Van een tijdelijk naar een vast contract

In 1997 waren er 4,9 miljoen werknemers met een vast contract. Dat is ruim driekwart van de werkzame beroepsbevolking. Verder had een op de acht mensen, bijna 750 duizend personen, een tijdelijk contract. Bij tijdelijke contracten gaat het zowel om kortlopende contracten als om langlopende van bijvoorbeeld drie jaren. In 1996 was de verhouding tussen mensen met een vast en met een tijdelijk contract vrijwel dezelfde als in 1997. Tenslotte waren er ruim 750 duizend zelfstandigen.

Werkzame beroepsbevolking van 15-64 jaar, 1997

Werkzame beroepsbevolking van 15-64 jaar, 1997

Van de werkende vrouwen had 15% een tijdelijk contract, van de mannen 10%. Mannen waren echter vaker in een eigen of familiebedrijf werkzaam. Daardoor hadden vrouwen en mannen toch even vaak een vast contract.

Instromen met tijdelijk contract

Veel jongeren hebben een baan en volgen tegelijkertijd een opleiding. Zij hebben vaak tijdelijke, oproep- dan wel deeltijdcontracten. Bovendien komen veel schoolverlaters als starter op de arbeidsmarkt in tijdelijke contracten terecht. In 1997 had 36% van de 15-24 jarigen een tijdelijk contract, tegen 10% van de 25-44 jarigen en 4% van de 45-64 jarigen.

Instromers op de arbeidsmarkt vinden meestal tijdelijk werk. Van de mensen die in 1996 niet werkzaam waren en een jaar later wel, had de helft een tijdelijk contract gekregen.

Mensen met een tijdelijk contract wisselden het meest van baan. Van de mensen die in 1996 met een tijdelijk contract werkten, had slechts de helft een jaar later nog – of weer – een tijdelijk contract. Meer dan een derde had het tijdelijke contract in een vast omgezet of had elders een vast contract gekregen.

Daarentegen hadden de mensen met een vast contract bijna allemaal een jaar later nog steeds een vaste baan. In dit opzicht is er geen verschil tussen mannen en vrouwen. Wel was van de mannen een groter percentage een jaar later nog werkzaam dan van de vrouwen.

Verschil in arbeidssituatie in 1996 en 1997, mensen van 15-64 jaar naar leeftijd

Verschil in arbeidssituatie in 1996 en 1997, mensen van 15-64 jaar naar leeftijd

Ouderen met een tijdelijk contract kregen minder vaak een vaste baan dan jongeren. Van de 15-24 jarigen maakte 36% deze overstap, van de 25-44 jarigen zelfs 39%. Maar van de 45-64 jarigen met een tijdelijk contract heeft slechts 26% een jaar later een vaste dienstbetrekking gekregen. Daarbij gaat het echter om een zeer beperkte groep: slechts 4 procent van de 45-64 jarigen had een tijdelijk contract.

Verschil in arbeidssituatie in 1996 en 1997, mensen van 15-64 jaar naar opleiding

Verschil in arbeidssituatie in 1996 en 1997, mensen van 15-64 jaar naar opleiding

Niet alleen ouderen, maar ook personen met een lage opleiding hebben minder kans om hun tijdelijk contract in te ruilen voor een vaste baan. Van de laag opgeleiden met een tijdelijk contract in 1996 had 29 procent een jaar later een vast contract. Onder middelbaar en hoog opgeleiden lag dit percentage op ongeveer 40.

Bovendien raken laag opgeleiden met een tijdelijk contract vaker hun werk kwijt dan hoger opgeleiden. Van de laag opgeleiden met een tijdelijk contract was 17% een jaar later niet meer voor 12 uur of meer per week werkzaam, van de middelbaar en hoog opgeleiden 10%.

Vaste baan in trek

In 1996 gaf de helft van de 15-64 jarigen met een tijdelijk contract aan een vaste baan te willen. Onder 25-44 jarigen werd deze wens vaker geuit dan onder de andere leeftijdsgroepen. Ook gaven hoog opgeleiden met een tijdelijk contract vaker dan lager opgeleiden aan dat zij een vaste baan wensen.

De mensen met een tijdelijk contract die een vaste baan wensten, hadden lang niet allemaal een jaar later een vast contract. Het verschil ligt voor de totale groep op 15 procentpunten.

Bij ouderen van 45-64 jaar en bij laag opgeleiden was er een groter verschil tussen het verlangen naar een vast contract en het verkrijgen ervan. Bij deze groepen bedroeg dit verschil ruim 20 procentpunten. Onder middelbaar opgeleiden lagen wens en feitelijke overgang het dichtst bij elkaar met een verschil van 9 procentpunten.

Héléne Voogdt-Pruijs

Bron: CBS, Sociaal-Economische Dynamiek 1998