Sectoren; seizoen- en werkdaggecorrigeerde cijfers, nationale rekeningen

Sectoren; seizoen- en werkdaggecorrigeerde cijfers, nationale rekeningen

Seizoen- en werkdagcorrectie Perioden Totaal binnenlandse sectoren Bruto binnenlands product (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Bruto exploitatieoverschot (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Saldo primaire inkomens (bruto) (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Bruto beschikbaar inkomen (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Bruto besparingen (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Bruto exploitatieoverschot (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Investeringen in vaste activa (bruto) (mln euro) Overheid Investeringen in vaste activa (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Middelen Inkomen uit vermogen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Middelen Overige inkomensoverdrachten (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bestedingen Investeringen in vaste activa (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bestedingen Inkomen uit vermogen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bestedingen Belastingen op inkomen en vermogen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bestedingen Overige inkomensoverdrachten (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bruto exploitatieoverschot (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bruto beschikbaar inkomen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Bruto besparingen (mln euro) Buitenland Middelen Ontvangen primaire inkomens (mln euro) Buitenland Middelen Ontvangen inkomensoverdrachten (mln euro)
Oorspronkelijke, ongecorrigeerde cijfers 2023 4e kwartaal* 266.366 113.149 257.141 256.616 73.602 150.305 61.623 25.209 8.345 23.317 7.262 17.255 7.370 31.740 6.297 37.766 134.912 26.293 95.481 6.349
Seizoen- en werkdaggecorrigeerde cijfers 2023 4e kwartaal* 263.844 113.968 259.288 257.897 74.303 151.368 61.805 24.718 8.070 23.293 7.355 17.697 7.421 26.816 6.530 37.450 136.693 27.788 94.441 5.834
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel geeft een overzicht van enkele niet-financiële (lopende) transacties en saldi per kwartaal van de institutionele sectoren van de Nederlandse economie. De bedragen zijn zowel seizoen- en werkdaggecorrigeerd als niet-gecorrigeerd gepresenteerd. Door de kwartaaluitkomsten te schonen voor seizoen- en werkdageffecten kunnen kwartaal op kwartaalontwikkelingen beter worden vergeleken en ook de onderliggende trendmatige ontwikkeling gemakkelijker worden gevolgd. De niet-gecorrigeerde cijfers komen overeen met (tellingen van) niet-geconsolideerde gegevens uit de tabel 'lopende transacties naar sectoren'. Voor de totale inkomsten en uitgaven van de overheid betreft het tellingen van geconsolideerde gegevens.

Gegevens beschikbaar vanaf het eerste kwartaal van 1999.

Status van de cijfers:
De gegevens van 1999 tot en met 2020 zijn definitief. Gegevens van 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig.

Wijzigingen per 25 maart 2024:
Cijfers over het vierde kwartaal van 2023 zijn toegevoegd.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
85 dagen na afloop van een verslagkwartaal komt de eerste kwartaalraming beschikbaar. Mocht daarna nog nieuwe kwartaalinformatie beschikbaar komen, dan kan in september het eerste, en in december het tweede kwartaal nog worden herzien. In maart kunnen de eerste drie kwartalen nog worden bijgesteld. Als in juni nieuwe jaarcijfers beschikbaar komen, dan worden de kwartaalcijfers opnieuw herzien zodat ze aansluiten op die jaarcijfers. Hiernaast kunnen er tussentijdse actualisaties plaatsvinden om eind maart en eind september de meest actuele gegevens over de overheid aan de Europese Commissie te verstrekken.

Toelichting onderwerpen

Totaal binnenlandse sectoren
De totale economie bestaat uit de sectoren niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Het onderscheid tussen de sectoren wordt bepaald aan de hand van internationaal vastgestelde regels.
Bruto binnenlands product
Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. De verandering van het volume van het bbp in een bepaalde tijdsperiode is een maat voor de groei (of krimp) van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden. Het kan op drie manieren worden gedefinieerd:
- vanuit het oogpunt van de productie: het bbp is de som van de bruto toegevoegde waarde van alle institutionele sectoren of bedrijfstakken en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies (die niet aan sectoren en bedrijfstakken worden toegerekend). Het is eveneens de sluitpost van de productierekening van de totale economie;
- vanuit het oogpunt van de bestedingen: het bbp is de som van de finale bestedingen aan goederen en diensten door ingezeten institutionele eenheden (consumptie en bruto-investeringen) en het saldo van uitvoer en invoer van goederen en diensten;
- vanuit het oogpunt van het inkomen: het bbp is de som van de bestedingen in de inkomensvormingsrekening van de totale economie (beloning van werknemers, belastingen op productie en invoer exclusief subsidies, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen van de totale economie).
Door het bbp te verminderen met het verbruik van vaste activa, wordt het netto binnenlands product (nbp) tegen marktprijzen verkregen.

Bruto exploitatieoverschot
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
Saldo primaire inkomens (bruto)
Het totaal van de door ingezeten institutionele eenheden ontvangen primaire inkomens: beloning van werknemers, netto-exploitatieoverschot / netto gemengd inkomen, het saldo van ontvangen en betaald inkomen uit vermogen en de belastingen op productie en invoer minus subsidies. Inkomens uit vermogen die van de ene binnenlandse sector naar de andere gaan, vallen in dit inkomensbegrip tegen elkaar weg. Het bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) is gelijk aan het bbp minus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden aan niet-ingezeten eenheden betalen plus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen. De afdrachten van lidstaten aan de Europese Unie is voor een groot deel gebaseerd op het bruto nationaal inkomen.

Het begrip nationaal inkomen is geen productie-, maar een inkomensbegrip; het is daarom relevanter indien het netto wordt uitgedrukt, dat wil zeggen na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).

Het primaire inkomen (nationaal inkomen) is het inkomen dat de sectoren ontvangen voor hun directe deelname aan het productieproces en het inkomen dat zij ontvangen in ruil voor het beschikbaar stellen van financiële middelen, grond e.d. Het nationaal inkomen is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp) plus het per saldo uit het buitenland ontvangen (primaire) inkomen. Het kan ook berekend worden als de som van de primaire inkomens van alle sectoren samen (totale economie). Bruto is inclusief verbruik van vaste activa.
Bruto beschikbaar inkomen
De som van de bruto beschikbare inkomens van de institutionele sectoren. Het bruto nationaal beschikbaar inkomen is gelijk aan het bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) minus de inkomensoverdrachten (belastingen op inkomen, vermogen enz., sociale premies, sociale uitkeringen en overige inkomensoverdrachten) die aan niet-ingezeten eenheden worden betaald, plus de inkomensoverdrachten die ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen.
Bruto besparingen
Het deel van het beschikbaar inkomen dat niet gebruikt wordt voor de consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden.
Niet-financiële vennootschappen
De sector niet-financiële vennootschappen bevat alle vennootschappen met als hoofdfunctie het produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten.
Tot de niet-financiële vennootschappen behoren:
- alle vennootschappen (nv's, bv's, cv's, vof's) en coöperatieve verenigingen die niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Ook grote zelfstandig opererende (niet-financiële) ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid worden tot de niet-financiële vennootschappen gerekend. Voorbeelden van deze zogenoemde quasi-vennootschappen zijn grote familiebedrijven;
- alle instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen en verenigingen) die voor de markt produceren en niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Voorbeelden zijn bejaardentehuizen, ziekenhuizen en woningcorporaties. Minimaal 50 procent van de productiekosten dient door de verkoop gedekt te worden anders wordt de betreffende instelling gerekend tot de sector overheid of de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens;
- overheidsbedrijven (vennootschappen die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de overheid) zoals de Nederlandse Spoorwegen.
Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de 'productiewaarde' of 'output') minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt, het 'intermediair verbruik'. 'Basisprijzen' wil zeggen de prijzen zijn die door producenten zijn ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld.
Bruto exploitatieoverschot
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
Investeringen in vaste activa (bruto)
De aanschaf van productiemiddelen die kunnen worden ingezet tijdens een productieproces en hierbij niet direct worden opgebruikt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een gebouw of een machine zoals een hoogoven. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het 'intermediair verbruik'. Bij grensgevallen wordt volgens internationale afspraken van vaste activa gesproken wanneer zij tenminste één jaar bruikbaar zijn. Hoewel zij niet worden opgebruikt, kunnen vaste activa in de loop der jaren wel in waarde verminderen, door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert ('economische veroudering'). Voor dit verouderingsproces moeten producenten afschrijvingen doen. Bij 'bruto-investeringen' zijn die afschrijvingen niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij 'netto-investeringen' is dit wel het geval.

De volgende investeringen worden onderscheiden: bouwwerken, machines, apparatuur, vervoermiddelen, wapensystemen, computers, software, onderzoek en ontwikkeling, in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen, exploratie en evaluatie van minerale reserves, kosten van eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa en intellectuele-eigendomsrechten. Ook de veranderingen in voorraden en het saldo van de aan- en verkopen van kostbaarheden worden aan de investeringen aan de vaste activa toegekend. De precieze afbakening van de investeringen is te vinden in artikel 3.122 e.v. van het Europees Systeem van Rekeningen 2010. Ten opzichte van het vorige Europees Systeem van rekeningen (1995) zijn de investeringen uitgebreid met onderzoek en ontwikkeling, wapensystemen en in eigen beheer ontwikkelde software. Onder het oude ESR vielen deze posten onder het intermediair verbruik.
Overheid
De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om het rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Dergelijke entiteiten zijn vaak opgericht voor specifieke taken, zoals de aanleg van wegen of de niet-marktproductie van diensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs of onderzoek. Op deze wijze worden onder meer ook ProRail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend. Nederlandse overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de Nederlandse overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend.

Niet tot de sector overheid behoren bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank (DNB), de NS, ziekenhuizen en energiebedrijven, maar ook sommige Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) als het Kadaster. Zij worden wel in min of meerdere mate gecontroleerd door de overheid. Hun diensten en goederen worden echter (grotendeels) gefinancierd via tarieven, waardoor er sprake is van marktproductie. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en socialezekerheidsfondsen.

De belangrijkste economische functies van de overheid zijn:
a) het verschaffen van goederen en diensten aan de gemeenschap, hetzij voor collectieve consumptie, zoals bij openbaar bestuur, defensie en wetshandhaving, hetzij voor individuele consumptie, zoals bij onderwijs, gezondheidszorg, recreatie en culturele voorzieningen, en de financiering hiervan uit belastingmiddelen en andere inkomsten;
b) het herverdelen van inkomen en vermogen door middel van overdrachten, zoals door belastingen en sociale uitkeringen;
c) het verrichten van andere vormen van niet-marktproductie.
Investeringen in vaste activa (bruto)
De aanschaf van productiemiddelen die kunnen worden ingezet tijdens een productieproces en hierbij niet direct worden opgebruikt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een gebouw of een machine zoals een hoogoven. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het 'intermediair verbruik'. Bij grensgevallen wordt volgens internationale afspraken van vaste activa gesproken wanneer zij tenminste één jaar bruikbaar zijn. Hoewel zij niet worden opgebruikt, kunnen vaste activa in de loop der jaren wel in waarde verminderen, door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert ('economische veroudering'). Voor dit verouderingsproces moeten producenten afschrijvingen doen. Bij 'bruto-investeringen' zijn die afschrijvingen niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij 'netto-investeringen' is dit wel het geval.

De volgende investeringen worden onderscheiden: bouwwerken, machines, apparatuur, vervoermiddelen, wapensystemen, computers, software, onderzoek en ontwikkeling, in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen, exploratie en evaluatie van minerale reserves, kosten van eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa en intellectuele-eigendomsrechten. Ook de veranderingen in voorraden en het saldo van de aan- en verkopen van kostbaarheden worden aan de investeringen aan de vaste activa toegekend. De precieze afbakening van de investeringen is te vinden in artikel 3.122 e.v. van het Europees Systeem van Rekeningen 2010. Ten opzichte van het vorige Europees Systeem van rekeningen (1995) zijn de investeringen uitgebreid met onderzoek en ontwikkeling, wapensystemen en in eigen beheer ontwikkelde software. Onder het oude ESR vielen deze posten onder het intermediair verbruik.
Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish.
Huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens (IZWh).
De sector huishoudens bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen. Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen (eenmanszaken). Grote, zelfstandig opererende ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid (quasi-vennootschappen) behoren echter tot de (niet-financiële of financiële) vennootschappen.
De sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) bestaat uit izw's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Middelen
Middelen bestaan uit transacties die de economische waarde van sectoren verhogen (oftewel de inkomsten door sectoren).
Inkomen uit vermogen
Inkomen uit vermogen ontstaat wanneer de eigenaren van financiële activa of van natuurlijke hulpbronnen deze ter beschikking stellen aan andere institutionele eenheden. Het inkomen dat voor het gebruik van financiële activa verschuldigd is, wordt inkomen uit beleggingen genoemd, terwijl het inkomen dat voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verschuldigd is, inkomen uit natuurlijke hulpbronnen wordt genoemd. Inkomen uit vermogen is de som van inkomen uit beleggingen en inkomen uit natuurlijke hulpbronnen.
Overige inkomensoverdrachten
Hieronder vallen inkomensoverdrachten die niet in de andere categorieën zijn ingedeeld.
Bestedingen
Bestedingen bestaan uit transacties die de economische waarde van sectoren verminderen (oftewel de uitgaven door sectoren).
Investeringen in vaste activa (bruto)
De aanschaf van productiemiddelen die kunnen worden ingezet tijdens een productieproces en hierbij niet direct worden opgebruikt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een gebouw of een machine zoals een hoogoven. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het 'intermediair verbruik'. Bij grensgevallen wordt volgens internationale afspraken van vaste activa gesproken wanneer zij tenminste één jaar bruikbaar zijn. Hoewel zij niet worden opgebruikt, kunnen vaste activa in de loop der jaren wel in waarde verminderen, door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert ('economische veroudering'). Voor dit verouderingsproces moeten producenten afschrijvingen doen. Bij 'bruto-investeringen' zijn die afschrijvingen niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij 'netto-investeringen' is dit wel het geval.

De volgende investeringen worden onderscheiden: bouwwerken, machines, apparatuur, vervoermiddelen, wapensystemen, computers, software, onderzoek en ontwikkeling, in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen, exploratie en evaluatie van minerale reserves, kosten van eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa en intellectuele-eigendomsrechten. Ook de veranderingen in voorraden en het saldo van de aan- en verkopen van kostbaarheden worden aan de investeringen aan de vaste activa toegekend. De precieze afbakening van de investeringen is te vinden in artikel 3.122 e.v. van het Europees Systeem van Rekeningen 2010. Ten opzichte van het vorige Europees Systeem van rekeningen (1995) zijn de investeringen uitgebreid met onderzoek en ontwikkeling, wapensystemen en in eigen beheer ontwikkelde software. Onder het oude ESR vielen deze posten onder het intermediair verbruik.
Inkomen uit vermogen
Inkomen uit vermogen ontstaat wanneer de eigenaren van financiële activa of van natuurlijke hulpbronnen deze ter beschikking stellen aan andere institutionele eenheden. Het inkomen dat voor het gebruik van financiële activa verschuldigd is, wordt inkomen uit beleggingen genoemd, terwijl het inkomen dat voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verschuldigd is, inkomen uit natuurlijke hulpbronnen wordt genoemd. Inkomen uit vermogen is de som van inkomen uit beleggingen en inkomen uit natuurlijke hulpbronnen.
Belastingen op inkomen en vermogen
Alle verplichte betalingen om niet, in geld of in natura, die regelmatig door de overheid en door het buitenland over het inkomen en het vermogen van institutionele eenheden worden geheven.

Bij vennootschappen omvatten de belastingen op inkomen en vermogen met name de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting. Deze belastingen hebben als grondslag de winst van vennootschappen.
Bij huishoudens worden als belastingen op inkomen en vermogen alle belastingen beschouwd, die periodiek worden geheven op het inkomen of het vermogen, zoals inkomstenbelasting, loonbelasting en vermogensbelasting. Niet-periodieke heffingen, zoals de successierechten, zijn als kapitaaloverdrachten aangemerkt.
Enkele belastingsoorten die bij producenten gerekend worden tot belastingen op productie en invoer worden bij huishoudens, in hun hoedanigheid van consument, beschouwd als belastingen op inkomen en vermogen. Zo is de motorrijtuigenbelasting op auto's die privé worden gebruikt, gerekend tot de belastingen op inkomen en vermogen.
De behandeling van de dividendbelasting vloeit voort uit de bruto registratie van dividend, dat wil zeggen inclusief dividendbelasting. Dit betekent dat de dividendbelasting geboekt dient te worden bij de sector die het dividend ontvangt. Dit heeft tot gevolg dat er ook dividendbelasting aan het buitenland wordt betaald en uit het buitenland wordt ontvangen.
Overige inkomensoverdrachten
Hieronder vallen inkomensoverdrachten die niet in de andere categorieën zijn ingedeeld.
Bruto exploitatieoverschot
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
Bruto beschikbaar inkomen
De som van de bruto beschikbare inkomens van de institutionele sectoren. Het bruto nationaal beschikbaar inkomen is gelijk aan het bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) minus de inkomensoverdrachten (belastingen op inkomen, vermogen enz., sociale premies, sociale uitkeringen en overige inkomensoverdrachten) die aan niet-ingezeten eenheden worden betaald, plus de inkomensoverdrachten die ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen.
Bruto besparingen
Het deel van het beschikbaar inkomen dat niet gebruikt wordt voor de consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden.
Buitenland
Onder de sector buitenland wordt een groep eenheden verstaan die niet worden gekenmerkt door hun functie of inkomensbron. Het omvat niet-ingezeten eenheden, voor zover deze transacties plegen met ingezeten institutionele eenheden of andere economische banden hebben met ingezeten eenheden. De buitenlandrekeningen geven een overzicht van de economische betrekkingen tussen de nationale economie en het buitenland. De instellingen van de EU en internationale organisaties behoren ook hiertoe.
Het buitenland is geen sector waarvoor een volledig rekeningenstelsel moet worden samengesteld, maar wordt gemakshalve als sector behandeld. Sectoren worden verkregen door opsplitsing van de totale economie in homogene groepen van ingezeten institutionele eenheden die wat hun economisch gedrag, doelstellingen en functies betreft, bepaalde overeenkomsten vertonen. Dit geldt niet voor de sector buitenland: onder deze sector vallen de transacties en overige stromen van niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, instellingen zonder winstoogmerk, huishoudens en overheid enerzijds met niet-ingezeten institutionele eenheden anderzijds, alsmede andere economische betrekkingen tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, bijvoorbeeld vorderingen van ingezetenen op niet-ingezetenen.
Middelen
Middelen bestaan uit transacties die de economische waarde van sectoren verhogen (oftewel de inkomsten door sectoren).
Ontvangen primaire inkomens
De door het buitenland van Nederland ontvangen beloning van werknemers, inkomen uit vermogen en belastingen op productie en invoer.
Ontvangen inkomensoverdrachten
De door het buitenland van Nederland ontvangen belasting op inkomen en vermogen, de sociale premies, de sociale uitkeringen in geld en de overige inkomensoverdrachten.