Emancipatiemonitor 2008

Arbeidsdeelname van vrouwen flink gestegen

De arbeidsdeelname van vrouwen is toegenomen van 53% in 2005 tot 57% in 2007. Uit de nieuwste cijfers blijkt dat deze in 2008 verder groeit tot 59%.

  • Van de werkende vrouwen had bijna 70% in 2007 een deeltijdbaan.
  • Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen bedraagt 43% in 2006.
  • Vrouwen bouwen veel minder pensioen op dan mannen. Dat varieert van de helft bij vrouwen van 30-39 jaar tot een zevende bij vrouwen van 60-64 jaar.
  • In 2007 werd 7% van de topfuncties in het bedrijfsleven vervuld door vrouwen.
  • Zowel op het hbo als op de universiteit was 51% van de studenten in 2007/’08 vrouw.
  • Vrouwen hebben een slechtere gezondheid dan mannen. Onder niet-westerse allochtonen zijn de gezondheidsverschillen tussen vrouwen en mannen nog groter.
  • De meeste streefcijfers van het emancipatiebeleid worden niet gehaald.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CBS-publicatie Emancipatiemonitor 2008 die op woensdag 18 februari jl. is verschenen. De monitor, onder redactie van drs. Ans Merens (SCP) en drs. Brigitte Hermans (CBS), is opgesteld op verzoek van minister Plasterk, de coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid. De monitor geeft een beeld van de huidige stand van zaken van het emancipatieproces. Aan de orde komen recente ontwikkelingen op de terreinen onderwijs, betaalde arbeid, combinatie van arbeid en zorg, inkomen, politieke en maatschappelijke besluitvorming, geweld tegen vrouwen en – voor het eerst in deze monitor - gezondheid.

De meeste streefcijfers van het emancipatiebeleid van het kabinet zullen bij gelijkblijvende ontwikkeling in 2010-2011 niet worden gehaald.

Arbeidsdeelname van vrouwen in 2006 en 2007 fors toegenomen

Nadat de arbeidsdeelname (% werkenden met een baan van minstens twaalf uur) van vrouwen van 15-64 jaar in 2001-2005 vrijwel gelijk bleef, is deze in 2006 en 2007 weer toegenomen. Het ging om een sterke stijging: van 53% in 2005 tot 57% in 2007. Uit de nieuwste cijfers die nog niet in de monitor zijn opgenomen, blijkt dat deze stijging ook doorzet in 2008. Het streefcijfer van het emancipatiebeleid, zoals vastgelegd in de nota Meer kansen voor vrouwen, ligt op 65% in 2010. De arbeidsdeelname van mannen bedraagt 75%.

De arbeidsdeelname is het hoogst onder Surinaamse vrouwen (61%), gevolgd door autochtone vrouwen (59%). Onder Turkse en Marokkaanse vrouwen is de arbeidsdeelname 37 à 38%.

Ook zijn Surinaamse vrouwen het vaakst economisch zelfstandig (47%), bij autochtone vrouwen is dit aandeel 45% en bij Turkse en Marokkaanse vrouwen 20%. Van alle vrouwen van 15-64 jaar is 43% in 2006 economisch zelfstandig (een inkomen uit arbeid boven de bijstandsnorm van een alleenstaande, in 2009 is dat bijna 900 euro netto per maand). Er is nauwelijks sprake van groei: in 2004 was het aandeel economisch zelfstandige vrouwen 42%. Het streefcijfer van het emancipatiebeleid is 60% in 2010.

Deeltijdwerk blijft favoriet, verschuiving naar grotere deeltijdbanen

Bijna 70% van alle werkende vrouwen met een baan van ten minste twaalf uur per week werkt in deeltijd. Het gemiddeld aantal arbeidsuren is iets toegenomen tot 24,8 uur in 2007. Minder vrouwen werken in kleine deeltijdbanen (12-19 uur).

Deeltijdwerk komt het meeste voor onder vrouwen met kinderen. Bij 7% van de paren van 25-49 jaar met kleine kinderen werken beide partners in een voltijdbaan, terwijl 53% voor een voltijd-deeltijdcombinatie kiest. Een meerderheid van de bevolking vindt ook dat voor moeders een deeltijdbaan van hooguit drie dagen ideaal is. Voor vaders wordt een arbeidsduur van vier of vijf dagen het meest wenselijk geacht.

Ook vrouwen zonder kinderen werken vaak in deeltijd. Bij 37% van de paren van 25-49 jaar zonder kinderen werkt de vrouw in deeltijd en de man in voltijd; bij 40% van deze paren werken mannen èn vrouwen in voltijd.

Vooral (hoogopgeleide) vrouwen maken gebruik van voorzieningen voor combinatie van arbeid en zorg

In 2007 stopte na de geboorte van hun eerste kind 10% van de vrouwen met werken. Laag opgeleide vrouwen doen dit vaker (17%) dan middelbaar (9%) en hoog opgeleide vrouwen (8%). In het jaar vóór de geboorte werkte al 39% van de laagopgeleide vrouwen niet (meer).

Hoogopgeleide ouders maken vooral gebruik van formele opvang (kinderdagverblijf, gastouder- en buitenschoolse opvang). Laag- en middelbaar opgeleiden maken iets vaker gebruik van informele opvang via familie of vrienden.

Veel meer moeders (40%) dan vaders (16%) nemen ouderschapsverlof op; hoogopgeleide vrouwen doen dit veel vaker (56%) dan laag- en middelbaar opgeleide vrouwen (17% en 33%).

Beloningsverschillen iets afgenomen

Het bruto-uurloon van vrouwen in het bedrijfsleven lag in 2006 23% onder dat van mannen; bij de overheid was het verschil 12%. Als rekening wordt gehouden met verschillen tussen vrouwen en mannen in opleiding, ervaring en leeftijd, bedragen de beloningsverschillen in het bedrijfsleven 6% en bij de overheid 3%. Beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen doen zich al bij de start op de arbeidsmarkt voor. Vrouwen met een voltijdbaan verdienen direct na het verlaten van het mbo al minder dan mannelijke voltijders met een diploma in dezelfde sector.

Pensioenopbouw van vrouwen blijft sterk achter bij die van mannen

Vrouwen bouwen veel minder aanvullend pensioen dan mannen op via een werkgever. Mannen van 40 tot 45 jaar hebben meer dan het dubbele opgebouwd aan pensioen dan vrouwen. In de leeftijdsgroep van 60 tot 65 jaar is de pensioenopbouw van mannen zeven keer groter dan die van vrouwen.

Niet-werken, deeltijdwerk, (tussentijds) stoppen met werken, een gemiddeld lager uurloon en (in het verleden) uitsluiting van vrouwen van deelname aan pensioenfondsen zijn de belangrijkste oorzaken voor de lage pensioenopbouw van vrouwen.

Surinaamse vrouwen bouwen bijna evenveel aanvullend pensioen op als autochtone vrouwen, Turkse en Marokkaanse vrouwen heel weinig. Bovendien krijgen Turkse en Marokkaanse vrouwen minder AOW dan Turkse en Marokkaanse mannen doordat zij gemiddeld later naar Nederland zijn gekomen. Vrijwel alle allochtonen van de eerste generatie krijgen korting op hun AOW doordat zij niet de vereiste 50 jaar in Nederland hebben gewoond.

Iets meer vrouwen in topfuncties

Het aandeel vrouwen in managementfuncties in hogere en wetenschappelijke beroepen is gestegen van 21% in 2004 naar 26% in 2007. Van alle leidinggevenden is 27% een vrouw.

In topfuncties (raden van bestuur en raden van commissarissen) zijn vrouwen veel minder vertegenwoordigd. De top van de 100 grootste bedrijven in Nederland bestond in 2007 voor slechts 7% uit vrouwen. Het streefcijfer van het emancipatiebeleid is 20% vrouwen in topfuncties in 2010.

Het streefcijfer voor het aandeel vrouwelijke hoogleraren in 2010 is 15%, in 2007 was het werkelijke cijfer 11%.

Bij de rijksoverheid is het aandeel vrouwen onder hogere en topambtenaren gegroeid van 17% in 2006 tot 20% in 2008. Het streefcijfer is 25% vrouwen in de ambtelijke top in 2011.

Meisjes doen het in het onderwijs beter dan jongens

Ofschoon meisjes iets lager op de Cito Eindtoets scoren dan jongens, doen ze het in hun verdere schoolloopbaan beter. Meisjes gaan vaker naar de havo en het vwo dan jongens. Bovendien blijven ze minder vaak zitten en vertonen ze minder voortijdige schooluitval. Op het hbo en op de universiteit zijn vrouwen inmiddels al in de meerderheid (51%). Ze studeren daar vaker en sneller af dan mannen. Ook voor niet-westers allochtone meisjes geldt dat ze het beter doen in het onderwijs dan niet-westerse allochtone jongens.

Meisjes kiezen meer voor verzorgende richtingen en opleidingen, jongens zijn oververtegenwoordigd bij technische opleidingen. In 2006 was 15% van de bètastudenten in het hoger onderwijs vrouw. Dat is ver onder het EU-gemiddelde dat in dat jaar 37% bedroeg.

Onder de bevolking van 35 jaar en ouder hebben mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen, maar in de leeftijdsgroep van 25 tot 35 jaar zijn de vrouwen hoger opgeleid. In 2007 had 38% een opleiding op hbo- of universitair niveau afgerond, tegenover 33% van de mannen.

Vrouwen hebben meer gezondheidsproblemen dan mannen

Vrouwen hebben vaker dan mannen een langdurige ziekte of aandoening. Meer vrouwen (12%) dan mannen (8%) geven aan psychische problemen te hebben. Onder niet-westerse allochtonen zijn de verschillen tussen vrouwen en mannen nog groter.

Gezondheidsproblemen leiden bij vrouwen vaker dan bij mannen tot mobiliteitsbeperkingen (11% tegenover 5%). Een relatief grote groep oudere allochtone vrouwen (38%) heeft mobiliteitsproblemen. Vrouwen roken minder vaak dan mannen en drinken minder vaak (te) veel alcohol. Daarentegen zijn meer vrouwen dan mannen veel te zwaar. Onder allochtone vrouwen van 45-59 jaar komt ernstig overgewicht het meeste voor (26%).

Meeste streefcijfers worden (nog) niet gehaald

De meeste streefcijfers van het emancipatiebeleid zullen bij gelijkblijvende ontwikkeling niet worden gehaald. In 2008, waarvan het eerste halfjaar economisch zeer gunstig was, zien we een verdere stijging van de arbeidsdeelname van vrouwen. Voor de jaren 2009 en 2010 zijn de vooruitzichten zeer onzeker gezien de huidige economische situatie.

SCP-publicatie 2009/2, Emancipatiemonitor 2008, Ans Merens en Brigitte Hermans (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, februari 2009, ISBN 978 90 377 0406 8, prijs € 22,50.

De publicatie is verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel of te bestellen via de website: www.scp.nl

Ook is een factsheet uitgebracht met de belangrijkste uitkomsten van de Emancipatiemonitor.

Voor meer informatie: SCP: drs. Ans Merens, tel.: 070 - 340 7826/7000, e-mail: a.merens@scp.nl.

Voor meer informatie: CBS: drs. M. Vergeer, tel.: 070 - 337 4444, e-mail: persdienst@cbs.nl

Wilt u op de hoogte blijven van de uitgaven van het SCP? Meldt u dan aan via de website door te klikken op attenderingsservice (onder de ingang ‘publicaties’). Voor een overzicht van binnenkort te verschijnen publicaties: klik op Op komst (onder de ingang ‘publicaties’).

Voor actuele CBS-cijfers en -publicaties over emancipatie kunt u terecht bij het dossier Emancipatie op www.cbs.nl