Relatie met overige biodiversiteitsgraadmeters op het CLO

Biodiversiteit is een complex begrip dat niet in één index volledig kan worden uitgedrukt. In het CLO staan daarom diverse indicatoren die elk een eigen aspect van de biodiversiteit weergeven.

Het herstel dat de LPI weergeeft is niet zo groot dat dit zich ook vertaalt in verbeteringen in de staat van instandhouding volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit heeft te maken met een andere soortkeuze en een andeel – in EU verband afgesproken - berekeningsprotocol. Ook geeft de LPI zoet water fauna een ander beeld dan de Kaderrichtlijn Water indicator voor dat natuurtype, omdat bij KRW ook algen, macrofauna en waterplanten worden meegerekend en een andere definitie van zoet water wordt gehanteerd.

In de LPI indicatoren blijft buiten beeld dat er vóór 1990 groot historisch verlies is opgetreden, omdat van die periode onvoldoende meetgegevens zijn voor statistische trendanalyses. In het rapport van WNF wordt dit historisch verlies geschetst met behulp van verhalende bronnen en wordt ook verwezen naar andere biodiversiteitsgraadmeters op het CLO die dit historisch verlies wel kwantitatief beschrijven, zoals de Mean Species Abundance-indicator die de verandering beschrijft sinds het pre-industriële tijdperk en de  Rode Lijst Indicator (RLI) die aangeeft hoeveel bedreigde soorten er zijn in vergelijking met 1950.