Overheidsuitgaven; regulier onderwijs, 1900 - 2008

Overheidsuitgaven; regulier onderwijs, 1900 - 2008

Perioden Totaal overheidsuitgaven voor onderwijs (mln euro) (Pre-)primair onderwijs Totaal uitgaven (pre-)primair onderwijs (mln euro) (Pre-)primair onderwijs Kleuteronderwijs Totaal uitgaven (mln euro) (Pre-)primair onderwijs Kleuteronderwijs Lopende uitgaven per leerling (euro) (Pre-)primair onderwijs Basisonderwijs Totaal uitgaven (mln euro) (Pre-)primair onderwijs Basisonderwijs Lopende uitgaven per leerling (euro) (Pre-)primair onderwijs Speciaal onderwijs Totaal uitgaven (mln euro) (Pre-)primair onderwijs Speciaal onderwijs Lopende uitgaven per leerling (euro) Secundair onderwijs Totaal uitgaven secundair onderwijs (mln euro) Secundair onderwijs Voortgezet onderwijs Totaal uitgaven (mln euro) Secundair onderwijs Voortgezet onderwijs Lopende uitgaven per deelnemer (euro) Secundair onderwijs Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Totaal uitgaven (mln euro) Secundair onderwijs Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Lopende uitgaven per deelnemer (euro) Secundair onderwijs Overig onderwijs Totaal uitgaven (mln euro) Tertiair onderwijs Totaal uitgaven tertiair onderwijs (mln euro) Tertiair onderwijs Hoger beroepsonderwijs Totaal uitgaven (mln euro) Tertiair onderwijs Hoger beroepsonderwijs Lopende uitgaven per student (euro) Tertiair onderwijs Wetenschappelijk onderwijs Totaal uitgaven (mln euro) Tertiair onderwijs Wetenschappelijk onderwijs Lopende uitgaven per student (euro)
2008* 32.453,1 10.221,8 8.986,2 . 1.235,6 . 13.251,6 8.499,1 . 4.752,5 . . 8.979,8 3.874,9 . 5.104,8 .
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


In deze historische tabel worden de uitgaven van de Nederlandse overheid
aan regulier onderwijs weergegeven. De uitgaven zijn verdeeld naar de
hedendaagse onderwijssoorten. Voor niet meer bestaande onderwijssoorten is
een zo goed mogelijke omzetting naar een bestaande soort nagestreefd, zodat

de verschillende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Vanaf 1995
worden de uitgaven voor onderwijs alleen nog berekend volgens
internationaal afgesproken richtlijnen. Deze richtlijnen zijn opgesteld
door een samenwerkingsverband tussen de United Nations Educational,
Scientific and Cultural Organization (Unesco), de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat.

Gegevens beschikbaar vanaf: 1900
Frequentie: stopgezet

Status van de cijfers
De uitkomsten van 1900 tot en met 2007 zijn definitief, de uitkomsten voor
2008 zijn voorlopig.

Wijzigingen per 7 december 2009:
De voorlopige cijfers voor 2008 zijn opgenomen.
De cijfers voor 2007 zijn nu definitief.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Totaal overheidsuitgaven voor onderwijs
De onderwijsuitgaven van de publieke sector. Dit zijn de overheidsuitgaven
aan onderwijsinstellingen, de overdrachten van het Rijk aan de gemeenten
en de overheidsuitgaven aan huishoudens, bedrijven en non-profit
instellingen. Alleen uitgaven aan regulier onderwijs worden meegenomen.
(Pre-)primair onderwijs
(Pré-)primair onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal
onderwijs (voor 1985 ook uit het kleuteronderwijs). Zowel in het primair
onderwijs als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal
onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of
vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd
van deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het
secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het
primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen
boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de
term: voortgezet onderwijs.
Totaal uitgaven (pre-)primair onderwijs
De totale overheidsuitgaven aan (pré-)primair onderwijs. Dit zijn de
overheidsuitgaven aan de onderwijsinstellingen, de overdrachten van het
Rijk aan de gemeenten en de uitgaven van de gemeenten aan bedrijven en
non-profit instellingen: de subsidies die gemeenten verstrekken aan
vervoersbedrijven voor het verzorgen van leerlingenvervoer. Alleen
uitgaven aan regulier onderwijs worden meegenomen. (Pré-)primair onderwijs
bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal onderwijs (voor 1985 ook
uit het kleuteronderwijs).
Kleuteronderwijs
Het kleuteronderwijs is voor het eerst wettelijk geregeld bij de
kleuteronderwijswet in 1955. In de periode daarvoor speelde het
gemeentelijk en vooral particulier initiatief een belangrijke rol. Per 1
augustus 1985 is het kleuteronderwijs samen met het gewoon lager
onderwijs opgegaan in het basisonderwijs.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan kleuteronderwijs.
Lopende uitgaven per leerling
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Basisonderwijs
Het basisonderwijs is per 1 augustus 1985 ingevoerd door het samenvoegen
van het kleuteronderwijs en het gewoon lager onderwijs. Basisonderwijs is
bedoeld voor kinderen vanaf hun vierde levensjaar tot ongeveer hun
twaalfde, wanneer ze naar het voortgezet onderwijs gaan. Tot en met 1984
betreft het gewoon lager onderwijs. Tot en met 1953 inclusief voortgezet
lager onderwijs.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan basisonderwijs.
Lopende uitgaven per leerling
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Speciaal onderwijs
Het speciaal onderwijs dat onder het primair onderwijs valt, is bedoeld
voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar met een lichamelijke of
verstandelijke handicap of ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Tot 1960
zijn de uitgaven die niet naar openbaar en bijzonder onderwijs te verdelen
zijn, ingedeeld bij de studentenvoorzieningen.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan speciaal onderwijs.
Lopende uitgaven per leerling
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Secundair onderwijs
Secundair onderwijs betreft het voortgezet onderwijs, middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en voor de jaren 1957 tot en
met 1992 het overig onderwijs. Zowel in het primair onderwijs als in het
secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen
vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of vanwege ernstige
gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze
leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair
onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair
onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de
12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de term:
voortgezet onderwijs.
Totaal uitgaven secundair onderwijs
De totale overheidsuitgaven aan secundair onderwijs. Dit zijn de
overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen, de overdrachten van het Rijk
aan de gemeenten en de overheidsuitgaven aan huishoudens, bedrijven en
non-profit instellingen. De overheidsuitgaven aan bedrijven en non-profit
instellingen zijn de belastingkorting Beroepspraktijkvorming (BPV) van het
Rijk voor bedrijven die stage- en leerwerkplekken beschikbaar stellen voor
leerlingen en de subsidies die gemeenten verstrekken aan vervoersbedrijven
voor het verzorgen van leerlingenvervoer. Alleen uitgaven aan regulier
onderwijs worden meegenomen. Secundair onderwijs betreft het voortgezet
onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en voor
de jaren 1957 tot en met 1992 het overig onderwijs.
Voortgezet onderwijs
Voortgezet onderwijs is de verzamelterm voor:
- speciaal onderwijs aan leerlingen met een lichamelijke of verstandelijke
handicap of ernstige gedrags- en/of leerproblemen van ongeveer 12 jaar en
ouder
- basisvorming (brugklassen)
- havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs)
- vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)
- vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs)
- lwoo (leerwegondersteunend onderwijs)
- en alle voorgangers.
Zo is het vmbo in 2002 ontstaan door het samenvoegen van het middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs (mavo), het voorbereidend beroepsonderwijs
(vbo) en het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo). Andere
niet meer bestaande onderwijsprogramma's binnen het voortgezet onderwijs
zijn: uitgebreid lager onderwijs (ulo), middelbare meisjesschool (mms),
hogere burgerschool (hbs), lager beroepsonderwijs (lbo), individueel
beroepsonderwijs (ibo), middenschool en handelsdagschool.
Vanaf 1993 tot en met 1996 is de splitsing van de uitgaven aan secundair
onderwijs in enerzijds voortgezet onderwijs en anderzijds beroepsonderwijs
en volwasseneneducatie geschat.
Tot en met 1992 worden de uitgaven, voor het vbo bij scholengemeenschappen
met vwo/havo/mavo, bij de uitgaven voor beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie opgenomen. Vanaf 1992 werden deze uitgaven bij het
voortgezet onderwijs opgenomen.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan voortgezet onderwijs.
Lopende uitgaven per deelnemer
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Het gaat om het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie
volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het middelbaar
beroepsonderwijs bestaat uit gekwalificeerde beroepsopleidingen waarbij de
theorie (beroepsopleidende leerweg of bol geheten) of de praktijk
(beroepsbegeleidende leerweg of bbl geheten) centraal staat.
Gekwalificeerd wil zeggen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de
opleiding heeft erkend. Daarnaast gaat het om de particuliere
mbo-opleidingen die niet erkend zijn en buiten de Wet Educatie en
Beroepsonderwijs vallen. Van de uitgaven voor volwasseneneducatie worden
vanaf 1995 alleen de uitgaven voor het voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs (vavo) meegenomen. Voortgezet algemeen volwassenen onderwijs is
tweedekansonderwijs, waarbij volwassenen alsnog hun diploma of een
deelcertificaat op het niveau van de theoretische leerweg van het vmbo
(voorheen mavo), de havo of het vwo kunnen behalen.
Vanaf 1993 tot en met 1996 is de splitsing van de uitgaven aan secundair
onderwijs in enerzijds voortgezet onderwijs en anderzijds beroepsonderwijs
en volwasseneneducatie geschat.
Tot en met 1992 worden de uitgaven, voor het vbo bij scholengemeenschappen
met vwo/havo/mavo, bij de uitgaven voor beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie opgenomen. Vanaf 1992 werden deze uitgaven bij het
voortgezet onderwijs opgenomen.
De splitsing tussen middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs
is tot en met 1974 geschat.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Lopende uitgaven per deelnemer
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per leerling.
Overig onderwijs
Overig onderwijs bestaat van 1957 tot en met 1992 uit vormingsinstituten
voor werkende jongeren en onderwijs aan Nederlanders in het buitenland.
Vanaf 1992 worden de uitgaven voor het overig onderwijs toegerekend aan de
onderwijssoorten.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan overig onderwijs.
Tertiair onderwijs
Tertiair onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk
onderwijs en onderwijs aan promovendi.
Totaal uitgaven tertiair onderwijs
De totale overheidsuitgaven aan tertiair onderwijs. Dit zijn de
overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen, de overdrachten van het Rijk
aan de gemeenten en de Rijksuitgaven aan bedrijven en non-profit
instellingen. De Rijksuitgaven aan bedrijven en non-profit instellingen
betreft de belastingkorting Beroepspraktijkvorming (BPV) voor bedrijven
die stageplaatsen en leerwerkplekken beschikbaar stellen voor leerlingen.
Alleen uitgaven aan regulier onderwijs worden meegenomen. Tertiair
onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs
en onderwijs aan promovendi.
Hoger beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs leidt studenten op naar een bachelor- (of in het
verleden baccalaureus of ingenieur) of masterdiploma. In de meeste
gevallen wordt het onderwijs verzorgd door hogescholen, maar ook andere
instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals particuliere
instellingen met bacheloropleidingen. In tegenstelling tot het
wetenschappelijk onderwijs is het hoger beroepsonderwijs, naast de
overdracht van vaktheoretische kennis, vooral gericht op de ontwikkeling
van vaardigheden die aansluiten op de beroepspraktijk.
Vanaf 1987 tot en met 1994 zijn de collegegelden in mindering gebracht op
de overheidsuitgaven.
De splitsing tussen middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs
is tot en met 1974 geschat.
Van 1955 tot en met 1981 inclusief opleidingen bij de toenmalige
Ministeries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Verkeer en
Waterstaat en Volksgezondheid en Milieuhygiëne.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan het hoger beroepsonderwijs.
Lopende uitgaven per student
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per student.
Wetenschappelijk onderwijs
Wetenschappelijk onderwijs leidt studenten op naar een bachelor-, master-
(of in het verleden doctoraal) of doctordiploma. In de meeste gevallen
wordt het onderwijs verzorgd door universiteiten, maar ook andere
instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals particuliere
instellingen met masteropleidingen. In tegenstelling tot het hoger
beroepsonderwijs is het wetenschappelijk onderwijs, naast de overdracht
van vaktheoretische kennis, vooral gericht op het verwerven van algemene
vaardigheden en een wetenschappelijk denkniveau. Daarnaast behoort het
uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek tot de basistaken van het
wetenschappelijk onderwijs. Het gaat hier om onderzoek dat vooral leidt
tot nieuwe fundamentele inzichten en niet specifiek gericht is op
bedrijfstechnische toepassingen. Onderzoek wordt in het dagelijkse
taalgebruik ook vaak R&D (Research and Development of onderzoek en
ontwikkeling) genoemd.
De uitgaven aan de academische ziekenhuizen worden vanaf 1995 met
uitzondering van het onderwijsdeel van deze uitgaven niet meegenomen.
Vanaf 1960 exclusief studentenvoorzieningen.
Totaal uitgaven
Totale overheidsuitgaven aan het wetenschappelijk onderwijs.
Lopende uitgaven per student
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per student.