Statistici als antislavernijactivisten

Liberale staathuishoudkundigen waren vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw geëngageerd in het publieke debat. Of het nu ging over leerplicht, kiesrechtuitbreiding, de coöperatie, het drankvraagstuk, kinderarbeid, of de afschaffing van de slavernij, op 1 juli precies 150 jaar geleden.

Het engagement van deze economen en statistici wortelde in de overtuiging van ‘moreel burgerschap’. Vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid zetten zij zich in voor de noden van grote groepen in de samenleving en voor de afschaffing van misstanden. Een wetenschappelijke aanpak, gebaseerd op de principes van de staathuishoudkunde en de statistiek, was de nieuwe stijl in het debat.

Morele afkeuring

Zo’n probleem was de slavernij. De economen koppelden hun morele afkeuring van de ‘onvrije arbeid’ aan de economische en politieke noodzaak tot afschaffing. In 1814 was in Nederland de handel in slaven al afgeschaft, in 1834 in Engeland de slavernij. Nederlandse economen onder leiding van de Utrechtse hoogleraar staathuishoudkunde Jan Ackersdijck (1790–1861) bundelden in de jaren veertig hun krachten in de Vereeniging tot uitgaaf van het tijdschrift Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven. Het tijdschrift, dat tot doel had om de publieke opinie te overtuigen van de noodzaak van afschaffing van de slavernij, is tot 1848 verschenen.
De vereniging was één van een aantal abolitionistische verenigingen in het debat over afschaffing van de slavernij, waarover op dat moment grote consensus bestond. Er was ook een antirevolutionaire afschaffingvereniging, de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij (NMBAS), met een eigen orgaan: het Maandblad uitgegeven vanwege de NMBAS. Haar woordvoerder, de orthodox-protestantse parlementariër Guillaume Groen van Prinsterer, diende in 1855 in de Tweede Kamer samen met de linkse liberaal Wolter van Hoëvell een motie in waarin zij ‘onverwijld’ verbetering eisten van de slavenreglementen.
Door discussie over de hoogte van de schadeloosstelling aan de slaveneigenaren, die zwaar zou drukken op de staatsfinanciën, duurde het nog tot 1 juli 1863 eer afschaffing een feit was.

Sociaal-economische macht

De econoom, bankier en latere minister Nicolaas Pierson (1839–1909) deelde het maatschappelijk engagement. In zijn jonge jaren was hij de geëngageerde progressief-liberaal met sympathie voor de kwetsbare positie van de arbeider en aandacht voor verdelingsvraagstukken. In de jaren zestig was hij een van de wegbereiders van de coöperatie, die hij een voorbeeld vond van een evenwichtiger verdeling van de mogelijkheden om sociaal-economische macht uit te oefenen. Met eigen kapitaal en geld van vrienden stichtte hij een coöperatieve winkelvereniging die hij vervolgens met brochures en pamfletten onder de aandacht bracht. Toen hij in 1864 op de nominatie stond om hoofddirecteur te worden van de Surinaamsche Bank hebben enkele commissarissen zijn benoeming willen tegenhouden omdat zij hem te rood vonden.

Opperbest gestemde slaven

Opmerkelijk is zijn opstelling tegenover de afschaffing van de slavernij. Op reis in 1858 in de zuidelijke staten van Amerika om de katoenmarkt te verkennen, bezocht de dan 19-jarige Pierson enkele katoenplantages. Hij raakte onder de indruk van de slavernij. Hij was aangenaam verrast door de welvaart van de slaven en schreef zijn ouders dat de slaven ‘gelukkig en tevreden’ waren, goed gekleed gingen en ‘opperbest behandeld’ werden: ‘De slaven, waarvan er hier 207 zijn, kwamen mij voor regt gelukkig te zijn. Zij zijn alle goed gekleed, de vrouwen hebben vooral allerlei kleuren van den regenboog op hun lijf. Hunnen voeding naar hun gezond uiterlijk te oordelen moet goed wezen. Er is een hospitaal voor de zieken, eene kerk, verschillende nurseries, waar de kinderen der vrouwen die werkzaam zijn, onder het opzigt van oude negerinnen staan. Het geheel kwam mij voor iets patriarchaals te hebben.’
Harriët Beecher Stowe had in haar boek De Negerhut van Oom Tom (1852), dat een aanklacht was tegen de slavernij, volgens Pierson ‘valsche voorstellingen gegeven.’ Afschaffing zou een ramp zijn volgens hem voor de slaven en rampzalig voor de economie, dat had de afschaffing van de slavernij in Engeland bewezen: de productiviteit van de landbouw in Brits-Guyana was sterk achteruitgegaan.

Gedwongen arbeid

Zijn ontboezemingen brachten hem in aanvaring met zijn vader, de koopman Gregory Pierson (de ‘godzalige glazenmaker’), een actieve Réveilman en een overtuigd voorstander van slavenemancipatie. Toen Nicolaas een paar jaar later minder afwijzend stond tegenover afschaffing wilde hij die alleen na een lange overgangsperiode met gedwongen arbeid.
Zo is het in ons land uiteindelijk gegaan: op 1 juli 1863 zijn de slaven ‘bevrijd’, de eigenaren kregen per slaaf 300 gulden als schadevergoeding. De slaven kregen niets en moesten als contractarbeider nog tien jaar op de plantages blijven werken.

Centrale Commissie voor de Statistiek

In 1892 bundelden een aantal liberale staathuishoudkundigen hun krachten bij de oprichting van de Centrale Commissie voor de Statistiek, de voorloopster van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Nicolaas Pierson was vanaf 1905 enkele jaren voorzitter van deze commissie.

Ronald van der Bie

Literatuur

- Maartje Janse, De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland, 1840–1880. (Amsterdam 2007)
- Jacques van Maarseveen, Briefwisseling van Nicolaas Pierson 1839–1909. Deel 1 1851–1884. (Amsterdam 1990)
- Corry van Renselaar, ‘Kingdom comin’. N.G. Pierson en de kwestie van de slavernij’, in: DNB Magazine van maart/april 2001, 24-25.