Consumenten geven meer uit aan loterijen dan aan het museum

Consumenten hebben in 2005 ruim 7,5 miljard euro besteed aan recreatieve goederen. Het meeste gaven zij uit aan loterijen en in het casino, het minst aan musea en bibliotheken.

7,5 miljard euro voor recreatieve goederen

Nederlanders hebben in 2005 ruim 7,5 miljard euro uitgegeven aan recreatieve goederen zoals kaartjes voor de bioscoop  entreekaarten voor het museum, krasloten, bibliotheekabonnementen en contributie voor de sportvereniging. In 1995 was dit nog een kleine 3,5 miljard euro.

Samenstelling bestedingen recreatieve goederen, 1995 en 2005

Samenstelling bestedingen recreatieve goederen, 1995

Kansspelen en podiumkunsten

Het meest hebben zij uitgeven aan loterijen, het casino en kansspelen (2 miljard euro, 27 procent van alle recreatieve bestedingen). De uitgaven aan podiumkunsten, het theater, popfestivals en de kermis (1,8 miljard euro, aandeel 25 procent) komen op de tweede plaats. Aan musea en bibliotheken hebben zij het minst besteed (0,9 miljard euro, 12 procent).
De uitgaven aan bibliotheken en dierentuinen zijn het hardst gestegen, de contributies voor sportclubs, de exploitatie van sporthallen, entreekaartjes voor het zwembad e.d. zijn minder hard gestegen dan de andere uitgaven.

Bestedingen aan recreatieve goederen

Bestedingen aan recreatieve goederen

Groei aandeel in consumptiepakket

De uitgaven aan recreatieve goederen zijn meer gestegen dan de totale consumptieve uitgaven. Het aandeel van deze goederen in het totale consumptiepakket is dan ook toegenomen. In 2005 bestond de totale consumptie voor 2,9 procent uit de consumptie van recreatieve goederen, in 1995 was dit nog 2,2 procent. De prijzen van deze goederen zijn net zo hard gestegen als het totale consumptiepakket, de Nederlandse consument heeft dus meer van deze goederen aangeschaft, in het bijzonder in de periode 1995–2001, toen het Nederland economisch voor de wind ging. Vanaf 2002 blijft het aandeel van de recreatieve bestedingen in de totale consumptieve bestedingen vrijwel constant.

Aandeel recreatieve goederen in totale consumptie

sdfgh

Dagmar Nies en Leo Hiemstra