Jongeren langs de Europese meetlat
Over deze publicatie
De Landelijke Jeugdmonitor geeft een actueel beeld over de situatie van jongeren in Nederland. Maar hoe verhoudt de situatie van jongeren in Nederland zich tegenover die in andere EU-landen? In dit artikel worden jongeren langs de Europese meetlat gelegd aan de hand van thema’s die in de Jeugdmonitor zijn opgenomen: gezin, onderwijs, arbeid en welzijn.
In de 27 landen van de Europese Unie wonen in totaal 114 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar. 4,9 miljoen van hen wonen in Nederland. Vergeleken met gemiddeld in de EU-27:
- zijn er in Nederland naar verhouding meer 25-minners,
- gaan kinderen van 0 tot 3 jaar relatief vaak naar de formele kinderopvang,
- zijn er relatief veel jongeren die onderwijs volgen en juist weinig voortijdig schoolverlaters, en
- is de nettoarbeidsparticipatie onder jongeren relatief hoog.
Voor deze publicatie is gebruik gemaakt van de databank van Eurostat, voor de cijfers over Nederland is het CBS verantwoordelijk. Nationaal en internationaal worden voor dezelfde onderwerpen in een aantal gevallen verschillende afbakeningen en zelfs verschillende bronnen gebruikt. In dat geval is toegelicht waar de verschillen door komen.
1. Inleiding
Hoe het met jongeren gaat en wat ze nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen, is een vraag die allerlei beleidsmakers en onderzoekers bezighoudt. Het jongerenplatform van de Sociaal Economische Raad (2022) concludeerde bijvoorbeeld dat er in Nederland veel kansen voor jongeren zijn en dat de meeste jongeren deze willen benutten. Uit ander onderzoek blijkt daarentegen ook dat de positie van de huidige generatie jongeren onder druk staat. Naast de nasleep van de coronacrisis, spelen factoren zoals de woningcrisis, klimaatcrisis en prestatiedruk steeds meer een rol in het leven van jongeren (zie bijvoorbeeld Van der Heyden, 2022; Kloosterman et al., 2021; Trimbos-instituut, 2023).
De situatie van jongeren in Nederland wordt gemonitord. Op landelijk niveau gebeurt dat onder meer in de Landelijke Jeugdmonitor. Deze monitor, die het CBS uitvoert in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), geeft een actueel beeld over de situatie van jongeren rond de thema’s gezin, onderwijs, veiligheid en justitie, gezondheid en welzijn en arbeid. Deze cijfers zijn beschikbaar via Jeugdmonitor StatLine (CBS, 2024c) en in het Jaarrapport Jeugdmonitor (CBS, 2024b).
De situatie van jongeren heeft de aandacht in Europa, net als in Nederland. Zo is er de Jeugdstrategie van de Europese Unie (EU). Deze strategie moet bijdragen aan het realiseren van 11 doelen (EU, 2024). Die internationale context roept de volgende vraag op: hoe gaat het met Nederlandse jongeren vergeleken met hun leeftijdsgenoten in andere Europese landen? Het doel van dit artikel is om dit inzichtelijk te maken. Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden daarom in dit artikel jongeren in Nederland langs de Europese meetlat gelegd. Er is hiervoor een keuze gemaakt uit onderwerpen die in de Jeugdmonitor zijn opgenomen, deze raken aan de 11 gestelde doelen in de EU. Om de Nederlandse jongeren te vergelijken met andere landen is er gekozen voor de 27 landen van de Europese Unie (EU-27).
2. Data
3. Resultaten
3.1 Jongeren en gezin
28 procent van de Nederlanders jonger dan 25 jaar
Nederland telde op 1 januari 2023 4,9 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar, 28 procent van de totale bevolking. Daarmee woonden er in Nederland naar verhouding iets meer jeugdige inwoners dan gemiddeld in de EU-27; daar was het gemiddelde 25 procent. In buurland België was het aandeel jongeren vergelijkbaar met Nederland, in Duitsland was dit 24 procent. Ierland had het grootste aandeel inwoners jonger dan 25 jaar (32 procent), Italië het kleinste (22 procent).
In totaal woonden er op 1 januari 2023 in de 27 landen van de EU 114 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar. De meesten van hen woonden in Duitsland (20,4 miljoen), gevolgd door Frankrijk (20,0 miljoen) en Italië (13,2 miljoen). Malta had met 122 duizend het kleinste aantal jongeren, gevolgd door Luxemburg met 178 duizend.
EU-landen | Jongeren op 1 januari 2023 (% totale bevolking) |
---|---|
Ierland | 31,8 |
Frankrijk | 29,3 |
Zweden | 28,7 |
Denemarken | 28,2 |
België | 28,1 |
Cyprus | 27,7 |
Nederland | 27,6 |
Luxemburg | 26,9 |
Roemenië | 26,8 |
Estland | 26,4 |
Finland | 26,1 |
Tsjechië | 26,0 |
Slowakije | 25,9 |
Letland | 25,7 |
EU-27 | 25,5 |
Polen | 25,1 |
Hongarije | 25,0 |
Oostenrijk | 24,9 |
Slovenië | 24,5 |
Litouwen | 24,4 |
Kroatië | 24,4 |
Duitsland | 24,2 |
Spanje | 24,1 |
Griekenland | 23,5 |
Portugal | 23,3 |
Bulgarije | 23,1 |
Malta | 22,5 |
Italië | 22,3 |
168 duizend baby’s geboren in Nederland
In 2022 werden er in Nederland 168 duizend baby’s geboren. Het gemiddeld kindertal per vrouw, ofwel het totale vruchtbaarheidscijfer (TFR), lag op 1,49. Eerder was het TFR groter, vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Sinds het begin van deze eeuw daalt het aantal baby’s dat in Nederland geboren worden, in 2000 ging het nog om 207 duizend.
Ook in de EU worden er steeds minder baby’s geboren. In 2022 waren dit er voor het eerst sinds de jaren zestig iets minder dan 4 miljoen (Yanatma, 2024). Het TFR was in de EU met 1,46 gemiddeld iets lager dan in Nederland. Van de landen in de EU-27 had Frankrijk het hoogste vruchtbaarheidscijfer (1,79) en Malta het laagste met gemiddeld 1,08 kinderen per vrouw.
Jaar | Levend geborenen (x 1 000) |
---|---|
1900 | 163 |
1901 | 168 |
1902 | 169 |
1903 | 170 |
1904 | 171 |
1905 | 171 |
1906 | 171 |
1907 | 172 |
1908 | 172 |
1909 | 171 |
1910 | 169 |
1911 | 167 |
1912 | 170 |
1913 | 174 |
1914 | 177 |
1915 | 167 |
1916 | 173 |
1917 | 173 |
1918 | 168 |
1919 | 164 |
1920 | 193 |
1921 | 190 |
1922 | 182 |
1923 | 186 |
1924 | 182 |
1925 | 179 |
1926 | 177 |
1927 | 175 |
1928 | 179 |
1929 | 177 |
1930 | 182 |
1931 | 177 |
1932 | 179 |
1933 | 171 |
1934 | 172 |
1935 | 170 |
1936 | 172 |
1937 | 170 |
1938 | 178 |
1939 | 181 |
1940 | 185 |
1941 | 182 |
1942 | 190 |
1943 | 209 |
1944 | 220 |
1945 | 210 |
1946 | 284 |
1947 | 267 |
1948 | 248 |
1949 | 236 |
1950 | 230 |
1951 | 228 |
1952 | 232 |
1953 | 228 |
1954 | 228 |
1955 | 229 |
1956 | 231 |
1957 | 234 |
1958 | 237 |
1959 | 243 |
1960 | 239 |
1961 | 247 |
1962 | 246 |
1963 | 250 |
1964 | 251 |
1965 | 245 |
1966 | 240 |
1967 | 239 |
1968 | 237 |
1969 | 248 |
1970 | 239 |
1971 | 227 |
1972 | 214 |
1973 | 195 |
1974 | 186 |
1975 | 178 |
1976 | 177 |
1977 | 173 |
1978 | 176 |
1979 | 175 |
1980 | 181 |
1981 | 179 |
1982 | 172 |
1983 | 170 |
1984 | 174 |
1985 | 178 |
1986 | 185 |
1987 | 187 |
1988 | 187 |
1989 | 189 |
1990 | 198 |
1991 | 199 |
1992 | 197 |
1993 | 196 |
1994 | 196 |
1995 | 191 |
1996 | 190 |
1997 | 192 |
1998 | 199 |
1999 | 200 |
2000 | 207 |
2001 | 203 |
2002 | 202 |
2003 | 200 |
2004 | 194 |
2005 | 188 |
2006 | 185 |
2007 | 181 |
2008 | 185 |
2009 | 185 |
2010 | 184 |
2011 | 180 |
2012 | 176 |
2013 | 171 |
2014 | 175 |
2015 | 171 |
2016 | 173 |
2017 | 170 |
2018 | 169 |
2019 | 170 |
2020 | 169 |
2021 | 179 |
2022 | 168 |
3,2 zuigelingen overleden per duizend levendgeborenen in Nederland
Van de 168 duizend baby’s die in 2022 in Nederland werden geboren, overleden er 540 vóór hun eerste verjaardag. Deze zogeheten zuigelingensterfte was daarmee 3,2 per duizend levendgeborenen. Gemiddeld in de EU-27 was de zuigelingensterfte 3,3 per duizend levendgeborenen. Nederland zit daar dus net iets onder, net als Duitsland. De zuigelingensterfte was het hoogst in Roemenië (5,7 per duizend levendgeborenen). In Finland was de zuigelingensterfte het laagst, daar overleden 2,0 zuigelingen per duizend levendgeborenen. De zuigelingensterfte in de EU-27 kent al decennialang een dalende trend: aan het begin van deze eeuw was de zuigelingensterfte 6,0 per duizend levendgeborenen, begin jaren zestig was dit nog 38,2 per duizend levendgeborenen.
EU-landen | Zuigelingensterfte (per duizend levendgeborenen) |
---|---|
Roemenië | 5,7 |
Slowakije | 5,4 |
Malta | 5,3 |
Bulgarije | 4,8 |
Kroatië | 4,1 |
Frankrijk | 4,0 |
Polen | 3,8 |
Hongarije | 3,6 |
Luxemburg | 3,5 |
EU-27 | 3,3 |
Denemarken | 3,3 |
Duitsland | 3,2 |
Ierland | 3,2 |
Nederland | 3,2 |
Cyprus | 3,1 |
Griekenland | 3,0 |
Litouwen | 3 |
België | 2,9 |
Spanje | 2,6 |
Portugal | 2,6 |
Slovenië | 2,5 |
Letland | 2,4 |
Oostenrijk | 2,4 |
Tsjechië | 2,3 |
Italië | 2,3 |
Estland | 2,2 |
Zweden | 2,2 |
Finland | 2,0 |
Moeders in Nederland gemiddeld 30,3 jaar bij eerste kind
In 2022 waren vrouwen in Nederland bij de geboorte van hun eerste kind gemiddeld 30,3 jaar. Dat is iets ouder dan gemiddeld in de EU-27 (29,7 jaar). In Italië en Spanje was de gemiddelde leeftijd met respectievelijk 31,7 en 31,6 jaar het hoogst. Moeders uit Bulgarije waren het jongst (26,6 jaar). Vrouwen worden steeds later voor het eerst moeder. In 2013 waren vrouwen in Nederland gemiddeld 29,3 jaar oud toen ze moeder werden, in de EU-27 was dat toen gemiddeld 28,8 jaar. In alle landen van de EU-27 lag de gemiddelde leeftijd in 2022 hoger dan in 2013.
Vrouwen krijgen gemiddeld op latere leeftijd kinderen, maar er zijn ook vrouwen die voor hun 20e al moeder worden. Dit zijn de zogeheten tienermoeders. Nederland telt relatief weinig tienermoeders, ten opzichte van andere landen in de EU-27. In 2022 werden er 2,2 meisjes per duizend 15- tot 20-jarigen moeder in Nederland, tegenover 7,2 gemiddeld in de EU-27. Alleen in Denemarken en Zweden waren dat er minder (respectievelijk 1,2 en 2,0). Bulgarije telde naar verhouding de meeste tienermoeders in 2022 (39,7 per duizend meisjes). Zowel in Nederland als gemiddeld in de EU-27 is het aantal tienermoeders in de afgelopen tien jaar gedaald.
EU-landen | Gemiddelde leeftijd (leeftijd) |
---|---|
Italië | 31,7 |
Spanje | 31,6 |
Ierland | 31,5 |
Luxemburg | 31,2 |
Griekenland | 31,0 |
Portugal | 30,4 |
Nederland | 30,3 |
Denemarken | 30,0 |
Zweden | 30,0 |
Duitsland | 29,9 |
Oostenrijk | 29,9 |
Finland | 29,9 |
Malta | 29,8 |
Cyprus | 29,8 |
EU-27 | 29,7 |
België | 29,5 |
Kroatië | 29,2 |
Frankrijk | 29,1 |
Slovenië | 29 |
Tsjechië | 28,8 |
Hongarije | 28,7 |
Estland | 28,6 |
Litouwen | 28,2 |
Polen | 28,2 |
Letland | 27,6 |
Slowakije | 27,3 |
Roemenië | 27,0 |
Bulgarije | 26,6 |
3.2 Leefomstandigheden en welzijn
72 procent van 0- tot 3-jarigen in kinderopvang
In 2023 ging 72 procent van de 0- tot 3-jarige kinderen ten minste 1 uur per week naar de formele kinderopvang. In de EU-27 was dit gemiddeld 37 procent. Nederlanders zijn de afgelopen jaren steeds meer gebruik gaan maken van formele kinderopvang: tien jaar eerder ging minder dan de helft (46 procent) van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang. Sinds de jaren negentig voert de overheid beleid om het gebruik van kinderopvang te stimuleren en zijn er steeds meer ouders die zorg en betaalde arbeid combineren (Berenschot, 2022).
Ook ouders in Denemarken maken relatief veel gebruik van formele kinderopvang; in 2023 ging 70 procent van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang. Waar in Nederland de grootste groep tussen 1 en 30 uur naar de opvang ging, gingen kinderen in Denemarken juist meer dan 30 uur per week naar de opvang. Vooral in Oost-Europese landen is het minder gebruikelijk dat kinderen naar de formele kinderopvang gaan. In Slowakije en Tsjechië ging minder dan 5 procent van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang in 2023.
EU-landen | 0 uur (%) | 1 tot 30 uur (%) | 30 of meer uur (%) |
---|---|---|---|
Nederland | 28,4 | 62,3 | 9,2 |
Denemarken | 30,2 | 8 | 61,9 |
Luxemburg | 40,1 | 15,5 | 44,5 |
Frankrijk | 42,7 | 17,8 | 39,6 |
Zweden | 43,1 | 13,5 | 43,4 |
Slovenië | 43,4 | 3,4 | 53,2 |
België | 43,7 | 20,4 | 35,9 |
Spanje | 44,3 | 27 | 28,8 |
Portugal | 44,5 | 1,6 | 53,9 |
Malta | 48,9 | 21 | 30 |
Finland | 56,1 | 9,9 | 34 |
Estland | 62,1 | 12,2 | 25,7 |
EU (27) | 62,6 | 14,2 | 23,3 |
Cyprus | 63 | 7,8 | 29,1 |
Letland | 65,1 | 2,6 | 32,3 |
Italië | 65,5 | 14,1 | 20,4 |
Kroatië | 70,4 | 4,4 | 25,2 |
Griekenland | 70,5 | 12 | 17,6 |
Oostenrijk | 75,9 | 17,3 | 6,8 |
Duitsland | 76,7 | 8,4 | 14,9 |
Ierland | 77,9 | 10,7 | 11,4 |
Hongarije | 79,7 | 3,9 | 16,4 |
Litouwen | 80,2 | 3,1 | 16,8 |
Bulgarije | 82,6 | 2,8 | 14,6 |
Polen | 87,4 | 1,4 | 11,2 |
Roemenië | 87,8 | 4,3 | 8 |
Tsjechië | 95,6 | 3 | 1,4 |
Slowakije | 99 | 0 | 1 |
In Nederland minder kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting dan EU-gemiddelde
In 2023 liepen 526 duizend minderjarige kinderen in Nederland risico op armoede of sociale uitsluiting volgens het actuele EU-criterium. Dat komt neer op 16 procent van alle kinderen. Het actuele EU-criterium voor het risico op armoede of sociale uitsluiting is gebaseerd op drie indicatoren: het inkomen van een huishouden is lager dan de Europese armoedegrens, het huishouden heeft ernstige financiële of sociale beperkingen, of de economische activiteit (werkintensiteit) van het huishouden is gering (CBS, 2023). Opgroeien met risico op armoede of sociale uitsluiting kan gevolgen hebben voor onder meer de schoolprestaties en gezondheid van kinderen (Eurostat, 2022).
Het aandeel kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting was in Nederland lager dan het EU-27 gemiddelde van 25 procent. Roemenië had met 39 procent het grootste aandeel kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting. In vier landen was het aandeel lager dan in Nederland: Denemarken, Tsjechië, Finland en Slovenië. De Europese Commissie heeft de ambitie dat er in 2030 ten minste 5 miljoen minder kinderen zijn met risico op armoede of sociale uitsluiting dan in het referentiejaar 2019, toen het om bijna 18 miljoen kinderen ging (Europese Commissie, 2021).
Deze Europese methode om armoede te meten wijkt af van de nieuwe methode om armoede in Nederland te meten voor nationale statistieken (CBS, 2024a). In de nieuwe methode is een huishouden arm als er na het betalen van de woon- en energielasten en de zorgpremie te weinig geld (inkomen, spaargeld of ander bezit) overblijft voor de andere basisbehoeften. Volgens die methode leefden in 2023 115 duizend kinderen tot 18 jaar in een arm gezin, oftewel 3,6 procent van alle kinderen. Het risico op sociale uitsluiting wordt hierbij niet meegenomen.
EU-landen | Kinderen (0 tot 18 jaar) met risico op armoede of sociale uitsluiting (%) |
---|---|
Roemenië | 39,0 |
Spanje | 34,5 |
Bulgarije | 33,9 |
Griekenland | 28,1 |
Italië | 27,1 |
Frankrijk | 26,6 |
Luxemburg | 26,1 |
Slowakije | 25,3 |
Malta | 25,2 |
EU-27 | 24,8 |
Hongarije | 24,4 |
Ierland | 24,3 |
Duitsland | 23,9 |
Oostenrijk | 22,7 |
Portugal | 22,6 |
Litouwen | 21,7 |
Zweden | 21,6 |
Letland | 20,3 |
België | 19 |
Estland | 18,3 |
Kroatië | 17,3 |
Polen | 16,9 |
Cyprus | 16,7 |
Nederland | 15,9 |
Denemarken | 15,3 |
Tsjechië | 15 |
Finland | 13,8 |
Slovenië | 10,7 |
Jongeren in Nederland beoordeelden algemene tevredenheid met 7,4
In 2023 gaven 16- tot 25-jarigen in Nederland een 7,4 als rapportcijfer wanneer hen gevraagd werd naar hun algemene tevreden over hun leven. Daarmee waren Nederlandse jongeren iets minder tevreden dan gemiddeld in de EU-27 (7,6). Van de EU-27 landen waren jongeren van 16 tot 25 jaar het tevredenst in Kroatië en Roemenië; zij gaven een 8,3. In Bulgarije waren jongeren met een 6,8 het minst tevreden.
EU-landen | Levenstevredenheid jongeren (16 tot 25 jaar) (score (0-10)) |
---|---|
Kroatië | 8,3 |
Roemenië | 8,3 |
Cyprus | 8,2 |
Tsjechië | 8,1 |
Slovenië | 8,1 |
Slowakije | 8,0 |
België | 7,9 |
Litouwen | 7,9 |
Hongarije | 7,9 |
Polen | 7,9 |
Spanje | 7,8 |
Portugal | 7,8 |
Frankrijk | 7,7 |
Oostenrijk | 7,7 |
EU-27 | 7,6 |
Estland | 7,6 |
Ierland | 7,6 |
Italië | 7,6 |
Letland | 7,6 |
Luxemburg | 7,6 |
Malta | 7,6 |
Finland | 7,5 |
Griekenland | 7,4 |
Nederland | 7,4 |
Denemarken | 7,3 |
Duitsland | 7,3 |
Zweden | 7,3 |
Bulgarije | 6,8 |
3.3 Onderwijs en arbeid
Bijna drie kwart 15- tot 25-jarigen volgt onderwijs
Door onderwijs te volgen, kunnen kinderen en jongeren zich ontwikkelen en bereiden ze zich voor op de arbeidsmarkt. Onderwijs moet daarom toegankelijk zijn voor iedereen. In Nederland kunnen kinderen vanaf 4 jaar naar school, vanaf 5 jaar geldt de leerplicht. Ruim 95 procent van de 4- tot 12-jarigen in Nederland ging in schooljaar 2023/’24 naar het door de overheid bekostigde onderwijs. Bij 12- tot 15-jarigen jaar was dat 99 procent. Naarmate jongeren ouder worden, neemt dit percentage af. Ze ronden hun opleiding af, zijn niet meer leer- of kwalificatieplichtig en starten op de arbeidsmarkt. Dit is terug te zien in het aandeel 15- tot 25 jarige jongeren dat onderwijs volgt. In Nederland was dit in 2022 73 procent.
Het aandeel onderwijsvolgenden is in Nederland groter dan gemiddeld in de EU-27, daar was dit 66 procent. Van de 27 EU-landen was alleen in Slovenië en Griekenland de onderwijsdeelname onder jongeren hoger dan in Nederland. Ook in België volgen relatief veel jongeren een opleiding. In Luxemburg, Malta en Cyprus is de onderwijsdeelname relatief laag.
EU-landen | Onderwijsvolgenden (15 tot 25 jaar) (%) |
---|---|
Slovenië | 75,4 |
Griekenland | 73,3 |
Nederland | 73,1 |
België | 70,9 |
Letland | 70,7 |
Polen | 69,9 |
Litouwen | 69,9 |
Tsjechië | 69,7 |
Ierland | 69,5 |
Finland | 69,5 |
Denemarken | 69,3 |
Zweden | 68,2 |
Spanje | 68,0 |
Duitsland | 67,8 |
EU (27) | 66,0 |
Portugal | 65,4 |
Kroatië | 64,7 |
Frankrijk | 64,7 |
Estland | 64,5 |
Italië | 62,9 |
Hongarije | 60,2 |
Slowakije | 59,2 |
Bulgarije | 57,7 |
Oostenrijk | 57,6 |
Roemenië | 54,8 |
Cyprus | 50,1 |
Malta | 48,8 |
Luxemburg | 46,7 |
6 procent van alle 18- tot 25-jarigen voortijdig schoolverlater
Een onderdeel van de voorbereiding op de arbeidsmarkt is een startkwalificatie behalen. Jongeren die het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten, worden beschouwd als voortijdig schoolverlater. Al sinds het begin van de 21e eeuw zijn er in Nederland verschillende initiatieven om te stimuleren dat jongeren een startkwalificatie halen en daarmee om voortijdige schooluitval tegen te gaan (zie bijvoorbeeld Van der Hoeven en Rutte, 2006). In 2023 was 6,2 procent van alle 18- tot 25-jarigen in Nederland voortijdig schoolverlater. In de jaren 2014 tot en met 2020 werd dit aandeel gestaag kleiner. De laatste jaren neemt het echter iets toe. Het is nog niet duidelijk waardoor dit toeneemt.
Het aandeel voortijdig schoolverlaters was in 2023 in Nederland kleiner dan gemiddeld in de EU-27: daar was dit 9,5 procent. Roemenië had met 16,6 procent het grootste aandeel. De toename waar in Nederland sprake van is, geldt niet voor de EU-27. Gemiddeld genomen nam dit aandeel ook tussen 2021 en 2023 iets af. In onder meer Denemarken, Duitsland en Oostenrijk is wel een vergelijkbare ontwikkeling te zien als in Nederland.
EU-landen | Voortijdig schoolverlaters (18 tot 25 jaar) (%) |
---|---|
Roemenië | 16,6 |
Spanje | 13,7 |
Duitsland | 12,8 |
Hongarije | 11,6 |
Italië | 10,5 |
Denemarken | 10,4 |
Cyprus | 10,4 |
Malta | 10,2 |
Estland | 9,7 |
Finland | 9,6 |
EU-27 | 9,5 |
Bulgarije | 9,3 |
Oostenrijk | 8,6 |
Portugal | 8,1 |
Letland | 7,7 |
Frankrijk | 7,6 |
Zweden | 7,4 |
Luxemburg | 6,8 |
Tsjechië | 6,4 |
Litouwen | 6,4 |
Slowakije | 6,4 |
België | 6,2 |
Nederland | 6,2 |
Slovenië | 5,4 |
Ierland | 4,0 |
Griekenland | 3,7 |
Polen | 3,7 |
Kroatië | 2 |
Arbeidsparticipatie onder Nederlandse jongeren hoog
77 procent van de 15- tot 25-jarigen in Nederland had in 2023 werk. Jongeren in Nederland werken vooral in loondienst met een flexibel contract. Ook werken ze vooral in deeltijd. Dat komt onder andere omdat het gaat om jongeren die nog een opleiding volgen en voor wie hun werk een bijbaan is. In Nederland is dat vrij gebruikelijk. Zo had van degenen die een opleiding volgden bijna 74 procent werk, onder degenen die geen opleiding volgden was dat 85 procent.
In 2023 had 35 procent van de 15- tot 25-jarigen in de EU-27 werk. De nettoarbeidsparticipatie in Nederland is daarmee hoger dan gemiddeld in de EU-27. Ook in Denemarken, Oostenrijk en Duitsland hadden relatief veel jongeren werk. In Denemarken is het, net als in Nederland, gebruikelijk is dat jongeren in deeltijd werken. In Oostenrijk en Duitsland is dat minder het geval. De nettoarbeidsparticipatie is het laagst in Griekenland, Roemenië en Bulgarije. In 2023 was daar nog geen 20 procent van de 15- tot 25-jarigen aan het werk. Als Roemeense en Bulgaarse jongeren werk hebben, is dat wel voornamelijk in voltijd.
EU-landen | Nettoarbeidsparticipatie (15 tot 25 jaar) (%) |
---|---|
Nederland | 76,5 |
Denemarken | 57,0 |
Oostenrijk | 53,1 |
Duitsland | 50,8 |
Malta | 50,4 |
Ierland | 48,2 |
Finland | 45,9 |
Zweden | 44,8 |
Estland | 36,1 |
EU-27 | 35,2 |
Frankrijk | 35,2 |
Cyprus | 35,1 |
Slovenië | 32,6 |
Litouwen | 30,8 |
Letland | 30,6 |
Luxemburg | 29 |
Polen | 28,7 |
Portugal | 28,1 |
Hongarije | 27,4 |
België | 26,5 |
Tsjechië | 25,5 |
Kroatië | 25,4 |
Spanje | 23,6 |
Slowakije | 21,7 |
Italië | 20,4 |
Bulgarije | 18,8 |
Roemenië | 18,7 |
Griekenland | 18,3 |
Relatief weinig jongeren in Nederland niet in onderwijs en niet aan het werk
In de EU is de ambitie dat jongeren onderwijs volgen of werken. Het doel is dat het aandeel zogeheten NEETs (Not in Education, Employment or Training) moet worden teruggedrongen naar 9 procent in 2030 (Europese Commissie, 2021). De Europese Commissie hanteert hierbij de leeftijdsafbakening 15 tot 30 jaar.
In 2023 waren er in Nederland 157 duizend jongeren van 15 tot 30 jaar die geen onderwijs volgden en niet aan het werk waren, 5 procent van alle 15- tot 30-jarigen. Hiermee voldoet Nederland aan de Europese doelstelling. In de EU-27 was 11 procent van de 15- tot 30-jarigen NEET. Het aandeel NEETs was het grootst in Roemenië met 19 procent en, na Nederland, het kleinst in Zweden met 6 procent.
EU-landen | NEETs (15 tot 30 jaar) (%) |
---|---|
Roemenië | 19,3 |
Italië | 16,1 |
Griekenland | 15,9 |
Cyprus | 13,9 |
Bulgarije | 13,8 |
Litouwen | 13,5 |
Spanje | 12,3 |
Frankrijk | 12,3 |
Kroatië | 11,8 |
EU-27 | 11,2 |
Slowakije | 11,2 |
Hongarije | 10,9 |
Tsjechië | 10,1 |
Letland | 10,0 |
België | 9,6 |
Estland | 9,6 |
Oostenrijk | 9,4 |
Finland | 9,2 |
Polen | 9,1 |
Portugal | 8,9 |
Duitsland | 8,8 |
Denemarken | 8,6 |
Ierland | 8,5 |
Luxemburg | 8,5 |
Slovenië | 7,8 |
Malta | 7,6 |
Zweden | 5,7 |
Nederland | 4,7 |
4. Conclusie
In dit artikel is een beeld geschetst van jongeren in Nederland en een vergelijking gemaakt met de situatie van jongeren in de 27 landen van de EU. Centraal stond de vraag: hoe verhoudt de situatie van jongeren in Nederland zich ten opzichte van jongeren in andere EU-landen? Hiervoor zijn een aantal onderwerpen uitgelicht. Er is voor deze onderwerpen gekozen omdat ze ook zijn opgenomen in de Landelijke Jeugdmonitor. Deels zijn het ook onderwerpen die terugkomen in de Jeugdstrategie van de EU.
Ten opzichte van demografische kenmerken kan er geconcludeerd worden dat in Nederland naar verhouding meer jongeren wonen dan gemiddeld in de EU-27. De leeftijd waarop vrouwen in Nederland hun eerste kind krijgen ligt hoger dan het gemiddelde, terwijl Nederland juist relatief weinig tienermoeders telt. De zuigelingensterfte is vergelijkbaar met het gemiddelde in de EU-27.
Van de 27 landen van de EU gingen in Nederland de meeste 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang. Ook het aandeel onderwijsvolgenden in ons land is relatief groot, terwijl de voortijdige schooluitval juist laag is. Er is een vergelijkbaar beeld op de arbeidsmarkt. Nederland voert de lijst aan als het gaat om jongeren die aan het werk zijn, het aandeel NEETs is daarentegen klein.
Minderjarigen in Nederland hebben minder vaak te maken met een risico op armoede of sociale uitsluiting. Wel zijn jongeren van 16 tot 25 jaar in Nederland net iets minder tevreden dan gemiddeld in de EU-27.
Bronnen
Berenschot (2022). Kinderopvang in beeld: vernieuwd kennisdossier met actuele inzichten.
CBS (2023). Risico op armoede of sociale uitsluiting in Europa.
CBS (2024a). De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten.
CBS (2024b). Jaarrapport 2024 Landelijke Jeugdmonitor.
CBS (2024c). Jeugdmonitor StatLine.
EU (2024). EU Youth Strategy.
Europese Commissie. 2021. The European Pillar of Social Rights Action Plan. COM/2021/102
Eurostat (2022). Children in poverty or social exclusion.
Eurostat (2024). Database.
Heyden, W. van der (2022). Wooncrisis en prijsstijgingen vallen jongeren zwaar, mentale gezondheid nauwelijks verbeterd sinds corona. EenVandaag.
Hoeven, M.J.A. van der Hoeven & M. Rutte (2006). Voortijdig school verlaten. 26 695 brief van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap en de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschap. https://archief.rijksbegroting.nl/algemeen/gerefereerd/9/7/1/kst97123.html.
Kloosterman, R., Akkermans, M., Tummers-van der Aa, M., Wingen, M. & Reep, C. (2021). Welzijn en stress bij jongeren in coronatijd. Statistische Trends
Trimbos-instituut (2023). Studenten noemen opstapeling van onzekerheden als bron voor prestatiedruk.
Yanatma, S. (2024). Europe's fertility crisis: Which countries are having the most and fewest babies?
Begrippen
Formele kinderopvang
Onder formele opvang vallen:
- dagopvang voor kinderen van nul tot vier jaar;
- buitenschoolse opvang voor basisschool kinderen, zowel voor als na schooltijd als in schoolvakanties;
- opvang door ouderparticipatiecrèches of door gastouders via een gastouderbureau.
Leerplicht en kwalificatieplicht
In Nederland zijn kinderen van 5 tot 16 jaar leerplichtig. Jongeren tussen de 16 en 18 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald zijn kwalificatieplichtig.
Een startkwalificatie is een afgeronde havo- of vwo-opleiding of een basisberoepsopleiding (mbo-2), dat wil zeggen niveau 2 van de kwalificatiestructuur, zoals vastgelegd in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Netto-arbeidsparticipatie
Het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de bevolking (beroeps- en niet-beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). In deze publicatie gaat het om de bevolking van 15 tot 25 jaar.
Totaal vruchtbaarheidscijfer
Het totale vruchtbaarheidscijfer, ook wel het gemiddeld kindertal per vrouw genoemd, is een geboortecijfer dat corrigeert voor het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijden. Demografen gebruiken dit cijfer om een eerlijkere vergelijking te kunnen maken tussen regio’s en door de tijd heen. Het aantal kinderen dat wordt geboren hangt namelijk sterk af van het aantal vrouwen dat in de leeftijd is dat ze kinderen kunnen krijgen. Internationaal wordt deze maat de Total Fertility Rate (TFR) genoemd.
Om deze maat te berekenen, wordt het aantal kinderen dat bij vrouwen van een bepaalde leeftijd is geboren gerelateerd aan het aantal vrouwen in die leeftijd. Dit wordt gedaan voor vrouwen tussen de 15 en 50 jaar, de groep waarbij doorgaans de kinderen worden geboren.
Dit cijfer geeft geen werkelijk uiteindelijk kindertal per vrouw weer, maar zegt iets over demografische vruchtbaarheid in een bepaald jaar. Het aantal kinderen dat vrouwen uiteindelijk krijgen kan hier van afwijken.
Wet Kinderopvang (WKO)
De Wet Kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. Deze wet geeft ouders meer mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. De Wet Kinderopvang regelt de kwaliteit, het toezicht daarop en de financiering van de kinderopvang. Ouders kunnen via de Belastingdienst een kinderopvangtoeslag ontvangen. Werkende ouders en ouders die een studie of traject volgen om aan het werk te gaan en die gebruik maken van formele kinderopvang, kunnen in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag.
Bijlage Bronbeschrijvingen
Jongeren en gezin
De gegevens over jongeren en gezin zijn afkomstig uit de Bevolkingsstatistiek. De Bevolkingsstatistiek geeft informatie over de omvang en samenstelling van de bevolking op 1 januari, en veranderingen die van jaar op jaar optreden. Het heeft betrekking op alle personen die zijn ingeschreven bij een Nederlandse gemeente.
Cijfers over het aantal jongeren en tienermoeders zijn beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor. In deze publicatie wordt wel een andere definitie van tienermoeders gehanteerd. De cijfers in deze publicatie gaan over vrouwen van 19 jaar en jonger die in het verslagjaar een kind hebben gekregen. In de Landelijke Jeugdmonitor gaat het om het totaal aantal moeders van 19 jaar en jonger. Hierbij gaat het om de leeftijd op 31 december van het verslagjaar. Cijfers over de gemiddelde leeftijd van moeder bij hun eerste kind, het aantal geboren kinderen en het totale vruchtbaarheidscijfer zijn niet beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor, maar wel op de reguliere Statline van het CBS.
Leefomstandigheden en welzijn
De gegevens over leefomstandigheden en welzijn zijn afkomstig van de European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC). EU-SILC wordt op basis van een Europese verordening in alle EU-lidstaten uitgevoerd in opdracht van Eurostat. Het voornaamste doel van het onderzoek is het leveren van internationaal vergelijkbare gegevens over inkomen en sociale uitsluiting.
Gegevens over formele kinderopvang zijn beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor, maar komen uit een andere bron en zijn anders gedefinieerd. In de landelijke Jeugdmonitor wordt informatie over kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst gebruikt om het totaal aantal kinderen te bepalen dat gedurende het jaar naar de formele kinderopvang gaat. Kinderen worden dus niet meegeteld als ze wel naar de kinderopvang gaan, maar er geen kinderopvangtoeslag is uitgekeerd. Het gaat daarbij om de formele dagopvang en buitenschoolse opvang door kindercentra of bij gastouders in het kader van de Wet Kinderopvang (WKO). In deze publicatie zijn de gegevens over de kinderopvang van 0- tot 3-jarigen gebaseerd op enquêtevragen uit EU-SILC. Hierbij wordt op de enquêtedatum vastgesteld hoeveel uren kinderen naar de kinderopvang gaan in een normale week, ongeacht of er toeslag ontvangen is. Dus ook kinderen van ouders die niet voldoen aan de criteria voor toeslag zijn meegeteld evenals kinderen die op basis van gemeentelijke subsidie gebruikmaken van peuterspelen of voorschoolse educatie.
De indicator risico op armoede of sociale uitsluiting in deze publicatie wordt bepaald aan de hand van het Europees criterium. Volgens dit criterium loopt iemand een risico als het inkomen lager is dan de Europese armoedegrens, te maken heeft met ernstige financiële of sociale beperkingen, of behoort tot een huishouden waarvan de werkintensiteit laag is (CBS, 2023). De Europese armoedegrens is gedefinieerd als 60 procent van het mediane gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met het algemeen welvaartspeil van het desbetreffende land. Deze informatie is niet beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor. Wel is in de Landelijke Jeugdmonitor informatie opgenomen over het aantal kinderen in een huishouden met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Die informatie komt uit het Integraal Inkomens en Vermogensonderzoek. Het gaat hierbij overigens nog niet de nieuwe methode om armoede in Nederland te meten en die ontwikkeld is door het CBS, SCP en Nibud (CBS, 2024).
Ook gegevens over levenstevredenheid zijn beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor, maar komen uit een andere bron. Levenstevredenheid in de Landelijke Jeugdmonitor komt uit de enquête Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) dat wordt uitgevoerd door Trimbos-instituut, Universiteit Utrecht (UU) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De vraagstelling is hetzelfde als in EU-SILC. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn echter niet goed te vergelijken omdat de doelpopulaties verschillend zijn. Het HBSC wordt uitgevoerd onder schoolgaande kinderen van 11 tot 17 jaar en EU-SILC onder personen van 16 tot 90 jaar. In deze publicatie zijn jongeren van 16 tot 25 jaar geselecteerd.
Onderwijs en arbeid
De gegevens over onderwijsdeelname zijn afkomstig van de onderwijsregistraties die aan het CBS geleverd worden door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aangevuld met informatie uit andere bronnen. Het betreft alle personen die op enig moment in een bepaald school-/studiejaar ingeschreven stonden in het formele onderwijs. In de Landelijke Jeugdmonitor cijfers opgenomen over personen in het door de overheid bekostigde onderwijs. In die cijfers mist informatie over het particuliere onderwijs, jongeren die in het buitenland een opleiding volgen (zoals in de grensstreek) en degenen die een promotietraject volgen. Het merendeel van de jongeren van 15 tot 25 jaar volgt een door de overheid bekostigde opleiding (CBS StatLine).
De gegevens over arbeid en voortijdig schoolverlaters zijn afkomstig van de Enquête beroepsbevolking (EBB). De Enquête Beroepsbevolking (EBB) is de Nederlandse versie van het Europees verplichte onderzoek de Labour Force Survey (LFS) en bevat gegevens over de arbeidspositie van mensen (de werkzame, werkloze en niet-beroepsbevolking) en hun binding met de arbeidsmarkt. De cijfers over voortijdig schoolverlaters, nettoarbeidsparticipatie en NEETs (jongeren die niet werken en geen onderwijs volgen) zijn allemaal beschikbaar in de Landelijke Jeugdmonitor.