Veel Nederlanders werken, maar vaak in deeltijd

Het percentage Nederlanders met een betaalde baan ligt internationaal gezien behoorlijk hoog. Daar staat tegenover dat er nergens zoveel mensen in deeltijd werken als in Nederland. Dit geldt zowel voor mannen als vrouwen.

Arbeidsdeelname internationaal, 2005

Arbeidsdeelname internationaal, 2005

Nederland in de Europese top

In 2005 had in Nederland 73 procent van de 15-64-jarigen een betaalde baan. Internationaal gezien ligt de Nederlandse arbeidsdeelname daarmee hoog. Zo is het gemiddelde van de Europese Unie 64 procent. Binnen Europa kennen alleen IJsland, Denemarken en Noorwegen een hogere arbeidsdeelname. De arbeidsdeelname van Nederland is vergelijkbaar met die van Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
De arbeidsdeelname van Nederlandse mannen behoort met 80 procent tot de hoogste ter wereld, samen met die van Deense. Binnen Europa ligt het percentage werkende mannen alleen hoger in IJsland. Ook de arbeidsdeelname van Nederlandse vrouwen ligt relatief hoog (66 procent), zij het dat de Nederlandse vrouwen wat meer landen voor moeten laten gaan. Het verschil tussen landen is bij vrouwen veel groter dan bij mannen.

Aandeel deeltijdwerk internationaal, 2005

Aandeel deeltijdwerk internationaal, 2005

Met afstand deeltijdkampioen

In Nederland ligt het aandeel personen met een deeltijdbaan uitzonderlijk hoog. Zo had in 2005 bijna de helft van alle werkende Nederlanders een baan van minder dan 35 uur in de week. Het gemiddelde in de Europese Unie lag op 18 procent. Geen enkel land komt bij Nederland in de buurt. In Noorwegen, het land met het op één na hoogste aandeel deeltijdwerkers, is het minder dan 30 procent.
Vooral vrouwen werken veelal in deeltijd. In Nederland had 75 procent van alle werkende vrouwen in 2005 een deeltijdbaan. In de Europese Unie lag dat gemiddeld op 33 procent. Ook het percentage deeltijdwerkers onder Nederlandse mannen was met 23 procent in internationaal opzicht veruit het hoogste.

Ingrid Beckers en Hans Langenberg

Bron: Eurostat