Een op de negen kinderen groeit op met risico op armoede

In 2008 hadden 385 duizend minderjarige kinderen in Nederland kans op armoede. Dit betekent dat 11,5 procent van de kinderen tot 18 jaar opgroeit in een gezin met een inkomen tot maximaal 120 procent van het sociaal minimum.

Kinderen uit eenoudergezinnen lopen meer risico op armoede dan kinderen die bij beide ouders wonen. Zo had in 2008 de helft van de minderjarige kinderen uit eenoudergezinnen te maken met kans op armoede (een inkomen dat op maximaal 120 procent van het sociaal minimum ligt). Bij kinderen die met beide ouders opgroeien lag dat aandeel op 5,6 procent. Hier speelt mee dat in een eenoudergezin maar één kostwinner voor het inkomen kan zorgen. Daarnaast zijn eenoudergezinnen vaker afhankelijk van een (bijstands)uitkering dan gezinnen met twee ouders.

Van de minderjarige kinderen met kans op armoede hadden 155 duizend hier al vier jaar of langer mee te maken. Ook dit komt bij kinderen uit eenoudergezinnen veel vaker voor dan bij andere kinderen (respectievelijk 27 en 2,3 procent).

Minderjarige kinderen met kans op armoede, 2008*

Minderjarige kinderen met kans op armoede, 2008*

Doreen Ewalds en Wim Bos

Bron:

Kans op armoede bij minderjarige kinderen, derde kwartaalrapportage Landelijke Jeugdmonitor

(Personen in) huishoudens naar hoogte inkomen t.o.v. sociaal minimum, 2000-2009*