Opkomst van de intensieve veehouderij

Vóór de oorlog waren er in totaal 30 miljoen kippen in ons land. Op bijna ieder boerenbedrijf scharrelden wel een paar leghennen met een haan rond. De grote specialisatie is op het eind van de jaren zestig begonnen.

Vooral bij kippen is er een sterke ontmenging geweest. Er ontstonden afzonderlijke vleeskuiken- en legkippenbedrijven. Slechts 4% van de agrarische bedrijven houdt nu nog kippen. Sinds 1980 is het aantal bedrijven met kippen met meer dan de helft teruggelopen. Het aantal dieren is echter 22% groter geworden. Vanaf 1986 schommelt het aantal kippen tussen 90 en 100 miljoen stuks.

Een kippenboer heeft nu 40 000 vleeskuikens. Dat is een verdubbeling sinds 1980. Vanaf 1990 is er bij enkele akkerbouwers een trend om slachtkuikens er juist weer bij te doen om het inkomensrisico te spreiden. Desondanks is tweederde van de vleeskuikens op gespecialiseerde bedrijven te vinden.

Kippen

Kippen

Van kist naar groepshuisvesting

In het begin van de jaren zestig ontstond het verschijnsel kistkalveren. Er was een groot overschot aan kalveren uit de melkveehouderij. Gespecialiseerde bedrijven, gericht op de grootst mogelijke productiviteit, gingen deze kalveren in kleine hokjes plaatsen. Later zijn de kalveren in groepen gehuisvest met strooisel als bodembedekker.

Vleeskalveren worden hoofdzakelijk met melk en een beetje kuilvoer gevoerd om vóór de leeftijd van 7 maanden te worden geslacht. Er ontstaat wit of rosé kalfsvlees, afhankelijk van de samenstelling van het voer.

In 1998 was er in ons land een record aantal van 711 000 vleeskalveren. Ongeveer 14% is bestemd voor de rosé vleesproductie en de rest voor de witvleesproductie. De helft van alle vleeskalveren wordt gehouden in de provincie Gelderland.

Vleeskalveren

Vleeskalveren

Grote varkensbedrijven

In 1962 omvatte de varkensstapel nog geen drie miljoen stuks. In de jaren negentig waren er 15 miljoen varkens. Ook bedrijven met varkens hebben zich gespecialiseerd. Het aantal varkens per bedrijf is sinds 1975 meer dan vervijfvoudigd.

In 1990 waren er nog 29 000 bedrijven met varkens. Acht jaar later was dat een derde lager. Vooral bedrijven met een klein aantal varkens stopten. Een bedrijf heeft nu gemiddeld 400 vleesvarkens. Gespecialiseerde bedrijven hebben er bijna twee keer zoveel.

Varkens

Varkens

Zeugenhouderij doelmatig

Door de specialisatie konden varkenshouders zich beter toeleggen op een hogere productie. Vooral in de zeugenhouderij behaalde men daarmee resultaten. Niet alleen werd het aantal zeugen groter, maar ook werd er in deze branche doelmatiger gewerkt.

Daardoor nam bijvoorbeeld het aantal levend geboren biggen toe tot 11 per worp. Ook verminderde de uitval van biggen, door betere huisvesting en veterinaire zorg. Zo stierf in 1970 nog bijna 16% van de biggen tott 25 kg. Een kleine dertig jaar later was dat ruim 13%.

Door de biggen korter te zogen kon de zeug aanmerkelijk vaker drachtig worden. Vroeger bracht een zeug elke zeven maanden jongen ter wereld. Nu is dit ruim vijf maanden. Dat betekent dat een zeug 2,3 keer per jaar werpt.

Deze efficiency-verbeteringen resulteerden in een productieverhoging van maar liefst 45% per dier. Een zeug bracht in 1970 gemiddeld 15 biggen per jaar groot, in 1998 was dat 21,7.

Door de specialisatie, de nodige investeringen en de regelgeving zijn varkensboeren echter genoodzaakt om altijd te produceren, ook bij lage prijzen. De zogenoemde varkenscyclus, waarbij het aanbod op de vraag was afgestemd door de prijzen, is definitief voorbij.

Folkert van der Werf

Bronnen: Proefstation voor de Varkenshouderij en StatLine.