Historie inkomen, vermogen en consumptie; 1900-1998

Tabeltoelichting


Deze tabel beschrijft de sociaal-economische situatie van huishoudens en personen, voorzover deze samenhangt met het inkomen, de besteding van het inkomen en het vermogen. In deze tabel komen de volgende onderwerpen aan bod:
- Inkomens van natuurlijke personen
- Vermogens van natuurlijke personen
- Successie (verkrijgingen)
- Verbruik per huishouden
- Bezit van duurzame consumptiegoederen

Gegevens beschikbaar van 1900 tot en met 1998

Status van de cijfers:
De cijfers voor de jaren 1900 tot en met 1998 in deze tabel zijn definitief.

Wijzigingen per 10 april 2018:
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing

Toelichting onderwerpen

Inkomens van natuurlijke personen
Tot 1973 is de teleenheid 'inkomenstrekker' gehanteerd en vanaf 1973
'persoon met inkomen'. Een inkomenstrekker is een echtpaar dan wel een
ongehuwde met inkomen. Deze eenheid werd in het inkomensonderzoek
gebruikt tot en met 1981. Dit begrip kwam overeen met de 'tax-unit', de
eenheid die voor de belastingheffing van belang was. Voor de periode
1973-1981 kon het aantal personen met inkomen worden bepaald doordat het
aantal gehuwde vrouwen met inkomen afzonderlijk bekend is. Voor de
eerdere jaren is dit niet steeds het geval. De stijging van het aantal
personen met inkomen in 1985 is mede beïnvloed door de individualisering
van de AOW-uitkering. Voor 1900-1914 (respectievelijk 1900/'01-1914/'15)
hebben de inkomens betrekking op de aangeslagenen in de
Bedrijfsbelasting. Met ingang van 1 mei 1915 werd de inkomstenbelasting
ingevoerd. De gegevens over 1900-1940 hebben betrekking op
belastingjaren, die lopen van 1 mei tot en met 30 april. In verband met
de invoering van het Besluit op de Inkomstenbelasting (met als
voorheffing de Loonbelasting) op 1 januari 1941, zijn van dat jaar af de
belasting- en kalenderjaren gelijk. De inkomens voor de jaren tot en met
1940 (1940/'41) zijn in het algemeen genoten in het kalenderjaar, dat
aan het belastingjaar voorafging en hebben alleen betrekking op de
aangeslagenen (belastingplichtigen, die belasting hebben betaald). Van
1941 af zijn behalve de belaste ook de onbelaste inkomens opgenomen, die
bij de belastingadministratie bekend waren, maar op grond van wettelijke
bepalingen niet werden belast.
De cijfers van de verschillende jaren zijn niet zonder meer
vergelijkbaar. Ter informatie:
De periode 1900-1914a)
In de bedrijfsbelasting - als voorbeeld dient 1901 - vielen niet:
 
1. de inkomens in de landbouw 129 mln euro
2. de inkomens uit vermogen 177 mln euro
3. de inkomens onder belastinggrens (schatting) 240 mln euro
4. verminderingen, toegestaan bij de wet 10 mln euro
5. fraude, geschat op 20 % 38 mln euro
  ------
  Totaal 594 mln euro
Dit totaal is ruim 3 keer zo groot als het inkomen dat destijds wel
onder de bedrijfsbelasting viel (191 mln euro).
De periode 1914-1939b)
In deze periode was ruim een miljoen inkomenstrekkers met een inkomen
beneden het belastingvrije minimum niet in de belastingstatistiek
begrepen. Dit aantal steeg tot 1 944 000 in 1939. Hun totale inkomen,
dat dus niet in de Statistiek van de inkomstenbelasting was begrepen,
bedroeg omstreeks 1935 ongeveer 45 % van het totale bedrag van de
aangeslagen inkomens.
a) Het nationaal inkomen, 1900-1920: Speciale onderzoekingen van de
  Nederlandsche conjunctuur (1941) nr. 4.
b) Berekeningen over het nationale inkomen van Nederland,
  1921- 1937: Speciale onderzoekingen van de Nederlandsche conjunctuur
  (1939) nr. 2.
De periode 1940-1995
Door de invoering van de loonbelasting in 1940 kwamen ook gegevens die
voorheen niet werden waargenomen beschikbaar van personen met een
inkomen beneden de tariefgrens. Bovendien werd krachtens het Besluit
Inkomstenbelasting 1941 de zogenaamde 'subjectieve methode' (dat wil
zeggen dat zij die per 1 mei een inkomen genoten boven de aanslaggrens
aangifteplichtig waren) vervangen door de 'objectieve methode' (dat wil
zeggen dat aangifte moet worden gedaan van de in de loop van het jaar
genoten inkomsten). In de loop der jaren is voortdurend getracht de
inkomensstatistiek te vervolmaken door zoveel mogelijk alle categorieën
inkomens en inkomenstrekkers op te nemen. Vanaf 1975 geven de cijfers
een vrijwel volledig beeld. Vanaf 1984 is de waarneming van
studiebeurzen sterk verbeterd. Vanaf 1990 wordt aansluiting gezocht bij
de Jaarlijkse huishoudens-statistiek.
Besteedbaar inkomen per inkomenstrekker
Als inkomensbegrip is gekozen voor het besteedbaar inkomen. Dit is het
totaalinkomen verminderd met de betaalde loon-, inkomsten- en
vermogensbelasting. De gegevens zijn ontleend aan het onderzoek van J.P.
de Kleijn en H. van de Stadt Inkomensniveau en inkomensongelijkheid
1959-1984, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het Supplement bij
de Sociaal-economische maandstatistiek (1987) nr. 6. In deze studie zijn
de oorspronkelijke gegevens van de inkomensstatistieken zodanig
aangepast dat de vergelijkbaarheid in de tijd optimaal is. De hier
toegevoegde gegevens over 1985 en daarna sluiten aan op de gegevens tot
en met 1983. Vanaf 1990 wordt aansluiting gezocht bij de Jaarlijkse
huishoudens-statistiek.
Nominaal
Cijfers voorzien van een * zijn voorlopige cijfers.
Vermogens van natuurlijke personen
Het vastgesteld zuiver vermogen, dat wil zeggen het bruto vermogen
verminderd met alle daarop drukkende schulden en lasten. De waarde van het
vermogen wordt vastgesteld op 1 januari. Vóór 1941 werd het vermogen
berekend naar de toestand op 1 mei(bijvoorbeeld belastingjaar 1940/'41 op
1 mei 1940), van 1941 af echter naar de toestand op 1 januari. De
vermogens voor de jaren tot en met 1940 hebben alleen betrekking op de
aangeslagenen (belastingplichtigen, die belasting hebben betaald). In de
cijfers van 1941 af zijn opgenomen de belaste en onbelaste vermogens, die
bij de belastingadministratie bekend waren, maar die op grond van
wettelijke bepalingen niet werden belast. Met ingang van 1 januari 1956,
1 januari 1965 en 1 januari 1981 werden de zogenaamde belastingvrije
bedragen belangrijk verhoogd. Op grond hiervan zijn in de statistiek vanaf
1965 tot en met 1982 de vermogensbezitters die een vermogen hebben van
minder dan 45380 euro buiten beschouwing gelaten. Vanaf 1984 is deze
ondergrens verhoogd tot 90760 euro.
Vermogens per vermogenstrekker
Nominaal