is dat 4 procent. Drie op de tien lage inkomens ervaren hun gezondheid als minder goed, tegenover twee op de tien van de hogere inkomens. De levensverwachting, en de levensverwachting in een als goed ervaren gezondheid, zijn lager bij de personen met kans op armoede.

Hoge vaste lasten en nauwelijks vermogensbuffers

De vaste lasten vormen de grootste uitgavenpost voor huishoudens. Bij huishoudens met een laag inkomen drukken deze echter met 45 procent in 2014 zwaarder op het budget dan bij huishoudens met een inkomen boven de lage-inkomensgrens (35 procent). Huishoudens met een laag inkomen geven daardoor relatief minder uit aan andere goederen, met uitzondering van alcohol en tabak.

Bestedingspatroon van huishoudens, 2013

Ruim een van de drie huishoudens met een laag inkomen ervaart de woonlasten, die een groot deel van de vaste lasten vormen, als een zware financiële last. Wel zorgde de huurtoeslag bij bijna zes op de tien huishoudens met een laag inkomen voor een verlichting van hun woonlasten.

De meeste huishoudens met een laag inkomen kunnen niet terugvallen op een vermogensbuffer: twee van de drie hadden begin 2013 een schuld of nauwelijks vermogen. Ondanks aanscherpingen van de criteria kwam het aantal wettelijke schuldsaneringen ook in 2014 op een relatief hoog niveau uit (39 duizend).