Auteur: Sebastian Alejandro Perez, Martijn Souren

Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2021

Over deze publicatie

Cijfers over het gebruik en de behoefte aan verlof bij zorgsituaties en over het gebruik van kinderopvang in 2021. De gegevens over het combineren van arbeid en zorgtaken zijn verzameld in een vragenblok dat één keer in de twee jaar onderdeel is van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en is bekostigd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

1. Inleiding

In deze rapportage wordt verslag gedaan van de resultaten van de Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2021. De Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang wordt eens in de twee jaar uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De informatie wordt verzameld middels een aantal vragenlijstblokken in één peiling van de Enquête beroepsbevolking (EBB). De module werd tot 2009 in de eerste peiling face-to-face uitgevraagd, vanaf 2011 telefonisch in de derde peiling, en in 2021 ook telefonisch in de vijfde peiling. Bij de ontwikkelingen tussen 2009 en 2011 enerzijds en 2019 en 2021 anderzijds kunnen dus ook effecten van wijziging in de waarneming meespelen. De effecten van deze wijziging in 2021 zouden klein moeten zijn omdat de respondenten op dezelfde manier telefonisch benaderd worden. Wel zijn er ook maatregelen van kracht geweest om de verspreiding van het coronavirus te beperken. Hierdoor konden respondenten in verschillende periodes in 2020 en 2021 in de eerste peiling van de EBB niet aan huis benaderd worden. Het betreft mensen die niet via internet meededen en waarvan geen telefoonnummer bekend was en relatief vaak huishoudens waar vier of meer personen wonen. Daardoor waren het mogelijk ook specifieke respondenten die niet aan de EBB mee hebben kunnen doen en dus ook niet in de vijfde peiling terecht zijn gekomen. Daarnaast hebben er in de loop der jaren verschillende veranderingen in de vragenlijst en definities plaatsgevonden. Deze veranderingen zullen aan de hand van de uitkomsten beschreven worden.

De uitkomsten in deze rapportage hebben betrekking op werknemers omdat veel tabellen gaan over het gebruik van verlofregelingen. Tot 2015 werd de module enkel aan werknemers die twaalf uur of meer per week werken uitgevraagd. Deze afbakening van de beroepsbevolking zal in de rest van deze rapportage aangeduid worden als de 12-uursgrens definitie van de beroepsbevolking. Daarbij werd als doelpopulatie de 15- tot 65-jarigen gebruikt. Vanaf 2015 wordt de module ook uitgevraagd aan werknemers die één uur of meer per week werken, de zogenaamde ILO-definitie van de beroepsbevolking. Vanaf dan worden de 15- tot 75-jarigen gebruikt als doelpopulatie. Om deze reden zijn van alle tabellen die vóór 2015 zijn geïntroduceerd twee varianten berekend, één waarin de 12-uursgrens definitie wordt gehanteerd en één waarin de ILO-definitie wordt gehanteerd. In deze rapportage worden de uitkomsten op basis van de ILO-definitie beschreven. Dat betekent dat in niet alle gevallen de volledige trend (2005 tot en met 2021) kan worden weergegeven, maar enkel de jaren waarvoor deze definitie beschikbaar is (2015 tot en met 2021). In de rapportage over de module van 2017 zijn de lange termijn trends op basis van de 12-uursgrens definitie meer beschreven. De selectie op de ILO-definitie betekent vanzelfsprekend dat meer werknemers de vragen uit de module gesteld krijgen. Deze directe toename in bijvoorbeeld het aantal zorgenden is voor de jaren 2015 tot en met 2019 gevisualiseerd in figuur 1.1. In deze figuur is ook de methodewijziging in 2011 zichtbaar; doordat de module van de eerste peiling (face-to-face) naar de derde peiling (telefonisch) is verplaatst, daalde het aantal respondenten dat aangaf dat ze met een zorgsituatie te maken hadden gehad. Na 2011 zette de stijgende trend in het aantal zorgverlenende 15- tot 65-jarige werknemers weer door. In 2021 is een daling te zien, wat betreft het aantal zorgsituaties. Het is niet duidelijk of dit met de beperkingen in de benaderstrategie als gevolg van de coronamaatregelen te maken had of dat de coronamaatregelen wellicht ook direct impact hadden op het aantal zorgsituaties waar mensen mee te maken konden krijgen.

Zie voor een gedetailleerd overzicht van de resultaten van de Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang de tabellenset in de bijlage.

1.1 Werknemers die zorg hebben verleend binnen een langdurende zorgsituatie voor kind, partner of ouder
 12-uursgrens (x 1 000)Uitbreiding door ILO-definitie (x 1 000)
2005461
2007445
2009523
2011367
2013441
201551036
201756139
201960437
202148527

2. Langdurende zorgsituaties en gebruik/behoefte aan verlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot langdurende zorgsituaties en het gebruik en de behoefte aan verlof binnen dergelijke situaties besproken. Deze cijfers hebben betrekking op mensen die te maken hebben gehad met een langdurende (of structurele) zorgsituatie voor het eigen kind, de partner of een ouder in de afgelopen twaalf maanden die langer dan twee weken ernstig ziek of hulpbehoevend was en zorg nodig had. Verderop in dit hoofdstuk wordt daarbovenop ook gekeken naar zorg voor familie, vrienden of overige bekenden. Onder zorg wordt niet verstaan financiële steun, vrijwilligerswerk namens een instelling of organisatie of in het kader van een betaalde baan.

2.1 Langdurende zorgsituaties voor kind, partner of ouder

Figuur 2.1 geeft het aantal werknemers van 15 tot 75 jaar dat te maken had met een langdurende zorgsituatie, waarbij de zorg voor overige familie, vrienden of bekenden niet is meegeteld. Daarnaast is het zorggedrag af te lezen. De meerderheid van de werknemers die te maken krijgen met een langdurende zorgsituatie verleent zelf de zorg. Tussen 2015 en 2019 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal zorg verlenende 15- tot 75-jarige werknemers. In 2021 is weer een daling te zien in het aantal zorgsituaties. Ook het percentage dat zorg heeft verleend toen deze situaties zich voordeden is licht gedaald ten opzichte van 2019 en 2017. De afname in het aantal zorgsituaties die zich in 2021 voordoet is ook terug te zien in de hierop volgende tabellen over langdurende zorgsituaties. Het is niet duidelijk of dit met de beperkingen in de benaderstrategie als gevolg van de coronamaatregelen te maken had of dat de coronamaatregelen ook direct impact hadden op het aantal zorgsituaties en de mogelijkheid tot zorgen.

2.1 Werknemers die te maken kregen met een langdurende zorgsituatie voor kind, partner of ouder
 Gezorgd (x 1 000)Niet gezorgd (x 1 000)
2015546295
2017600281
2019641291
2021512246

Willen zorgen

Ten opzichte van 2015 is in 2017 het aantal mensen dat een zorgsituatie had maar niet zorgde iets afgenomen. In 2019 nam dit aantal weer iets toe, om daarna in 2021 weer af te nemen. Het merendeel van de mensen die niet zorgden wilde ook niet zorgen. Van de personen die geen zorg verleenden toen zich een langdurende zorgsituatie voordeed, maar wel wilden zorgen (zie figuur 2.2) zijn ook de redenen uitgevraagd. De meest genoemde reden om toch niet te zorgen was dat iemand anders de zorg al verleende. Een andere reden die naar verhouding vaak werd genoemd was dat het werk het niet toeliet. Andere redenen, zoals dat de zorg te zwaar was, dat het niet financieel haalbaar was om de zorg te verlenen, dat men niet bekend was met de verlofregelingen of dat men te weinig verlofdagen had werden minder vaak genoemd dan deze twee redenen.

2.2 Werknemers die niet gezorgd hebben toen zich een langdurende zorgsituatie voordeed
 Had wel willen zorgen (x 1 000)Wilde niet zorgen (x 1 000)Onbekend (x 1 000)
20151171770
20171041761
20191111790
2021881590

Verlof opnemen

Een deel van de 15- tot 75-jarige werknemers die zorg verleenden binnen een langdurende zorgsituatie (exclusief zorg voor overige familie, vrienden en bekenden) nam hiervoor enige vorm van verlof op (zie figuur 2.3) en dit aantal nam toe met de totale toename van het aantal zorgers. De meest gebruikte verlofsoorten binnen langdurende zorgsituaties waren het kortdurende zorgverlof en ADV/vakantieverlof. Het grootste deel van de zorgenden binnen een langdurende zorgsituatie nam geen verlof op en had hier geen behoefte aan. Een kleiner deel nam geen verlof op terwijl daar wel behoefte aan was. De meest genoemde reden hiervoor was dat het werk het niet toeliet. Andere redenen die genoemd werden waren dat het financieel niet haalbaar was om verlof op te nemen, dat men niet bekend was met de verlofregelingen of dat men te weinig verlofdagen had.

2.3 Gebruik en behoefte verlof van werknemers bij langdurende zorgsituaties voor kind, partner of ouder
 Verlof opgenomen om te kunnen zorgen (x 1 000)Geen verlof, wel behoefte (x 1 000)Geen verlof, geen behoefte (x 1 000)Gebruik en behoefte verlof onbekend (x 1 000)
201585963614
20171091043843
20191151074154
202181733562

2.2 Langdurende zorgsituaties inclusief zorg voor overige familie, vrienden en bekenden

De langdurende zorg voor overige familie, vrienden of bekenden is sinds de module van 2015 toegevoegd. Wordt deze groep meegeteld, dan komt het aantal zorgenden vanzelfsprekend hoger te liggen (zie figuur 2.4).

2.4 Werknemers die zorg hebben verleend binnen een langdurende zorgsituatie
   12-uursgrens (x 1 000)Uitbreiding door ILO-definitie (x 1 000)
2015Zorg voor kind, partner of ouder51036
2015Zorg incl. overige familie, vrienden en bekenden66151
2017Zorg voor kind, partner of ouder56139
2017Zorg incl. overige familie, vrienden en bekenden71255
2019Zorg voor kind, partner of ouder60437
2019Zorg incl. overige familie, vrienden en bekenden76352
2021Zorg voor kind, partner of ouder48527
2021Zorg incl. overige familie, vrienden en bekenden59544

Zorgvragers

Binnen de verschillende soorten zorgsituaties (kind, partner, ouder en overig familielid, vriend of bekende) loopt het zorggedrag uiteen (zie figuur 2.5). Zo werd er in het geval dat het eigen kind of de partner langdurend ziek was, vaker gezorgd dan wanneer het een ouder of een overig familielid of bekende betrof. Voor een zieke partner werd naar verhouding het vaakst gezorgd. Hier speelt ook mee dat personen met een partner in de andere zorgsituaties zorgtaken over zouden kunnen laten aan de partner (bijvoorbeeld in het geval van een ziek kind). Vanzelfsprekend is dit niet mogelijk wanneer juist de partner de hulpbehoevende is. In vergelijking met eerdere jaren ligt het aantal zorgsituaties waarin het een zieke ouder betrof in 2019 hoger. Hierbij is de groep die ook zorg heeft verleend iets sterker gegroeid dan de groep die geen zorg heeft verleend. In 2021 daalde met het totale aantal zorgsituaties vooral het aantal zorgsituaties waarbij het de zieke ouder of een ziek overig familielid of bekende betrof.

2.5 Zorggedrag van werknemers bij verschillende zorgsituaties
   Gezorgd (x 1 000)Niet gezorgd (x 1 000)
2015Kind579
2015Partner9214
2015Ouder407275
2015Overig familielid, vriend of bekende184258
2017Kind7713
2017Partner11016
2017Ouder425259
2017Overig familielid, vriend of bekende194241
2019Kind6212
2019Partner11916
2019Ouder472268
2019Overig familielid, vriend of bekende196227
2021Kind5910
2021Partner9013
2021Ouder376230
2021Overig familielid, vriend of bekende142193

Verlof opnemen naar zorgsituatie

Er zijn verschillen in het gebruik van en de behoefte aan verlof binnen de verschillende langdurende zorgsituaties. Zo wordt er in het geval van een langdurend zieke partner vaker verlof opgenomen dan bij de andere langdurende zorgsituaties (zie figuur 2.6). Bovendien komt het bij een langdurend zieke partner of eigen kind naar verhouding vaker voor dat men geen verlof opnam terwijl daar wel behoefte aan was dan in het geval van een zieke ouder of een overig familielid of bekende. Bij deze laatste twee groepen komt het dan weer vaker voor dat men geen verlof opnam en hier ook geen behoefte aan had.

2.6 Gebruik en behoefte verlof van werknemers bij verschillende langdurende zorgsituaties, 2021
 Verlof opgenomen om te kunnen zorgen (x 1 000)Geen verlof,wel behoefte (x 1 000)Geen verlof, geen behoefte (x 1 000)Gebruik en behoefte zorgverlof onbekend (x 1 000)
Kind911381
Partner2316511
Ouder51512731
Overig familielid, vriend of bekende13141140

3. Kortdurende zorgsituaties en gebruik/behoefte aan verlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking het gebruik en de behoefte aan verlof binnen kortdurende zorgsituaties besproken. In dit geval heeft men te maken gehad met een kortdurende (of incidentele) zorgsituatie wanneer het eigen kind, de partner, een ouder, een ander familielid, een vriend of een bekende in de afgelopen twaalf  maanden onverwacht korter dan twee weken zorg nodig had vanwege een plotselinge ziekte, een ongeval of ziekenhuisopname.

In figuur 3.1 wordt het absolute aantal kortdurende zorgsituaties en het zorggedrag binnen deze zorgsituaties afgebeeld. Net als bij langdurende zorgsituaties werd er door de meerderheid van de werknemers die met een zorgsituatie te maken kregen zelf zorg verleend. In figuur 3.2 is ook het verschil tussen de 12-uursgrens definitie en de ILO-definitie van de beroepsbevolking gevisualiseerd. Het aantal mensen dat gezorgd heeft bij een kortdurende zorgsituatie steeg tot en met 2019, maar daalde in 2021 weer, samen met het totale aantal kortdurende zorgsituaties (waarvan in figuur 3.1 al bleek dat dit is gedaald).

3.1 Werknemers die te maken kregen met een kortdurende zorgsituatie
 Gezorgd (x 1 000)Niet gezorgd (x 1 000)
2015496332
2017520283
2019543285
2021420254

3.2 Werknemers die zorg hebben verleend binnen een kortdurende zorgsituatie
 12-uursgrens (x 1 000)Uitbreiding door ILO-definitie (x 1 000)
2005459
2007456
2009502
2011403
2013430
201546927
201749624
201951528
202140119

Zorgvragers

Vanaf 2017 wordt ook uitgevraagd voor welke persoon kortdurende zorg nodig was. Indien men met meerdere kortdurende zorgsituaties te maken kreeg, wordt hier uitgegaan van de laatste keer. Ook hier wordt een onderverdeling gemaakt in zorg voor het kind, de partner, een ouder, een overig familielid, een vriend of een bekende. Net als in het geval van langdurende zorgsituaties waren er in absolute aantallen de meeste zorgenden die voor een kortdurend zieke ouder zorgden (zie figuur 3.3). In 2021 lag dit aantal lager dan in de voorgaande jaren, net als het totale aantal kortdurende zorgsituaties. Het grootste deel van deze zorgenden nam hier geen verlof voor op en had daar ook geen behoefte aan. In het geval van kortdurende zorg voor het kind of de partner wordt door zorgenden naar verhouding vaker verlof opgenomen. Bij zorgenden die kortdurend voor een overig familielid, een vriend of een bekende zorgden was de behoefte aan verlof naar verhouding het kleinst. Net als in het geval van langdurende zorg wordt er binnen kortdurende zorgsituaties het vaakst gebruik gemaakt van ADV/vakantieverlof en kortdurend zorgverlof.

3.3 Werknemers naar de persoon voor wie zij kortdurend hebben gezorgd en wat het verlofgebruik en de behoefte daarbij was
   Verlof opgenomen om te kunnen zorgen (x 1 000)Geen verlof, wel behoefte (x 1 000)Geen verlof, geen behoefte (x 1 000)Gebruik en behoefte verlof onbekend (x 1 000)
2017Kind459501
2017Partner5116671
2017Ouder38161191
2017Overige familie, vriend of bekende2111851
2019Kind379551
2019Partner4914752
2019Ouder43151261
2019Overige familie, vriend of bekende2510960
2021Kind2612480
2021Partner2714580
2021Ouder33101070
2021Overige familie, vriend of bekende147750

Willen zorgen

Een deel van de personen die niet gezorgd hebben toen zich een kortdurende zorgsituatie voordeed, had wel zorg willen verlenen (zie figuur 3.4). Net als bij langdurende zorgsituaties waren de meest genoemde redenen om niet te kunnen zorgen dat iemand anders de zorg al verleende of dat het werk het niet toeliet. In deze figuur is ook te zien dat vanaf 2017 de groep “Onbekend of werknemer wel had willen zorgen” zichtbaar is. Dit heeft te maken met een de wijziging in de vraagstelling om ook te achterhalen voor wie er gezorgd is in combinatie met de vraag of de respondent zelf of de partner is ingesprongen in deze zorgsituatie. In tegenstelling tot 2015 en eerder krijgt men deze vervolgvraag ook wanneer men aan heeft gegeven zelf zorg nodig te hebben, maar wel een partner heeft. Immers kan deze partner voor de respondent hebben gezorgd en dan wordt dit ook geteld als een kortdurende zorgsituatie binnen het betreffende huishouden. Deze specifieke groep (kortdurend zorgbehoevende respondenten) is tot en met 2015 niet meegeteld bij de kortdurende zorgsituaties. Vanaf 2017 worden deze bij de categorie “Onbekend of werknemer wilde zorgen” meegeteld. In 2021 was deze groep naar verhouding groter dan in 2019 en 2017.

3.4 Werknemers die niet hebben gezorgd toen zich een kortdurende zorgsituatie voordeed
 Had wel willen zorgen (x 1 000)Wilde niet zorgen (x 1 000)Onbekend of werknemer wel had willen zorgen (x 1 000)
20151132190
201710815323
201910114638
20218611751

4. Gebruik en behoefte ouderschapsverlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik en de behoefte aan ouderschapsverlof besproken. Is de respondent werknemer en zijn er kinderen van acht jaar of jonger in het huishouden, dan krijgt de respondent vragen over het gebruik van ouderschapsverlof. Het gaat daarbij om het gebruik in het afgelopen jaar. Heeft men eerder in de vragenlijst aangegeven dat men in de referentieweek niet heeft gewerkt i.v.m. ouderschapsverlof, dan wordt dit ook meegeteld als gebruik van ouderschapsverlof. Het absolute aantal werknemers met kinderen van acht jaar of jonger is in 2013 afgenomen ten opzichte van 2011, maar is toen gestabiliseerd. In 2021 is dit aantal iets toegenomen ten opzichte van 2019 en 2017.

4.1 Werknemers met kind(eren) van acht jaar of jonger
 12-uursgrens (x 1 000)Uitbreiding door ILO-definitie (x 1 000)
20051370
20071393
20091364
20111332
20131263
2015125936
2017124832
2019125629
2021128825

Verlof opnemen

De meeste werknemers met kinderen van acht jaar of jonger hebben in het afgelopen jaar geen ouderschapsverlof opgenomen en hadden hier ook geen behoefte aan (zie figuur 4.2). Vrouwen hebben in 2021 naar verhouding vaker ouderschapsverlof opgenomen dan mannen, maar bij de mannen heeft een relatief grotere groep geen verlof opgenomen terwijl daar wel behoefte aan was (zie figuur 4.3). De meest genoemde reden om geen verlof op te nemen terwijl daar wel behoefte aan was, was bij zowel mannen als vrouwen dat de vergoeding te laag was of dat het financieel niet haalbaar was. Een andere reden die naar verhouding vaak werd gegeven was dat het ongunstig zou zijn voor de carrière of gewoonweg niet mogelijk was binnen het werk. In deze tabellen en grafieken is geen rekening gehouden met ouders die het recht op ouderschapsverlof al hebben opgebruikt.

4.2 Gebruik en behoefte ouderschapsverlof van werknemers met kind(eren) van acht jaar of jonger
 Verlof opgenomen (x 1 000)Geen verlof, wel behoefte (x 1 000)Geen verlof, geen behoefte (x 1 000)Gebruik en behoefte verlof onbekend (x 1 000)
2015201112846136
2017209116807148
2019227112804142
202122695847144

4.3 Gebruik en behoefte ouderschapsverlof werknemers met kind(eren) van acht jaar of jonger, 2021
 Verlof opgenomen (%)Geen verlof, wel behoefte (%)Geen verlof, geen behoefte (%)Gebruik en behoefte verlof onbekend (%)
Mannen16,6868,17,4
Vrouwen17,86,561,214,4

Onderwijsniveau

Het gebruik van en de behoefte aan ouderschapsverlof varieert naar onderwijsniveau (zie figuur 4.4). Laagopgeleiden nemen naar verhouding minder vaak ouderschapsverlof op dan middelbaar en hoogopgeleiden. Bij hoogopgeleiden komt het naar verhouding juist minder vaak voor dan bij middelbaar en laagopgeleiden dat men geen verlof opnam en hier ook geen behoefte aan had.

4.4 Gebruik en behoefte ouderschapsverlof werknemers met kind(eren) van acht jaar of jonger naar onderwijsniveau, 2021
 Verlof opgenomen (%)Geen verlof, wel behoefte (%)Geen verlof, geen behoefte (%)Gebruik en behoefte verlof onbekend (%)
Laag onderwijsniveau6,73,584,25,5
Middelbaar onderwijsniveau137,568,111,3
Hoog onderwijsniveau21,57,559,211,7

Ouders met een achtjarig kind

Door aan ouders met een achtjarig kind te vragen of zij gebruik maken van een ouderschapsverlofregeling of hier ooit gebruik van hebben gemaakt, kan er een beeld worden geschetst van het totale gebruik van ouderschapsverlofregelingen binnen de doelgroep. Het merendeel van de ouders (bijna 70 procent) heeft geen gebruikgemaakt van een ouderschapsverlofregeling. Bij de mannen is deze groep iets groter dan bij de vrouwen.

4.5 Gebruik en behoefte ouderschapsverlof werknemers met kind(eren) van acht jaar, naar geslacht, 2021
 Verlof (%)Geen verlof (%)Onbekend (%)
Totaal30,469,40,2
Mannen23,376,70
Vrouwen36,762,90,3

5. Gebruik en behoefte kraam- en geboorteverlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik en de behoefte aan kraam- en geboorteverlof besproken. Is de respondent een man, werkt hij als werknemer en zijn er kinderen van acht jaar of jonger in het huishouden, dan krijgt hij vragen over het gebruik van verlof in de eerste vier weken na de geboorte van het kind. Dit kunnen verschillende soorten verlof zijn, waaronder kraamverlof/geboorteverlof. Hierbij wordt de assumptie gemaakt dat de respondent het verlof in deze vier weken opneemt in het kader van deze geboorte en niet om een andere reden. De wetgeving omtrent geboorteverlof is de afgelopen jaren gewijzigd. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners eenmaal het aantal werkuren per week aan geboorteverlof. De werkgever betaalt het loon tijdens dit verlof volledig door. De werknemer kan de verlofdagen van het geboorteverlof naar eigen inzicht opnemen, maar moet dit wel doen binnen 4 weken na de geboorte van het kind. Sinds 1 juli 2020 kunnen partners maximaal 5 weken (5 keer het aantal werkuren per week) aanvullend geboorteverlof opnemen. Tijdens het verlof krijgt de partner geen salaris, maar een uitkering van het UWV. Partners hebben recht op aanvullend geboorteverlof als het kind op of ná 1 juli 2020 geboren is. Zij moeten het aanvullend geboorteverlof opnemen binnen 6 maanden na de geboorte van het kind.

In 2021 heeft een groter percentage van de mannelijke werknemers met een kind jonger dan een jaar geboorteverlof opgenomen in het afgelopen jaar dan in 2019 (zie figuur 5.1). In de meeste gevallen ging het om kraam-/geboorteverlof, gevolgd door ADV/vakantieverlof. Van de vaders die geen verlof hebben opgenomen in de eerste vier weken na de geboorte heeft het grootste deel ook niet de werktijden aangepast. Van de mannen die na de geboorte van het kind meer dan 2 dagen aan kraam- of geboorteverlof hebben opgenomen heeft het merendeel dit in één keer gebruikt. Van de vaders die dit verlof in één keer gebruikten heeft bovendien de overgrote meerderheid dit meteen na de geboorte opgenomen. Van de vaders die dit verlof gespreid hebben opgenomen was bij de overgrote meerderheid de partner meestal wel aanwezig op de dagen van het geboorteverlof. Ten slotte werd bij de meerderheid van de vaders het salaris tijdens het geboorteverlof volledig doorbetaald, en bij nog ruim een derde werd dit voor 70 procent doorbetaald.

5.1 Gebruik geboorteverlof van werknemers (mannen) met kind(eren) jonger dan een jaar in het afgelopen jaar
 Verlof opgenomen (x 1 000)Geen verlof (x 1 000)Niet van toepassing (x 1 000)Onbekend (x 1 000)
2019981620
2021103910

Dagen verlof

Van de vaders die gebruik hebben gemaakt van enige vorm van verlof in de vier weken na de geboorte van het kind had in 2019 iets minder dan de helft 10 dagen of meer aan verlof opgenomen (zie figuur 5.2). In 2021 nam dit percentage toe, en nam uiteindelijk twee derde van de vaders 10 dagen of meer aan verlof op. Iets minder dan een vijfde had in 2019 1 of 2 dagen aan kraam- of geboorteverlof opgenomen (zie figuur 5.3). In 2021 namen vrijwel alle vaders minimaal 4 dagen aan kraam- en geboorteverlof op. Het vaakst kwam voor dat men een week geboorteverlof opnam (zie figuur 5.4). Bijna een derde van de vaders nam 5 weken of meer op.

5.2 Gebruik verlof van werknemers (mannen) met kind(eren) jonger dan een jaar in eerste vier weken na de geboorte van een kind
 Minder dan 5 dagen (x 1 000)5-9 dagen (x 1 000)10-14 dagen (x 1 000)15 of meer dagen (x 1 000)
201916332821
20213302247

5.3 Gebruik kraamverlof/geboorteverlof van werknemers (mannen) met kind(eren) jonger dan een jaar in eerste vier weken na de geboorte van een kind
 0 dagen (x 1 000)1 dag (x 1 000)2 dagen (x 1 000)3 dagen (x 1 000)>= 4 dagen per week (x 1 000)
201926218844
20211711181

5.4 Gebruik geboorteverlof van werknemers (mannen) met kind(eren) jonger dan een jaar in eerste vier weken na de geboorte van een kind
 2021 (x 1 000)
0 weken3
1 week31
2 weken11
3 weken7
4 weken4
5 weken12
>= 6 weken15

6. Gebruik verlof van vrouwen die een kind hebben gekregen

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik en de behoefte aan verlof door vrouwen die recent een kind hebben gekregen besproken. De informatie met betrekking tot zwangerschaps- en bevallingsverlof is in de module van 2017 voor het eerst uitgevraagd.

Van de 121 duizend vrouwen van 15 tot 75 jaar die 1 uur of meer per week werken en een kind hebben dat jonger is dan een jaar hebben in 2021 114 duizend zwangerschaps- of bevallingsverlof opgenomen (zie figuur 6.1). Daarbovenop hebben tweeduizend vrouwen gebruik gemaakt van extra verlof vanwege het bevallen van een meerling, en 6 duizend van couveuseverlof of extra verlof vanwege langdurige ziekenhuisopname. Extra verlof vanwege de geboorte van een meerling wordt nauwelijks gebruikt aangezien de geboorte van meerlingen weinig voorkomt.

6.1 Gebruik verlof van werknemers (vrouwen) die een kind hebben gekregen
 Zwangerschaps- of bevallingsverlof (x 1 000)Extra verlof bij meerling (x 1 000)Couveuseverlof/extra verlof bij langdurige ziekenhuisopname (x 1 000)
201710902
201910824
202111426

9 duizend vrouwen met een kind jonger dan een jaar maakten in 2021 gebruik van flexibel bevallingsverlof. Onder flexibel bevallingsverlof wordt het gespreid opnemen van de laatste periode van het bevallingsverlof verstaan. Het grootste deel van de vrouwen met een kind jonger dan een jaar heeft in 2021 geen gebruik gemaakt van flexibel bevallingsverlof. Het gaat hier om zo’n 100 duizend vrouwen. Van deze groep had het overgrote deel, 98 duizend vrouwen, hier ook geen behoefte aan. 9 duizend vrouwen hadden wel gebruik gemaakt van flexibel bevallingsverlof. Van 11 duizend vrouwen is ten slotte onbekend of zij flexibel bevallingsverlof hebben opgenomen.

 

7. Gebruik van verschillende vormen van kinderopvang

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik van kinderopvang besproken. Binnen kinderopvang wordt een onderscheid gemaakt tussen formele kinderopvang en informele kinderopvang. Bij formele kinderopvang gaat het om bijvoorbeeld het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang. Op deze vormen van kinderopvang (en hiermee vergelijkbare vormen, zoals een betaalde oppas) is de Wet Kinderopvang van toepassing en bij het gebruik van deze vormen komt men (mogelijk) in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Bij informele opvang gaat het bijvoorbeeld om de peuterspeelzaal of kinderopvang door familie of vrienden. Dit hoeft niet per se betaalde omvang te zijn. Informele vormen van kinderopvang vallen niet onder de Wet Kinderopvang, hier kan men dus ook geen kinderopvangtoeslag voor ontvangen.

De manier waarop kinderopvang is uitgevraagd is in 2019 sterk gewijzigd, waardoor de nadruk vanaf dat jaar meer is komen te liggen op de zorg door de eventuele partner/andere ouder in het huishouden en combinaties van verschillende formele en informele vormen van kinderopvang. De meest voorkomende combinatie was in 2021 zorg door enkel de partner, gevolgd door zorg door de partner, een onbetaalde oppas én formele opvang. Bij formele opvang gaat het om huishoudens die gebruik maakten van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderopvang, en bij een onbetaalde oppas gaat het bijvoorbeeld om opa’s, oma’s of andere familie/vrienden. Deze tweede combinatie was in 2019 nog de meest voorkomende combinatie wat betreft kinderopvang, terwijl zorg door enkel de partner in 2019 zelfs op de vierde plaats stond. De derde en vierde plaats worden in 2021 ingenomen door zorg door de partner in combinatie met formele opvang, en zorg door de partner in combinatie met een onbetaalde oppas. Op de vijfde plaats komen huishoudens waar zorg door de partner gecombineerd wordt met een andere, niet nader genoemde vorm van kinderopvang. De vier meest voorkomende combinaties tezamen betreffen in 2021 61 procent van de huishoudens. Met de top 10 is 95 procent van de huishoudens in dat jaar beschreven.

7.1 Gebruik van kinderopvang door huishoudens met kinderen van twaalf jaar of jonger
 2019 (%)2021 (%)
Alleen partner11,915,8
Partner, onbetaalde oppas en formele opvang17,615,7
Partner en formele opvang16,615,3
Partner en onbetaalde oppas16,114
Partner en anders8,610
Alleen anders7,29,9
Alleen formele opvang65,9
Alleen onbetaalde oppas5,73,8
Onbetaalde oppas en formele opvang3,53,3
Partner en betaalde oppas1,11,3
Overige combinaties6,75,1

Bij werkende mannen kwam het naar verhouding vaker voor dan bij vrouwen dat enkel de partner voor het kind zorgde wanneer men aan het werk was. Ook combinaties waarbij de partner een deel van de zorg op zich neemt komen naar verhouding vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. (Gedeeltelijke) opvang door de partner speelt dan ook een rol binnen elk van de vier meest voorkomende combinaties bij de mannen. In totaal zijn deze vier goed voor 77 procent van de mannen. Naast zorg door enkel de partner komt het bij de vrouwen juist vaker voor dat men een enkele een andere vorm van opvang gebruikt, alleen formele opvang of alleen een onbetaalde oppas. Deze vier zijn samen goed voor 59 procent van de vrouwen. Een vijfde combinatie die bij vrouwen naar verhouding vaker voorkomt dan bij de mannen is een onbetaalde oppas en formele opvang.

7.2 Gebruik van kinderopvang door 15- tot 75-jarige werknemers met kinderen van twaalf jaar of jonger, 2021
 Mannen (%)Vrouwen (%)
Enkel partner39,319,7
Partner en onbetaalde oppas13,28,7
Partner en formele opvang12,79,3
Partner, onbetaalde oppas en formele opvang12,18,4
Enkel andere vorm van opvang8,118
Enkel formele opvang4,210,3
Enkel onbetaalde oppas2,711,2
Onbetaalde oppas en formele opvang2,78,8
Partner en betaalde oppas1,20,8
Partner en andere vorm van opvang1,11
Overige combinaties3,14,6

Dagen en uren informele opvang

Van de huishoudens waarbinnen de partner/andere ouder voor de kinderen zorgt, deed deze persoon dit in de meeste gevallen 1 dag per week, gevolgd door 2 dagen per week (zie figuur 7.2). Ook 5 dagen per week wordt relatief vaak genoemd.

7.3 Dagen per week dat de partner/andere ouder voor kind(eren) zorgt, 2021
 2021 (x 1 000)
1 dag427
2 dagen371
3 dagen214
4 dagen107
5 dagen256
6 dagen19
7 dagen118
Onbekend16

Van de huishoudens die gebruik maakten van een onbetaalde oppas, gebruikte de grootste groep deze vorm van kinderopvang voor 1 dag per week, gevolgd door 2 dagen in de week en daarna 3 dagen in de week (zie figuur 7.3). Meer dan 3 dagen in de week wordt niet vaak genoemd. Wat betreft het aantal uren per week dat er gebruik wordt gemaakt van een onbetaalde oppas is 1-11 uur duidelijk het meest voorkomend (zie figuur 7.5).

7.4 Dagen per week dat het huishouden gebruik maakt van een onbetaalde oppas (bijv. opa's, oma's, andere familieleden of vrienden), 2021
 2021 (x 1 000)
1 dag238
2 dagen165
3 dagen46
4 dagen9
5 dagen10
6 dagen0
7 dagen0
Onbekend8

7.5 Uren per week dat het huishouden gebruik maakt van een onbetaalde oppas (bijv. opa's, oma's, andere familieleden of vrienden), 2021
 2021 (x 1 000)
1-11 uur per week318
12-19 uur per week93
20-27 uur per week40
28-34 uur per week2
>= 35 uur per week4
Onbekend19

Ervaringen met het aanvragen van kinderopvangtoeslag

Huishoudens die gebruik maken van formele vormen van kinderopvang (zoals een kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang) of een betaalde oppas komen (mogelijk) in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Van de werkenden met kinderen van 12 jaar en jonger die gebruik maken van formele kinderopvang of een betaalde oppas ontving in 2021 87 procent kinderopvangtoeslag.

7.6 Het al dan niet ontvangen van kinderopvangtoeslag door werkenden met kinderen van twaalf jaar en jonger met formele kinderopvang of een betaalde oppas
 Ontvangt kinderopvangtoeslag (x 1 000)Ontvangt geen kinderopvangtoeslag (x 1 000)Weet niet (x 1 000)
20194876415
20214886111

In 2021 was van de werkenden die kinderopvangtoeslag ontvingen 60 procent goed op de hoogte van de hoogte van deze toeslag, en 27 procent was ongeveer op de hoogte. Ook zei 75 procent dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag geen invloed heeft gehad op het aantal uren dat de ouder(s) werkten. Ten slotte ontving 85 procent van deze personen geen andere subsidie of bijdrage bestemt voor kinderopvang.

Het grootste deel (70 procent in 2021) van de werkenden met kinderen van 12 jaar en jonger die kinderopvangtoeslag ontvingen, gaf aan dat zij het makkelijk vonden om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Ook het doorgeven van een eventuele verandering in de werk- of leefsituatie van het huishouden aan de Belastingdienst bleek in de meeste gevallen gemakkelijk (66 procent in 2021), aldus de personen bij wie dit voorkwam. Het overgrote deel (79 procent) van de personen die wél moeite hebben ondervonden bij het aanvragen of aanpassen van de kinderopvangtoeslag heeft hier geen hulp voor ingeschakeld.

8. Meer/minder willen werken in relatie met zorg

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het (niet kunnen) aanpassen van werktijden in verband met zorgtaken besproken.
Negen op de tien van de 15- tot 75-jarigen die in 2021 tot de niet-beroepsbevolking behoorden wilden of konden niet werken. De belangrijkste reden waarom 15- tot 75-jarigen in 2021 niet wilden of konden werken was vanwege vut, pensioen of hoge leeftijd (zie figuur 8.1), gevolgd door ziekte of arbeidsongeschiktheid. Andere redenen waren dat men bezig was met een opleiding of een studie of dat men zorgtaken had. Die groep die niet wilde of kon werken vanwege zorg voor gezin of huishouden is de laatste jaren gekrompen: van 259 duizend in 2015 tot 214 duizend in 2021. Van de personen die niet konden werken vanwege zorgtaken gaf het grootste deel aan dat dit vanwege de zorg voor kinderen was (zie figuur 8.2). Zorg voor hulpbehoevende volwassenen en overige zorg voor het huishouden werden naar verhouding minder vaak genoemd dan zorg voor kinderen.

8.1 Belangrijkste reden waarom 15- tot 75-jarigen niet willen of kunnen werken
 Zorgtaken (x 1 000)Opleiding/studie (x 1 000)Vut/pensioen/hoge leeftijd (x 1 000)Ziekte/arbeidsongeschiktheid (x 1 000)Overig (x 1 000)
2015259691352466200
2017233711396472197
2019229671348486182
2021214581447501148

8.2 Personen van 15 tot 75 jaar die niet willen/kunnen werken vanwege zorg
 Zorg voor kinderen (x 1 000)Zorg voor hulpbehoevende volwassenen (x 1 000)Andere zorg (bv. huishouden) (x 1 000)
20151934049
20171753045
20191713644
20211722732

Noot: Personen kunnen meerdere soorten zorg opgeven.

Redenen om niet (meer) te werken

Soms willen personen met zorgtaken (meer uren) werken, maar kunnen ze dit niet. De meest genoemde reden om niet (meer uren) te gaan werken terwijl men daar wel interesse in had, was in 2021 dat men niet meer uren of meer opdrachten kon krijgen binnen de huidige werkkring. De hierna meest genoemde reden was in 2021 dat men geen (ander) werk kon vinden (met meer uren). Dit was in 2017 nog de meest genoemde reden om nu niet (meer uren) te werken. De antwoordcategorie “Geen van deze” werd in 2021 door vier op de tien van de respondenten genoemd.

8.3 Redenen waarom 15- tot 75-jarigen nu niet (meer uren) werken
2017 (%)2019 (%)2021 (%)
Wat is de belangrijkste reden waarom (u/hij/zij) nu niet (meer uren) werkt?
Kan niet meer uren of meer opdrachten krijgen binnen huidige werkkring1)20,621,921,1
Kan geen (ander) werk vinden (met meer uren)26,113,413,6
Net begonnen met zoeken/In afwachting van sollicitatie4,27,34,6
Geen geschikte betaalde kinderopvang of zorg4,65,13,1
Combinatie zorg en werk legt te grote druk6,17,26,9
Schooltijden sluiten niet aan3,04,45,8
Afsluiten van opleiding4,35,24,9
Geen van deze31,035,640,1
1) Alleen voorgelegd aan personen met werk.

Redenen om niet minder te werken

Het komt ook voor dat personen met zorgtaken juist minder willen werken, maar dit niet kunnen. De belangrijkste reden om niet minder te gaan werken in verband met zorgtaken terwijl men daar wel behoefte aan had, was in 2021 dat het financieel niet haalbaar was om minder te gaan werken. Ten opzichte van voorgaande jaren wordt deze reden steeds minder vaak genoemd. Een reden die in 2021 juist vaker wordt genoemd is dat het nog niet nodig was om minder te gaan werken, bijvoorbeeld vanwege verlof of een partner die zorgt. Deze reden werd in 2021 door 19 procent genoemd.

8.4 Redenen waarom 15- tot 75-jarigen op dit moment niet minder werken
2017 (%)2019 (%)2021 (%)
Wat is de belangrijkste reden waarom (u/hij/zij) op dit moment niet minder werkt?
Nu nog niet nodig, bijv. vanwege verlof of een partner die zorgt14,913,318,7
Financieel niet haalbaar26,125,322,6
Niet toegestaan in huidige werkkring14,812,59,9
Ongunstig voor carriere/Werk liet het niet toe18,119,518,1
Moeilijk om later weer meer uren te gaan werken.1,91,8
Geen van deze25,127,629,0
. = het cijfer is onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim.

9. Ervaren mogelijkheden tot flex- en thuiswerken

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot de ervaren mogelijkheden tot het bepalen eigen werktijden en thuiswerken besproken. In vergelijking met voorgaande jaren gaven in 2021 naar verhouding meer werknemers aan dat zij de mogelijkheid hadden om zelf in enige mate de dagelijkse of wekelijkse tijdstippen te bepalen waarop gewerkt werd (zie figuur 9.1). Dezelfde ontwikkeling is te zien met betrekking tot thuiswerken; in 2021 gaven naar verhouding meer werknemers aan dat zij de mogelijkheid hadden om een deel van het werk thuis te verrichten (zie figuur 9.2).

9.1 Werknemers naar mogelijkheid de dagelijkse of wekelijkse tijdstippen zelf te bepalen
 Heeft wel mogelijkheid (x 1 000)Heeft geen mogelijkheid (x 1 000)Weet niet (x 1 000)
20153130380518
20173454375418
20193799374916
20213923362012

9.2 Werknemers naar mogelijkheid tot thuiswerken
 Heeft wel mogelijkheid (x 1 000)Heeft geen mogelijkheid (x 1 000)Werkt op woonadres (x 1 000)Weet niet (x 1 000)
20152296450614013
20172491462510110
20192833457514412
2021343438772394

10. Bijlagen

10.1 Bijlage 1: Tabellenset

Tabellenset: Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2021