Lichamelijke beperkingen

De indicator over lichamelijke beperkingen is gebaseerd op de volgende 7 vragen over vaardigheden:

  1. Kunt u een gesprek volgen in een groep van drie of meer personen? (zo nodig met hoorapparaat)
  2. Kunt u met één andere persoon een gesprek voeren? (zo nodig met hoorapparaat)
  3. Kunt u de kleine letters in de krant lezen? (zo nodig met bril of contactlenzen)
  4. Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? (zo nodig met bril of contactlenzen)
  5. Kunt u een voorwerp van 5 kilo, bijv. een volle boodschappentas 10 meter dragen
  6. Kunt u als u staat, bukken en iets van de grond oppakken?
  7. Kunt u 400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan? (zo nodig met stok)

Antwoordcategorieën op deze vragen zijn: ja, zonder moeite; ja, met enige moeite;ja, met grote moeite; nee, dat kan ik niet.
Een respondent heeft geen lichamelijke beperkingen als hij of zij op alle 7 vragen antwoordt met ‘ja, zonder moeite’.
Een respondent heeft een lichte lichamelijke beperking als hij of zij op minstens één van de 7 vragen met 'ja, met enige moeite' antwoordt en op de andere vragen met ‘ja, zonder moeite’.
Een respondent heet een matige lichamelijke beperking als hij of zij op minstens één van de 7 vragen met ‘ja, met grote moeite’ antwoordt en de overige vragen met ‘ja, zonder moeite’ of ‘ja, met enige moeite’.
Een respondent heeft een zware lichamelijke beperking als hij of zij op minstens één van de 7 vragen antwoordt met ‘nee, dat kan ik niet’.
Deze vragen worden gesteld aan personen van 12 jaar of ouder. Voor de berekening van de levensverwachting met/zonder lichamelijke beperkingen is de aanname gedaan dat kinderen tot en met 11 jaar geen lichamelijke beperkingen hebben.