Levensloopregeling

Werknemers mogen maximaal 12 procent van hun brutojaarsalaris inzetten in de levensloopregeling tot een maximum van 210 procent van het jaarsalaris. Banken, verzekeraars en dochters van pensioenfondsen bieden zowel een spaarvariant als een beleggingsvariant. Bij de beleggingsvariant bestaat het risico voor de deelnemer dat het levenslooptegoed op enig moment door tegenvallende resultaten lager is dan het gestorte bedrag.

Met de levensloopregeling kan gespaard worden om in de toekomst een periode van onbetaald verlof te financieren. Verlof voor bijvoorbeeld toekomstig ouderschap, zorgverlof voor een zieke naaste, een sabbatical, verlof voor studie of verlof om eerder te kunnen stoppen met werken. De overheid hoopt met deze regeling beter te voorzien in de behoefte van werknemers om werk en privé te combineren.

Wanneer werknemers deelnemen aan de levensloopregeling is het niet mogelijk om ook deel te nemen aan de spaarloonregeling. Wel kan men elk jaar opnieuw kiezen tussen de levensloop- en de spaarloonregeling