Vermogensongelijkheid in 2014 niet verder toegenomen

De ongelijkheid in vermogen nam in 2014 niet verder toe. Daarmee is een eind gekomen aan de voortdurende stijging van de ongelijkheid sinds het begin van de economische crisis. Het inkomen is veel minder ongelijk verdeeld. De inkomensongelijkheid bleef tijdens de crisis zo goed als stabiel. Dat meldt CBS.

Ongelijkheid in gestandaardiseerd inkomen en vermogen van huishoudens

Ongelijkheid in vermogen groter dan in inkomen

Een kleine groep huishoudens bezit een groot deel van het totale vermogen van de huishoudens. De Gini-coëfficiënt, die een waarde tussen 0 (gelijke verdeling) en 1 (maximale ongelijkheid) aanneemt, kwam in 2014 uit op 0,894. Daarmee was er sprake van een relatief grote ongelijkheid in vermogen.

De inkomens zijn minder ongelijk verdeeld. In 2014 lag de inkomensongelijkheid met een Gini-coëfficiënt van 0,286 vrijwel op hetzelfde niveau als in de voorgaande acht jaren. Alleen in 2007 nam de ongelijkheid even licht toe. Dit kwam door een gunstige fiscale regeling voor het uitkeren van dividend aan directeur-grootaandeelhouders.

Vermogensongelijkheid versterkt door crisis woningmarkt

Het doorsnee vermogen van huishoudens, de bezittingen minus de schuld, daalde tussen 2008 en 2013 van 47 duizend naar 19 duizend euro. Het vermogen bleef in 2014 voor het eerst sinds het uitbreken van de crisis even hoog.

Tussen 2009 en 2013 is de vermogensongelijkheid tussen huishoudens echter toegenomen. Dit is vooral het gevolg van de daling van de huizenprijzen tijdens de crisis. Gemiddeld is de eigen woning goed voor meer dan de helft van het vermogen van huishoudens. Bijna zes op de tien huishoudens bezit een eigen huis en met een grote hypotheekschuld heeft een daling van de woningwaarde verhoudingsgewijs een groot effect op het vermogen. Dit effect is relatief klein bij huishoudens met een hoger vermogen, die bijvoorbeeld ook over spaartegoeden of aandelen beschikken. Doordat de huizenprijsontwikkeling zich in 2014 stabiliseerde, kwam er ook een eind aan de toename in de vermogensongelijkheid.

Als de woningwaarde en de uitstaande hypotheekschuld in het vermogen buiten beschouwing gelaten zouden worden, is de vermogensongelijkheid tijdens de crisisjaren nauwelijks toegenomen. De stijging in de vermogensongelijkheid is dan ook een direct gevolg van de aan het begin van de crisis ingestorte woningmarkt.

Bij het vaststellen van de fiscale hypotheekschuld kon vanwege het ontbreken van waarnemingen geen rekening worden gehouden met opgebouwde tegoeden bij spaar- en beleggingshypotheken. Ook zijn de pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.