Armoede gedaald in 2006 en 2007, maar in 2008 vrijwel stabiel

  • In 2006 verkeerden 623 duizend huishoudens onder de lage-inkomensgrens, 233 duizend à 382 duizend huishoudens waren arm volgens de budgetgerelateerde grens
  • De armoede is in 2006 afgenomen ten opzichte van 2005; voor 2007 wordt een verdere daling verwacht
  • Meeste armoede onder eenoudergezinnen en niet-westerse allochtonen
  • Minder huishoudens geven aan moeilijk rond te komen
  • Lage inkomens geconcentreerd in de grote steden

In 2006 hadden 623 duizend huishoudens een laag inkomen. Volgens de budgetgerelateerde grens waren 382 duizend huishoudens (niet-veel-maar-toereikendvariant), respectievelijk 233 duizend huishoudens (basisbehoeftenvariant) arm. De armoede in Nederland is in 2006 gedaald na de eerdere lichte toename in 2005. Ramingen laten zien dat de daling ook in 2007 doorzet, maar dat in 2008 stabilisatie lijkt op te treden. Dit is de hoofdconclusie uit het Armoedebericht 2008, een gezamenlijke publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Minder lage inkomens in 2006-2008

De lage-inkomensgrens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen deze in koopkracht op zijn hoogst was. Ieder jaar wordt de grens aangepast voor de prijsontwikkeling zodat deze een vast koopkrachtbedrag vertegenwoordigt (zie de Technische toelichting voor een uitgebreide uitleg over de verschillende armoedegrenzen).
In 2006 leefden volgens de lage-inkomensgrens 623 duizend (9,3 procent) van de 6,7 miljoen huishoudens in armoede. In 2005 moesten nog 652 duizend huishoudens (9,9 procent) van een laag inkomen rondkomen.

Volgens ramingen neemt het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2007 relatief fors af tot 7,9 procent. Deze verwachte daling is grotendeels toe te schrijven aan de verdere verbetering van de inkomenspositie van
65-plussers. In 2008 daalt het aandeel naar verwachting nog maar beperkt tot 7,6 procent.

Ook minder armoede volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium

De budgetgerelateerde grens is door het SCP ontwikkeld op basis van minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). De niet-veel-maar-toereikendvariant van deze grens dekt de onvermijdbare uitgaven, zoals voor voedsel en kleding, en daarnaast in bescheiden mate uitgaven voor sociale participatie.
In 2006 verkeerden volgens de niet-veel-maar-toereikendvariant 382 duizend huishoudens (5,7 procent) in armoede. Ook dit is minder dan in 2005. Toen bevond 6,2 procent van de huishoudens zich nog onder deze grens.
Voor 2007 laten de ramingen een lichte daling van de armoede zien volgens dit criterium. Naar verwachting daalt het aandeel arme huishoudens tot 5,3 procent. In 2008 wijzen de ramingen op een lichte stijging van het percentage arme huishoudens naar 5,5 procent.

Nauwelijks verandering volgens basisbehoeftencriterium

De basisbehoeftenvariant van de budgetgerelateerde grens heeft uitsluitend betrekking op uitgaven die men moet doen voor goederen die in Nederland als onvermijdelijk gelden, zoals voedsel, kleding, wonen en persoonlijke verzorging.
Volgens de basisbehoeftenvariant bleef de armoede onveranderd tussen 2005 en 2006. In 2006 leefden 233 duizend huishoudens (3,5 procent) onder deze grens, eenzelfde aandeel als in 2005.
Voor 2007 laten de ramingen voor deze variant een lichte daling van de armoede zien. Naar verwachting daalt het aandeel arme huishoudens tot 3,3 procent. Voor 2008 wordt eenzelfde percentage verwacht.

Ramingen armoede 2009

Op het moment dat het Armoedebericht ter perse ging, was bekend dat de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) voor de koopkrachtontwikkeling in 2009 zouden worden herzien. Inmiddels zijn deze gegevens beschikbaar gekomen en heeft het SCP deze verwerkt in een raming van de armoedecijfers voor 2009 (zie verder www.scp.nl).
De combinatie van een gematigde werkloosheidsstijging met een verbeterende koopkracht, onder andere vanwege een lagere inflatie, heeft in 2009 een gunstig effect op de geraamde armoedepercentages. Volgens alle drie armoedecriteria zal het aandeel arme huishoudens afnemen, en wel tot 6,8 procent (lage-inkomensgrens), en respectievelijk 5,2 procent (niet-veel-maar-toereikendvariant) en 3,2 procent (basisbehoeftenvariant).

Langdurige armoede licht gedaald in 2006

Van de 623 duizend huishoudens met een laag inkomen in 2006 moesten er bijna 200 duizend al vier jaar of langer van een laag inkomen rondkomen. Dit komt neer op 3,3 procent van alle huishoudens en betekent een lichte daling ten opzichte van 2005, toen nog 3,5 procent van de huishoudens langdurig met armoede te kampen had.
Volgens de niet-veel-maar-toereikendvariant van de budgetgerelateerde grens kwam een langdurig verblijf in armoede bij 1,2 procent van alle huishoudens voor, volgens de basisbehoeftenvariant was dat bij 0,4 procent het geval. Het gaat hier om respectievelijk 70 en 25 duizend huishoudens.

Meeste armoede onder eenoudergezinnen en niet-westerse allochtonen

Eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen en alleenstaanden tot 65 jaar verkeerden volgens zowel de lage-inkomensgrens als de budgetgerelateerde grens relatief het vaakst in armoede. In 2006 was het percentage eenoudergezinnen met een laag inkomen bijna vier zo groot als van alle huishoudens; bij alleenstaanden was dat percentage twee keer zo groot. Ook bij de budgetgerelateerde varianten waren de percentages bij eenoudergezinnen en alleenstaanden tot 65 jaar bijna vier respectievelijk twee keer zo groot als bij alle huishoudens.
Ook de herkomst speelt een belangrijke rol. Niet-westerse allochtonen moesten in 2006 bijna vier keer zo vaak als autochtonen rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens respectievelijk beide varianten van de budgetgerelateerde grens.

Huishoudens met een laag inkomen ervaren in 2007 minder vaak financiële problemen

Het aandeel huishoudens dat aangeeft moeilijk rond te komen, is in 2006 en in 2007 gedaald. Wel was hier een duidelijk verschil tussen huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens en huishoudens met een hoger inkomen. Bij de hogere inkomens zette de daling al in 2006 in, terwijl de omslag bij de huishoudens met een laag inkomen zich pas in 2007 voltrok. De vermindering in financiële problemen is in lijn met de in 2006 en 2007 flink aantrekkende economie. Dit ging gepaard met koopkrachtstijgingen.

Lage inkomens geconcentreerd in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag

In 2005 bevond zich bijna een kwart van alle huishoudens met een laag inkomen in één van de vier grote steden. Vooral in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag was het aandeel huishoudens met een laag inkomen hoog. In de vier grote steden had gemiddeld een van de zes huishoudens een laag inkomen.

In het Armoedebericht wordt verder ingegaan op:
- Personen in armoede
- Betalingsachterstanden en financiële beperkingen
- Armoede in de Europese Unie
- Minimumvoorbeeldbegrotingen (bijdrage Nibud)

De PDF bevat het volledige persbericht inclusief tabellen en grafieken.